16.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 89/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 14 januari 2015 — Universal Music International Holding BV tegen Michael Tétreault Schilling e.a.

(Zaak C-12/15)

(2015/C 089/13)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Universal Music International Holding BV

Verweerders: Michael Tétreault Schilling, Irwin Schwartz, Josef Brož

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 5, aanhef en onder 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 (1) aldus worden uitgelegd dat als „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” kan worden aangemerkt de plaats in een lidstaat waar de schade is ingetreden, wanneer die schade uitsluitend bestaat in vermogensschade die het rechtstreeks gevolg is van een onrechtmatige gedraging die zich heeft voorgedaan in een andere lidstaat?

2)

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt:

(a)

Aan de hand van welke maatstaf of welke gezichtspunten dient de nationale rechter, bij de beoordeling van zijn bevoegdheid op de voet van artikel 5, aanhef en onder 3, van verordening (EG) nr. 44/2001, te bepalen of in het voorliggende geval sprake is van vermogensschade die het rechtstreeks gevolg is van een onrechtmatige gedraging („initiële vermogensschade” of „rechtstreekse vermogensschade”) dan wel van vermogensschade die het gevolg is van elders ingetreden aanvankelijke schade respectievelijk schade die voortvloeit uit elders ingetreden schade („gevolgschade” of „afgeleide vermogensschade”)?

(b)

Aan de hand van welke maatstaf of welke gezichtspunten dient de nationale rechter, bij de beoordeling van zijn bevoegdheid op de voet van artikel 5, aanhef en onder 3, van verordening (EG) nr. 44/2001, te bepalen waar in het voorliggende geval de vermogensschade — hetzij rechtstreekse hetzij afgeleide vermogensschade — is ingetreden of wordt geacht te zijn ingetreden?

3)

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, moet verordening (EG) nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter die dient te beoordelen of hem in het voorliggende geval op grond van die verordening bevoegdheid toekomt, ertoe is gehouden om bij zijn beoordeling uit te gaan van de in dit verband relevante stellingen van de eiser respectievelijk de verzoeker, dan wel aldus dat die rechter ertoe is gehouden tevens acht te slaan op hetgeen de verweerder ter betwisting van die stellingen heeft aangevoerd?


(1)  Verordening van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).