Zaak C‑365/15

Wortmann KG Internationale Schuhproduktionen

tegen

Hauptzollamt Bielefeld

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf)

„Prejudiciële verwijzing – Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief – Terugbetaling van invoerrechten – Verordening (EEG) nr. 2913/92 (douanewetboek) – Artikel 241, eerste alinea, eerste streepje – Verplichting van een lidstaat om te voorzien in de betaling van vertragingsrente, ook wanneer geen verzoek is ingediend bij de nationale rechterlijke instanties”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 januari 2017

Eigen middelen van de Europese Unie – Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of uitvoer – Bedragen aan bij een ongeldig verklaarde antidumpingverordening vastgestelde invoerrechten die door de justitiabele ten onrechte zijn betaald – Verplichting om aan de justitiabele die recht heeft op de terugbetaling, rente over de terug te betalen bedragen te betalen

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 241)

Wanneer invoerrechten, met inbegrip van antidumpingrechten, worden terugbetaald omdat zij zijn geïnd in strijd met het Unierecht – hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan – bestaat er voor de lidstaten een uit het Unierecht voortvloeiende verplichting om aan de justitiabelen die recht hebben op de terugbetaling, de daarover verschuldigde rente te betalen, welke rente begint te lopen op de datum van betaling door deze justitiabelen van de terugbetaalde rechten.

In dit verband dient weliswaar te worden opgemerkt dat artikel 241, eerste zin, van het douanewetboek bepaalt dat de terugbetaling door de douaneautoriteiten van bedragen aan rechten bij invoer of aan rechten bij uitvoer en van eventueel bij de betaling van die bedragen ingevorderde rente voor kredietverlening of vertragingsrente geen aanleiding geeft tot betaling van rente door genoemde autoriteiten, doch deze bepaling kan op zichzelf niet impliceren dat, in een situatie als in het hoofdgeding, de nationale regeling rechtsgeldig kan bepalen dat over het bedrag van de terugbetaalde invoerrechten geen rente hoeft te worden betaald over de periode vanaf de datum van betaling van deze rechten tot aan de terugbetaling ervan. Zowel uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 241 van het douanewetboek als uit de context waarin die bepaling is opgenomen, blijkt immers dat deze in omstandigheden als in het hoofdgeding geen toepassing vindt.

In dit verband zij eraan herinnerd dat het volgens de rechtspraak van het Hof aan de nationale autoriteiten staat om in hun eigen rechtsorde de consequenties te trekken uit de nietig- of ongeldigverklaring van een verordening waarbij antidumpingrechten zijn opgelegd, welke als consequentie zou hebben dat de ingevolge de betrokken verordening betaalde antidumpingrechten wettelijk niet verschuldigd waren in de zin van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek en in beginsel overeenkomstig deze bepaling door de douaneautoriteiten moeten worden terugbetaald, indien is voldaan aan de voorwaarden voor terugbetaling, waaronder de in artikel 236, lid 2, van dat wetboek gestelde voorwaarde (zie in die zin arresten van 27 september 2007, Ikea Wholesale, C‑351/04, EU:C:2007:547, punt 67, en 18 maart 2010, Trubowest Handel en Makarov/Raad en Commissie, C‑419/08 P, EU:C:2010:147, punt 25).

(zie punten 24‑26, 34, 39 en dictum)