ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

28 juli 2016 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2000/78/EG — Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Artikel 3, lid 1, onder a) — Richtlijn 2006/54/EG — Gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep — Artikel 14, lid 1, onder a) — Werkingssfeer — Begrip ‚toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep’ — Indiening van een sollicitatie naar een plaats die ertoe strekt de formele status van sollicitant te verkrijgen, alleen om schadevergoeding wegens discriminatie te vorderen — Rechtsmisbruik”

In zaak C‑423/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesarbeitsgericht (hoogste federale rechter in arbeidszaken, Duitsland) bij beslissing van 18 juni 2015, ingekomen bij het Hof op 31 juli 2015, in de procedure

Nils-Johannes Kratzer

tegen

R+V Allgemeine Versicherung AG,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta (rapporteur), kamerpresident, A. Arabadjiev, J.‑C. Bonichot, C. G. Fernlund en S. Rodin, rechters,

advocaat-generaal: M. Wathelet,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Kratzer, vertegenwoordigd door hemzelf,

R+V Allgemeine Versicherung AG, vertegenwoordigd door B. Göpfert, Rechtsanwalt,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en A. Lippstreu als gemachtigden,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door M. Holt als gemachtigde, bijgestaan door K. Apps, barrister,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Kellerbauer en D. Martin als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB 2000, L 303, blz. 16) en van artikel 14, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB 2006, L 204, blz. 23).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen N.‑J. Kratzer en R+V Allgemeine Versicherung AG (hierna: „R+V”) over zijn vorderingen tot schadeloosstelling, tot vergoeding van de materiële schade en tot staking, die hij heeft ingesteld omdat hij bij de afwijzing door R+V van zijn sollicitatie naar een plaats waarvoor een vacature openstond, is gediscrimineerd op grond van zijn leeftijd en geslacht.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 2000/78

3

Artikel 1 van richtlijn 2000/78 luidt:

„Deze richtlijn heeft tot doel met betrekking tot arbeid en beroep een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling toegepast kan worden.”

4

Artikel 3, lid 1, van die richtlijn bepaalt:

„Binnen de grenzen van de aan de Gemeenschap verleende bevoegdheden, is deze richtlijn zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing met betrekking tot:

a)

de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van bevorderingskansen;

[...]”

5

Artikel 17 van die richtlijn luidt als volgt:

„De lidstaten stellen vast welke sancties gelden voor overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties, die ook het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer kunnen omvatten, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. [...]”

Richtlijn 2006/54

6

Artikel 1 van richtlijn 2006/54 bepaalt:

„Doel van deze richtlijn is het verzekeren van de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep.

Daartoe worden bepalingen vastgesteld betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling op:

a)

de toegang tot het arbeidsproces, met inbegrip van promotie, en tot beroepsopleiding;

[...]”

7

Artikel 14, lid 1, van die richtlijn luidt:

„Er mag geen directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht plaatsvinden in de publieke of de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, voor wat betreft:

a)

voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en tot op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van bevorderingskansen;

[...]”

8

Artikel 18 van die richtlijn bepaalt:

„De lidstaten nemen in hun interne rechtsorde de nodige maatregelen op om te zorgen voor reële en effectieve compensatie of reparatie, naargelang zij bepalen, van de schade geleden door een persoon als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, op een wijze die afschrikkend is en evenredig aan de geleden schade. [...]”

9

Artikel 25 van die richtlijn luidt:

„De lidstaten stellen vast welke sancties gelden voor overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties, die ook het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer kunnen omvatten, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. [...]”

Duits recht

10

§ 1 van het Allgemeine Gleichbehandlungsgesetz (algemene wet inzake gelijke behandeling) van 14 augustus 2006 (BGBl. 2006 I, blz. 1897), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: „AGG”), bepaalt:

„Deze wet heeft tot doel elke benadeling op grond van ras of etnische afstamming, geslacht, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te voorkomen of op te heffen.”

11

§ 2, lid 1, van het AGG luidt:

„Benadeling op grond van een van de in § 1 genoemde gronden is krachtens de onderhavige wet verboden met betrekking tot:

1.

de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, alsmede de voorwaarden voor bevordering.

[...]”

12

§ 6, lid 1, van het AGG bepaalt:

„Personeelsleden in de zin van deze wet zijn:

1.

werknemers,

[...]

Zijn ook personeelsleden in de zin van deze wet, sollicitanten voor een dienstbetrekking en personen wier dienstbetrekking is beëindigd.”

13

§ 7, lid 1, van het AGG luidt:

„Personeelsleden mogen niet worden benadeeld op basis van een van de in § 1 genoemde gronden. Dit verbod geldt ook wanneer degene die benadeelt bij de benadeling slechts aanneemt dat er sprake is van een van de in § 1 genoemde gronden.”

