Zaak C‑315/15
Marcela Pešková
en
Jiří Peška
tegen
Travel Service a.s.
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Obvodní soud pro Prahu 6)
„Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikel 5, lid 3 – Compensatie voor passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten – Omvang – Vrijstelling van de verplichting tot compensatie – Aanvaring tussen een luchtvaartuig en een vogel – Begrip ‚buitengewone omstandigheden’ – Begrip ‚redelijke maatregelen’ om een buitengewone omstandigheid te voorkomen of de gevolgen ervan te ondervangen”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 mei 2017
Vervoer–Luchtvervoer–Verordening nr. 261/2004–Compensatie voor en bijstand aan luchtreizigers–Annulering of langdurige vertraging van vluchten–Vrijstelling van de verplichting tot compensatie–Voorwaarde–Buitengewone omstandigheden–Begrip–Aanvaring tussen een luchtvaartuig en een vogel–Daarvan uitgesloten
(Verordening nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 14 en art. 5, lid 3)
Vervoer–Luchtvervoer–Verordening nr. 261/2004–Compensatie voor en bijstand aan luchtreizigers–Annulering of langdurige vertraging van vluchten–Vrijstelling van de verplichting tot compensatie–Voorwaarde–Buitengewone omstandigheden–Treffen, door de luchtvaartmaatschappij, van alle redelijke maatregelen om de annulering of de vertraging te voorkomen–Draagwijdte
(Verordening nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 5, lid 3)
Vervoer–Luchtvervoer–Verordening nr. 261/2004–Compensatie voor en bijstand aan luchtreizigers–Annulering of langdurige vertraging van vluchten–Vrijstelling van de verplichting tot compensatie–Voorwaarde–Buitengewone omstandigheden–Begrip–Beroep door de luchtvaartmaatschappij op een deskundige van haar keuze om een luchtvaartuig dat in aanvaring is gekomen met een vogel, opnieuw te laten controleren nadat een daartoe bevoegde vennootschap een eerste controle had verricht en had vastgesteld dat het luchtvaartuig geen schade had opgelopen–Daarvan uitgesloten
(Verordening nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 14 en art. 5, lid 3)
Vervoer–Luchtvervoer–Verordening nr. 261/2004–Compensatie voor en bijstand aan luchtreizigers–Annulering of langdurige vertraging van vluchten–Vrijstelling van de verplichting tot compensatie–Voorwaarde–Buitengewone omstandigheden–Treffen, door de luchtvaartmaatschappij, van alle redelijke maatregelen om de annulering of de vertraging te voorkomen–Begrip redelijke maatregel–Maatregelen om het risico van aanvaring tussen een luchtvaartuig en een vogel te verkleinen–Daaronder begrepen–Toetsing door de nationale rechter
(Verordening nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 14 en art. 5, lid 3, en 7)
Vervoer–Luchtvervoer–Verordening nr. 261/2004–Compensatie voor en bijstand aan luchtreizigers–Langdurige vertraging van vluchten–Vrijstelling van de verplichting tot compensatie–Voorwaarde–Buitengewone omstandigheden–Vertraging mede te wijten aan andere omstandigheden–Berekening van de aan buitengewone omstandigheden te wijten vertraging om uit te maken of er recht op compensatie bestaat
(Verordening nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 14 en art. 5, lid 3, en 7)
Prejudiciële vragen–Ontvankelijkheid–Grenzen–Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten–Noodzaak om het Hof voldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context te verstrekken
(Art. 267 VWEU)
Artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, gelezen tegen de achtergrond van overweging 14 van verordening nr. 261/2004, moet aldus worden uitgelegd dat een aanvaring tussen een luchtvaartuig en een vogel onder het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van die bepaling valt.
In het onderhavige geval zijn een aanvaring tussen een luchtvaartuig en een vogel alsmede de eventuele daardoor ontstane schade niet vanwege de aard of oorsprong ervan inherent aan de normale uitoefening van de activiteiten van de betrokken luchtvaartmaatschappij en kan deze hierop geen daadwerkelijke invloed uitoefenen, aangezien zij niet wezenlijk zijn verbonden met de werking van het toestel. In dit verband maakt het geen verschil of deze aanvaring daadwerkelijk schade heeft toegebracht aan het betrokken luchtvaartuig. De doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen, zoals die blijkens overweging 1 van verordening nr. 261/2004 met deze verordening wordt nagestreefd, brengt immers met zich dat luchtvaartmaatschappijen er niet toe mogen worden gebracht om ervan af te zien de bij een dergelijk incident vereiste maatregelen te treffen en voorrang te geven aan de handhaving en punctualiteit van hun vluchten boven de nagestreefde veiligheid van de passagiers.
