Zaak C‑213/15 P

Europese Commissie

tegen

Patrick Breyer

„Hogere voorziening – Toegang tot documenten van de instellingen – Artikel 15, lid 3, VWEU – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Werkingssfeer – Verzoek om toegang tot de memories die de Republiek Oostenrijk heeft ingediend in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 29 juli 2010, Commissie/Oostenrijk (C‑189/09, niet gepubliceerd, EU:C:2010:455) – Documenten die zich in het bezit van de Europese Commissie bevinden – Bescherming van gerechtelijke procedures”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 juli 2017

  1. Instellingen van de Europese Unie–Recht van toegang van het publiek tot documenten–Verordening nr. 1049/2001–Werkingssfeer–Vaststelling naargelang van de aard van het gevraagde document of de auteur daarvan–Uitgesloten

    [Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, lid 3, en art. 3, a) en b)]

  2. Instellingen van de Europese Unie–Recht van toegang van het publiek tot documenten–Verordening nr. 1049/2001–Werkingssfeer–Verzoek om toegang tot documenten die door een lidstaat zijn opgesteld en verband houden met gerechtelijke procedures–Daaronder begrepen

    [Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, lid 3, art. 3, a) en b), en 4, lid 2]

  3. Instellingen van de Europese Unie–Recht van toegang van het publiek tot documenten–Verordening nr. 1049/2001–Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten–Bescherming van gerechtelijke procedures–Omvang–Memories die door een lidstaat bij de Unierechter zijn ingediend in aanhangige zaken–Algemeen vermoeden dat de uitzondering op het recht van toegang van toepassing is

    (Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2, tweede streepje)

  4. Instellingen van de Europese Unie–Recht van toegang van het publiek tot documenten–Verordening nr. 1049/2001–Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten–Documenten afkomstig van een lidstaat–Mogelijkheid voor de lidstaat om de instelling te verzoeken dat documenten niet openbaar worden gemaakt–Draagwijdte

    (Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 5)

  5. Instellingen van de Europese Unie–Recht van toegang van het publiek tot documenten–Draagwijdte–Uitsluiting van documenten van het Hof van Justitie die onder de rechterlijke activiteit van het Hof vallen–Geen invloed op de toepasselijkheid van verordening nr. 1049/2001 op andere instellingen die in het bezit zijn van memories die lidstaten hebben ingediend in het kader van gerechtelijke procedures voor de Unierechter

    (Art. 15, leden 1 en 3, VWEU, art. 258 VWEU en art. 298 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad)

  6. Instellingen van de Europese Unie–Recht van toegang van het publiek tot documenten–Draagwijdte–Uitsluiting van documenten van het Hof van Justitie die onder de rechterlijke activiteit van het Hof vallen–Toepasselijkheid van verordening nr. 1049/2001 op memories die zijn opgesteld door een lidstaat en bij de Commissie berusten–Aantasting van het nuttige effect van de uitsluiting–Geen

    (Art. 15, lid 3, VWEU; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad)

  7. Gerechtelijke procedure–Behandeling van zaken voor het Hof–Bescherming van de partijen tegen oneigenlijk gebruik van processtukken–Omvang–Publicatie op internet van de memories die in het kader van een hogere voorziening zijn uitgewisseld–Misbruik van procedure–Inaanmerkingneming bij de verdeling van de kosten

    (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 171, lid 1)

  1.  Artikel 3, onder b), van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bepaalt uitdrukkelijk dat het recht op toegang tot documenten die bij het Parlement, de Raad en de Commissie berusten, niet alleen geldt voor documenten die door deze instellingen zelf zijn opgesteld, maar ook voor documenten die zij hebben ontvangen van derden, waartoe zowel de andere instellingen van de Unie als de lidstaten behoren. De werkingssfeer van verordening nr. 1049/2001 wordt aldus omschreven onder verwijzing naar de in deze verordening genoemde instellingen, en niet onder verwijzing naar categorieën van specifieke documenten of naar de auteur van het bij een van die instellingen berustende document.

    (zie punten 36, 37)

  2.  Documenten die berusten bij een van de in verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bedoelde instellingen, zijn niet van de werkingssfeer van deze verordening uitgesloten op grond van de omstandigheid dat zij zijn opgesteld door een lidstaat en verband houden met gerechtelijke procedures. Dat verordening nr. 1049/2001 niet van toepassing is op verzoeken om toegang tot documenten die zich in het bezit van het Hof van Justitie van de Europese Unie bevinden, betekent namelijk niet dat documenten die verband houden met de rechterlijke activiteit van deze instelling, principieel buiten de werkingssfeer van deze verordening vallen wanneer zij zich in het bezit van de in die verordening genoemde instellingen van de Unie, zoals de Commissie, bevinden. Daarbij komt dat de bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de lidstaten met betrekking tot dergelijke documenten kan worden gewaarborgd door de in verordening nr. 1049/2001 opgenomen uitzonderingen op het principiële recht op toegang tot documenten.