14

§ 15, leden 1 en 2, van het AGG bepaalt het volgende:

„1.   Bij schending van het benadelingsverbod is de werkgever verplicht om de hierdoor veroorzaakte schade vergoeden. Dit geldt niet wanneer de werkgever niet verantwoordelijk is voor de schending van de verplichting.

2.   Wanneer de schade geen vermogensschade is, kan het personeelslid een passende financiële schadeloosstelling vorderen. De schadeloosstelling mag – ingeval het personeelslid niet in dienst wordt genomen – niet meer bedragen dan drie maandsalarissen wanneer het personeelslid ook bij een niet door benadeling gekenmerkte selectieprocedure niet zou zijn aangesteld.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

15

In maart 2009 heeft R+V een vacature voor stageplaatsen voor afgestudeerden uit de richtingen economische wetenschappen, economische wiskunde, economische informatica en rechtsgeleerdheid uitgeschreven.

16

De vereisten van deze vacature waren het bezit van een – niet langer dan een jaar geleden verkregen of binnen de komende maanden te verkrijgen – diploma van een hogere opleiding met uitstekende resultaten in een van de betrokken vakrichtingen en een gekwalificeerde, beroepsgerichte praktijkervaring, bijvoorbeeld door een opleiding, stages of werkzaamheden als werkstudent. Voor sollicitaties op het gebied van rechtsgeleerdheid golden nog de volgende vereisten: slagen voor beide staatsexamens inzake recht en een arbeidsrechtelijke opleiding of medische kennis.

17

Kratzer solliciteerde naar een stageplaats op het gebied van rechtsgeleerdheid en benadrukte daarbij dat hij niet alleen voldeed aan alle criteria van de vacature, maar dat hij als advocaat en voormalig leidinggevende bij een verzekeringsmaatschappij beschikte over leidinggevende ervaring en eraan gewend was verantwoordelijkheid op zich te nemen en zelfstandig te werken. Hij heeft tevens aangegeven dat hij een cursus tot gespecialiseerd advocaat arbeidsrecht volgde en dat hij zich, vanwege de dood van zijn vader, bezighield met een omvangrijk dossier inzake medisch recht en dus over ruime ervaring op dat gebied beschikte.

18

Op 19 april 2009 heeft R+V Kratzers sollicitatie afgewezen en daarbij aangegeven dat zij hem op dat moment geen plaats kon aanbieden.

19

Op 11 juni 2009 heeft Kratzer een schriftelijke klacht aan R+V gericht, waarbij hij van haar een schadevergoeding van 14000 EUR wegens discriminatie op grond van leeftijd vorderde.

20

R+V heeft Kratzer vervolgens uitgenodigd voor een gesprek met de personeelschef begin juli 2009, waarbij zij verduidelijkte dat de afwijzing van zijn sollicitatie automatisch was gegenereerd en niet overeenstemde met haar bedoelingen.

21

Kratzer heeft deze uitnodiging afgewezen en voorgesteld om zijn toekomst bij R+V te bespreken na voldoening van zijn schadevordering.

22

Hij heeft bij het Arbeitsgericht Wiesbaden (arbeidsrechter Wiesbaden, Duitsland) een schadevordering ten bedrage van 14000 EUR wegens discriminatie op grond van leeftijd ingediend. Nadat hij vervolgens had vernomen dat R+V de vier betrokken stageplaatsen uitsluitend aan vrouwen had toegekend, terwijl de meer dan zestig ingediende sollicitaties vrijwel gelijk waren verdeeld over mannen en vrouwen, vorderde Kratzer een extra schadevergoeding ten bedrage van 3500 EUR wegens discriminatie op grond van geslacht.

23

Nadat het Arbeitsgericht Wiesbaden zijn vordering had afgewezen, heeft Kratzer tegen deze afwijzende beslissing hoger beroep ingesteld bij het Hessische Landesarbeitsgericht (hogere arbeidsrechter van de deelstaat Hessen, Duitsland), dat op zijn beurt het beroep van Kratzer heeft verworpen.

24

Kratzer heeft vervolgens bij de verwijzende rechter beroep in „Revision” ingesteld.

