Zaak C‑289/15

Strafzaak

tegen

Jozef Grundza

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Krajský súd v Prešove)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Kaderbesluit 2008/909/JBZ – Artikel 7 – Voorwaarde van dubbele strafbaarheid – Artikel 9 – Grond tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging ontleend aan het ontbreken van dubbele strafbaarheid – Staatsburger van de tenuitvoerleggingsstaat die in de beslissingsstaat is veroordeeld wegens het niet naleven van een beslissing van een overheidsinstantie”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 januari 2017

Justitiële samenwerking in strafzaken – Kaderbesluit 2008/909 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen – Gronden tot weigering van erkenning en tenuitvoerlegging – Voorwaarde van dubbele strafbaarheid – Controle – Omvang

[Kaderbesluit 2008/909 van de Raad, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299 van de Raad, art. 7, lid 3, en 9, lid 1, d)]

Artikel 7, lid 3, en artikel 9, lid 1, onder d), van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat, in een situatie als die in het hoofdgeding, moet worden aangenomen dat aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid is voldaan wanneer de feitelijke elementen die ten grondslag liggen aan het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat uitgesproken vonnis, als zodanig ook op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat strafrechtelijk hadden kunnen worden bestraft indien zij op dat grondgebied zouden hebben plaatsgevonden.

(zie punt 54 en dictum)