Zaak C‑678/15

Mohammad Zadeh Khorassani

tegen

Kathrin Pflanz

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2004/39/EG – Markten voor financiële instrumenten – Artikel 4, lid 1, punt 2 – Begrip ‚beleggingsdiensten’ – Bijlage I, deel A, punt 1 – Ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten – Bemiddeling bij het sluiten van een vermogensbeheerovereenkomst eventueel daaronder begrepen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 juni 2017

  1. Vrijheid van vestiging–Vrij verrichten van diensten–Markten voor financiële instrumenten–Richtlijn 2004/39–Beleggingsdiensten of -activiteiten–Ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten–Begrip „order met betrekking tot één of meer financiële instrumenten”–Aan- en verkooporders voor één of meer financiële instrumenten

    (Richtlijn 2004/39 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 1, punt 2, en bijlage I, deel A, punt 1)

  2. Vrijheid van vestiging–Vrij verrichten van diensten–Markten voor financiële instrumenten–Richtlijn 2004/39–Beleggingsdiensten of -activiteiten–Ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten–Begrip–Bemiddeling bij het sluiten van een vermogensbeheerovereenkomst–Daarvan uitgesloten

    (Richtlijn 2004/39 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 1, punt 2, en bijlage I, deel A, punt 1)

  1.  Met betrekking tot de bewoordingen van bijlage I, deel A, punt 1, van richtlijn 2004/39 stelt de verwijzende rechterlijke instantie weliswaar vast dat de verschillende taalversies enigszins uiteenlopen bij de weergave van de frase „met betrekking tot”, die in sommige taalversies een directere band tussen de orders en het of de in deze bepaling bedoelde financiële instrument of financiële instrumenten suggereert dan in andere taalversies, maar toch moet worden opgemerkt dat de term „order”, waarvan het ontvangen en doorgeven de beleggingsdienst of -activiteit vormt die het voorwerp is van deze bepaling, overeenstemt in de door deze rechterlijke instantie aangehaalde taalversies van de richtlijn, te weten de Spaanse, de Duitse, de Engelse en de Franse taalversie. Hoewel deze term niet is gedefinieerd in richtlijn 2004/39, moet worden vastgesteld dat de frase „met betrekking tot één of meer financiële instrumenten” niet meer doet dan nader bepalen om welke soort orders het gaat, namelijk orders die zien op de aan- of verkoop van dergelijke financiële instrumenten. Deze uitlegging van de term „order” wordt geschraagd door de context waarin hij is opgenomen. Meer in het bijzonder moet deze term worden uitgelegd tegen de achtergrond van bijlage I, deel A, punt 2, van deze richtlijn, die de beleggingsdienst bestaande in „[h]et uitvoeren van orders voor rekening van cliënten” noemt. De in bijlage I, deel A, punt 2, van richtlijn 2004/39 bedoelde beleggingsdienst, namelijk „[h]et uitvoeren van orders voor rekening van cliënten”, wordt in artikel 4, lid 1, punt 5, van deze richtlijn gedefinieerd als „optreden om overeenkomsten te sluiten tot verkoop of aankoop van één of meer financiële instrumenten voor rekening van cliënten”. Daaruit volgt dat de orders die het voorwerp zijn van de in bijlage I, deel A, punt 1, van deze richtlijn genoemde beleggingsdienst, aan- en verkooporders van één of meer financiële instrumenten zijn.

    (zie punten 27‑29, 31, 32)

  2.  Artikel 4, lid 1, punt 2, van richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad, in samenhang met bijlage I, deel A, punt 1, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat de beleggingsdienst die bestaat in het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten niet mede bemiddeling bij het sluiten van een vermogensbeheerovereenkomst omvat.

    Zelfs als het sluiten van die overeenkomst in een later stadium ertoe leidt dat de beheerder van de portefeuille in het kader van zijn beheeractiviteiten orders voor de aan- of verkoop van financiële instrumenten ontvangt en doorgeeft, heeft die overeenkomst op zich niet het ontvangen of doorgeven van orders tot voorwerp.

    De doelstelling van richtlijn 2004/39 dwingt niet tot een andere uitlegging van deze bepaling. Uit met name de overwegingen 2 en 31 van deze richtlijn blijkt stellig dat bescherming van beleggers een van de doelstellingen ervan is (zie in die zin arrest van 30 mei 2013, Genil 48 en Comercial Hostelera de Grandes Vinos, C‑604/11, EU:C:2013:344, punt 39). Die doelstelling rechtvaardigt op zich echter niet de slotsom dat de in bijlage I, deel A, punt 1, van richtlijn 2004/39 bedoelde beleggingsdienst bijzonder ruim moet worden opgevat, en daaronder ook bemiddeling bij het sluiten van een vermogensbeheerovereenkomst is begrepen. Een dergelijke opvatting zou namelijk ingaan tegen de uitlegging van deze bepaling die voortvloeit uit met name de context waarin zij is opgenomen.

    (zie punten 35, 41‑44 en dictum)