25

Daarop heeft het Bundesarbeitsgericht (hoogste federale rechter in arbeidszaken, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moeten artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78 en artikel 14, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/54 aldus worden uitgelegd dat ook degene uit wiens sollicitatie blijkt dat niet een aanstelling en dienstbetrekking, doch enkel – teneinde schadevergoeding te kunnen vorderen – de status van sollicitant moet worden bereikt, „toegang tot arbeid in loondienst of tot een beroep” zoekt?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Kan een situatie waarin de status van sollicitant niet is bereikt met het oog op een aanstelling en dienstbetrekking, maar om schadevergoeding te vorderen, op grond van het Unierecht als rechtsmisbruik worden aangemerkt?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

26

Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78 en artikel 14, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/54 aldus moeten worden uitgelegd dat een situatie waarin een persoon die door te solliciteren naar een plaats niet beoogt deze plaats te krijgen, maar alleen de formele status van sollicitant, met als enige doel een schadevergoeding te vorderen, valt onder het begrip „toegang tot arbeid in loondienst en tot een beroep” in de zin van deze bepalingen en of, op grond van het Unierecht, een dergelijke situatie als rechtsmisbruik kan worden aangemerkt.

27

In herinnering zij gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de prejudiciële procedure van artikel 267 VWEU, die op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof berust, de nationale rechter bij uitsluiting bevoegd is om de feiten van het hoofdgeding vast te stellen en te beoordelen (zie onder meer arrest van 25 oktober 2012, Rintisch, C‑553/11, EU:C:2012:671, punt 15). In dit kader is het Hof uitsluitend bevoegd zich over de uitlegging of geldigheid van het Unierecht uit te spreken tegen de achtergrond van de situatie, feitelijk en rechtens, zoals zij door de verwijzende rechter is beschreven, om deze laatste de elementen aan de hand te doen die nuttig zijn voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding (zie onder meer arrest van 9 november 2006, Chateignier, C‑346/05, EU:C:2006:711, punt 22).

28

Bijgevolg moet op basis van de door het Bundesarbeitsgericht in zijn verwijzingsbeslissing aangegeven feitelijke gegevens worden geantwoord op de door deze rechter gestelde vragen.

29

Dienaangaande blijkt uit deze beslissing dat het hoofdgeding wordt gekenmerkt door het feit dat Kratzer zijn sollicitatie naar een plaats als stagiair bij R+V heeft ingediend, om niet deze plaats, maar alleen de formele status van sollicitant te krijgen, met als enige doel een schadevergoeding op grond van de richtlijnen 2000/78 en 2006/54 te vorderen.

30

Een feitelijke situatie met kenmerken als beschreven in die beslissing valt in beginsel niet binnen de werkingssfeer van de richtlijnen 2000/78 en 2006/54.

31

Opgemerkt zij immers dat volgens de bewoordingen zelf van de titel van deze richtlijnen, deze betrekking hebben op arbeid en beroep.

32

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof zowel uit de titel en de considerans als uit de inhoud en de doelstelling van richtlijn 2000/78 blijkt dat deze strekt tot invoering van een algemeen kader om voor eenieder gelijke behandeling te waarborgen „in arbeid en beroep”, door de betrokkenen een doeltreffende bescherming te bieden tegen discriminatie op een van de in artikel 1 van de richtlijn genoemde gronden, waaronder leeftijd (zie onder meer arresten van 16 oktober 2007, Palacios de la Villa, C‑411/05, EU:C:2007:604, punt 42; van 13 september 2011, Prigge e.a., C‑447/09, EU:C:2011:573, punt 39, en van 13 november 2014, Vital Pérez, C‑416/13, EU:C:2014:2371, punt 28).

33

Doel van richtlijn 2006/54 is overeenkomstig artikel 1, eerste alinea, ervan het verzekeren van de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep.

34

In het bijzonder blijkt uit artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78, alsook uit artikel 1, tweede alinea, onder a), en uit artikel 14, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/54 dat deze richtlijnen van toepassing zijn op iemand die naar een plaats solliciteert, met inbegrip van de selectie‑ en aanstellingscriteria voor deze plaats (zie arrest van 19 april 2012, Meister, C‑415/10, EU:C:2012:217, punt 33).

35

Een persoon die solliciteert naar een plaats in omstandigheden als beschreven in punt 29 van dit arrest wil echter kennelijk niet de plaats krijgen waarnaar hij formeel solliciteert. Hij kan zich bijgevolg niet beroepen op de door de richtlijnen 2000/78 en 2006/54 geboden bescherming. Een andere uitlegging zou onverenigbaar zijn met het door deze richtlijnen nagestreefde doel dat erin bestaat voor eenieder gelijke behandeling te waarborgen „in arbeid en beroep”, door de betrokkenen een doeltreffende bescherming te bieden tegen bepaalde vormen van discriminatie, onder meer inzake „toegang tot het arbeidsproces”.

36

Voorts kan een dergelijke persoon in deze omstandigheden niet worden beschouwd als „slachtoffer” in de zin van artikel 17 van richtlijn 2000/78 en artikel 25 van richtlijn 2006/54, of als „persoon” die „schade” heeft geleden in de zin van artikel 18 van richtlijn 2006/54.