    Voorts moet het feit dat derden noch krachtens het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie noch krachtens de Reglementen voor de procesvoering van de rechterlijke instanties van de Unie recht hebben op toegang tot memories die in gerechtelijke procedures zijn ingediend, weliswaar in aanmerking worden genomen bij de uitlegging van de uitzondering van artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001, maar het kan niet tot gevolg hebben dat deze verordening niet van toepassing is op verzoeken om toegang tot memories die door een lidstaat met het oog op een gerechtelijke procedure voor de Unierechter zijn opgesteld en zich in het bezit van een instelling bevinden.

    (zie punten 38, 39, 45)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 41, 42)

  4.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punt 43)

  5.  Op grond van artikel 15, lid 3, vierde alinea, VWEU is het Hof van Justitie van de Europese Unie alleen voor de uitvoering van zijn administratieve taken onderworpen aan de in de eerste alinea van hetzelfde artikellid bedoelde regeling inzake toegang tot documenten van de instellingen. Bijgevolg kunnen de voorwaarden voor toegang tot documenten die bij deze instelling berusten en verband houden met de rechterlijke activiteit van deze instelling, niet worden geformuleerd in verordeningen die worden vastgesteld op de grondslag van artikel 15, lid 3, tweede alinea, VWEU. Dat de in artikel 15, lid 3, eerste alinea, VWEU bedoelde regeling inzake toegang tot documenten niet van toepassing is op het Hof van Justitie van de Europese Unie wanneer dit rechterlijke taken uitvoert, staat er evenwel niet aan in de weg dat deze regeling wordt toegepast op een instelling waarvoor de bepalingen van artikel 15, lid 3, VWEU en van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ten volle gelden, zoals de Commissie, wanneer deze instelling in het bezit is van documenten die – zoals de door een lidstaat in het kader van een niet-nakomingsprocedure op grond van artikel 258 VWEU ingediende memories – door een lidstaat zijn opgesteld in verband met gerechtelijke procedures.

    Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is de werkingssfeer van het Unierechtelijke transparantiebeginsel immers uitgebreid door de invoering van artikel 15 VWEU, dat in de plaats is gekomen van artikel 255 EG. Artikel 15 VWEU voorziet thans namelijk in een recht op toegang tot documenten van de instellingen, organen en instanties van de Unie, daaronder begrepen het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Centrale Bank en de Europese Investeringsbank wanneer deze administratieve taken uitvoeren. Niets wijst er evenwel op dat bij de uitbreiding van dat recht tot de administratieve activiteiten van laatstgenoemde instellingen en organen de werkingssfeer van verordening nr. 1049/2001 op enigerlei wijze is beperkt voor documenten die – zoals bovengenoemde memories – afkomstig zijn van een lidstaat en bij de Commissie berusten in verband met een gerechtelijke procedure voor het Hof van Justitie van de Europese Unie.

    Gelet op artikel 15, lid 1, VWEU en artikel 298 VWEU alsook op de erkenning van het recht op toegang tot documenten in artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in welke bepalingen de doelstelling van een open Europees bestuur is neergelegd, kan artikel 15, lid 3, vierde alinea, VWEU bovendien niet aldus worden uitgelegd dat het noopt tot een restrictieve opvatting van de werkingssfeer van verordening nr. 1049/2001 waardoor documenten die – zoals de door een lidstaat in het kader van een niet-nakomingsprocedure op grond van artikel 258 VWEU ingediende memories – zijn opgesteld door een lidstaat, niet binnen de werkingssfeer van deze verordening zouden vallen wanneer zij berusten bij de Commissie berusten.

    (zie punten 48‑52)

  6.  Met de beperkingen van de toegang tot gerechtelijke documenten – ongeacht of in deze beperkingen wordt voorzien bij artikel 255 EG, waarvoor artikel 15 VWEU in de plaats is gekomen, dan wel bij verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie – wordt dezelfde doelstelling nagestreefd, namelijk waarborgen dat aan de bescherming van gerechtelijke procedures geen afbreuk wordt gedaan doordat het recht op toegang tot documenten van de instellingen wordt uitgeoefend. Deze bescherming houdt met name in dat de beginselen van „equality of arms” en van een goede rechtsbedeling worden geëerbiedigd. Gelet op het feit dat verordening nr. 1049/2001 het mogelijk maakt om in voorkomend geval de openbaarmaking te weigeren van documenten die verband houden met procedures voor de rechterlijke instanties van de Unie, en zo de bescherming van dergelijke gerechtelijke procedures te waarborgen, dient te worden geoordeeld dat artikel 15, lid 3, vierde alinea, niet noopt tot de uitlegging dat door een lidstaat opgestelde memories die berusten bij de Commissie berusten, per se moeten worden uitgesloten van de werkingssfeer van die verordening. Voor zover de bescherming van gerechtelijke procedures aldus in overeenstemming met de doelstelling van artikel 15, lid 3, vierde alinea, VWEU wordt gewaarborgd, kan immers geen afbreuk worden gedaan aan het nuttige effect van deze bepaling.

    (zie punten 53, 54)

  7.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punt 62)