(zie punten 24‑26, dictum 1)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punten 27‑30)
Artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen tegen de achtergrond van overweging 14 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de annulering of langdurige vertraging van een vlucht niet het gevolg van buitengewone omstandigheden is wanneer die annulering of vertraging voortvloeit uit het feit dat een luchtvaartmaatschappij een deskundige van haar keuze inschakelt om de vanwege een aanvaring met een vogel vereiste veiligheidsinspecties nogmaals uit te voeren nadat deze reeds zijn uitgevoerd door een op basis van de toepasselijke regelgeving bevoegde deskundige.
In dit verband moet worden opgemerkt dat het aan de luchtvaartmaatschappij is om, wanneer zij wordt geconfronteerd met een buitengewone omstandigheid zoals de aanvaring van haar luchtvaartuig met een vogel, aan de situatie aangepaste maatregelen te nemen door met inzet van alle beschikbare materiële, financiële en personeelsmiddelen, in de mate van het mogelijke te vermijden dat haar vluchten worden geannuleerd of een langdurige vertraging oplopen. Verordening nr. 261/2004 doet dus weliswaar geen afbreuk aan de vrijheid van luchtvaartmaatschappijen om de controles die zijn vereist vanwege een aanvaring met een vogel, te laten uitvoeren door deskundigen van hun keuze, maar dat neemt niet weg dat niet kan worden geoordeeld dat een tweede controle die voor de betrokken vlucht onvermijdelijk leidt tot een aankomstvertraging van drie uur of meer, een aan de situatie aangepaste maatregel in de zin van de rechtspraak zoals aangehaald in punt 28 van dit arrest vormt, wanneer er naar aanleiding van die aanvaring reeds een controle is uitgevoerd door een daartoe op grond van de toepasselijke regelgeving bevoegde deskundige. Het is aan de verwijzende rechterlijke instantie om na te gaan of dit laatste het geval is.
(zie punten 34, 35, 37, dictum 2)
Artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen tegen de achtergrond van overweging 14 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de „redelijke maatregelen” die een luchtvaartmaatschappij moet nemen om de risico’s van een aanvaring met een vogel te verkleinen of zelfs weg te nemen en zich op die manier te bevrijden van haar verplichting om de passagiers op grond van artikel 7 van die verordening te compenseren, mede de inzet omvatten van preventieve controlemaatregelen ten aanzien van de aanwezigheid van die vogels, mits deze luchtvaartmaatschappij met name uit technisch en administratief oogpunt daadwerkelijk in staat is die maatregelen te nemen, die maatregelen van haar geen onaanvaardbare offers verlangen uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming en deze luchtvaartmaatschappij heeft aangetoond dat die maatregelen voor de vlucht waarvoor de aanvaring met een vogel gevolgen heeft gehad, daadwerkelijk zijn genomen. Het is aan de verwijzende rechterlijke instantie om zich ervan te vergewissen dat aan deze voorwaarden is voldaan.
(zie punt 48, dictum 3)
Artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen tegen de achtergrond van overweging 14 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat, ingeval een vlucht een aankomstvertraging van drie uur of meer heeft opgelopen die niet alleen is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid die niet kon worden voorkomen met aan de situatie aangepaste maatregelen en ten aanzien waarvan de luchtvaartmaatschappij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de gevolgen ervan te ondervangen, maar ook door een andere omstandigheid die niet tot deze categorie behoort, de vertraging die valt toe te rekenen aan die eerste omstandigheid moet worden afgetrokken van de totale duur van de aankomstvertraging van de betrokken vlucht, om zodoende te kunnen beoordelen of voor de aankomstvertraging van die vlucht compensatie moet worden betaald overeenkomstig artikel 7 van die verordening.
(zie punt 54, dictum 4)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punt 57)