37

Bovendien kunnen volgens vaste rechtspraak van het Hof de justitiabelen in geval van bedrog of misbruik geen beroep op het Unierecht doen (zie arrest van 13 maart 2014, SICES e.a., C‑155/13, EU:C:2014:145, punt 29en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38

De vaststelling dat sprake is van misbruik vereist zowel een objectief als een subjectief element (zie arrest van 13 maart 2014, SICES e.a., C‑155/13, EU:C:2014:145, punt 31).

39

Wat ten eerste het objectieve element betreft, moet voor deze vaststelling uit een geheel van objectieve omstandigheden blijken dat in weerwil van de formele naleving van de door de Unieregeling opgelegde voorwaarden, het door deze regeling beoogde doel niet werd bereikt (zie arresten van 14 december 2000, Emsland-Stärke, C‑110/99, EU:C:2000:695, punt 52, en van 13 maart 2014, SICES e.a., C‑155/13, EU:C:2014:145, punt 32).

40

Ten tweede vereist een dergelijke vaststelling ook een subjectief element, in die zin dat uit een geheel van objectieve factoren moet blijken dat het wezenlijke doel van de betrokken handelingen erin bestaat een ongerechtvaardigd voordeel te verkrijgen. Het verbod van misbruik geldt immers niet wanneer er voor de betrokken handelingen een andere verklaring kan bestaan dan de loutere verkrijging van een voordeel (zie arresten van 21 februari 2006, Halifax e.a., C‑255/02, EU:C:2006:121, punt 75; van 22 december 2010, Weald Leasing, C‑103/09, EU:C:2010:804, punt 30, en van 13 maart 2014, SICES e.a., C‑155/13, EU:C:2014:145, punt 33).

41

Om het bestaan van dit tweede element, dat samenhangt met de wil van de handelende personen, aan te tonen, kan met name rekening worden gehouden met het louter kunstmatige karakter van de betrokken handelingen (zie in die zin arresten van 14 december 2000, Emsland-Stärke, C‑110/99, EU:C:2000:695, punten 53 en 58; van 21 februari 2006, Halifax e.a., C‑255/02, EU:C:2006:121, punt 81; van 21 februari 2008, Part Service, C‑425/06, EU:C:2008:108, punt 62, en van 13 maart 2014, SICES e.a., C‑155/13, EU:C:2014:145, punt 33).

42

Het staat aan de verwijzende rechter om, conform de bewijsregels van het nationale recht en voor zover de doeltreffendheid van het Unierecht niet wordt aangetast, na te gaan of in het hoofdgeding sprake is van de wezenskenmerken van misbruik (zie arresten van 14 december 2000, Emsland-Stärke, C‑110/99, EU:C:2000:695, punt 54; van 21 juli 2005, Eichsfelder Schlachtbetrieb, C‑515/03, EU:C:2005:491, punt 40; van 21 februari 2006, Halifax e.a., C‑255/02, EU:C:2006:121, punt 76, en van 13 maart 2014, SICES e.a., C‑155/13, EU:C:2014:145, punt 34).

43

Indien objectief blijkt, ten eerste, dat in weerwil van de formele naleving van de door de richtlijnen 2000/78 en 2006/54 opgelegde voorwaarden, het door deze richtlijnen beoogde doel niet is bereikt, en, ten tweede, dat Kratzer kunstmatig heeft gesolliciteerd naar een plaats, met als wezenlijk doel niet deze plaats daadwerkelijk te krijgen maar zich te beroepen op de door deze richtlijnen geboden bescherming ter verkrijging van een ongerechtvaardigd voordeel, hetgeen de verwijzende rechter moet nagaan, dan moet in dit opzicht worden geoordeeld dat Kratzer zich onrechtmatig op die bescherming beroept.

44

In deze omstandigheden dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78 en artikel 14, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/54 aldus moeten worden uitgelegd dat een situatie waarin een persoon die door te solliciteren naar een plaats niet beoogt deze plaats te krijgen, maar alleen de formele status van sollicitant, met als enige doel een schadevergoeding te vorderen, niet valt onder het begrip „toegang tot arbeid in loondienst en tot een beroep” in de zin van deze bepalingen en, indien sprake is van de op grond van het Unierecht vereiste elementen, als rechtsmisbruik kan worden aangemerkt.

Kosten

45

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, en artikel 14, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep, moeten aldus worden uitgelegd dat een situatie waarin een persoon die door te solliciteren naar een plaats niet beoogt deze plaats te krijgen, maar alleen de formele status van sollicitant, met als enige doel een schadevergoeding te vorderen, niet valt onder het begrip „toegang tot arbeid in loondienst en tot een beroep” in de zin van deze bepalingen en, indien sprake is van de op grond van het Unierecht vereiste elementen, als rechtsmisbruik kan worden aangemerkt.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.