ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

3 maart 2016 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Posten 2304, 2308 en 2309 — Indeling van een soja-eiwitconcentraat”

In zaak C‑144/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 13 maart 2015, ingekomen bij het Hof op 26 maart 2015, in de procedure

Staatssecretaris van Financiën

tegen

Customs Support Holland BV,

wijst HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos (rapporteur), kamerpresident, C. Vajda en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Customs Support Holland BV, vertegenwoordigd door A. Jansen en J. Biermasz, advocaten,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en B. Koopman als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Caeiros en H. Kranenborg als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de posten 2304, 2308 en 2309 van de gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 948/2009 van de Commissie van 30 september 2009 (PB L 287, blz. 1; hierna: „GN”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Staatssecretaris van Financiën en Customs Support Holland BV over de GN-indeling van een soja-eiwitconcentraat, dat wordt verhandeld onder de naam „Imcosoy 62” en wordt gebruikt als ingrediënt voor mengvoeders voor zeer jonge kalveren.

Toepasselijke bepalingen

GN

3

De tariefindeling van goederen die in de Europese Unie worden ingevoerd, wordt geregeld door de GN.

4

Volgens artikel 12 van verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 254/2000 van de Raad van 31 januari 2000 (PB L 28, blz. 16), stelt de Europese Commissie jaarlijks bij verordening een volledige versie vast van de GN en van het tarief van de bijbehorende douanerechten, zoals die uit de door de Raad van de Europese Unie of de Commissie vastgestelde maatregelen voortvloeit. Die verordening wordt uiterlijk op 31 oktober in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en is van toepassing vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar. Uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt dat de versie van de GN die van toepassing is op de feiten in het hoofdgeding, de GN voor het jaar 2010 is, welke is voortgekomen uit verordening nr. 948/2009.

5

Het eerste deel van de GN, betreffende de inleidende bepalingen, omvat een titel I, „Algemene regels”, waarin in afdeling A, met als opschrift „Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur” in het bijzonder het volgende wordt bepaald:

„Voor de indeling van goederen in de [GN] gelden de volgende bepalingen.

1.

De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels.

[...]

3.

Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2 b) of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:

a)

de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld of op een gedeelte van de artikelen, in het geval van goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels en goederen, aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de andere posten daarvan een volledigere of nauwkeurigere omschrijving geeft.

[...]”

6

Het tweede deel van de GN omvat een hoofdstuk 23, met als opschrift „Resten en afval van de voedselindustrie; bereid voedsel voor dieren”, dat de posten 2304, 2308 en 2309 omvat.

7

GN-post 2304 luidt als volgt:

„2304 00 00Perskoeken en andere vaste afvallen, verkregen bij de winning van sojaolie, ook indien fijngemaakt of in pellets”.

8

GN-post 2308 luidt als volgt:

„2308 00Plantaardige zelfstandigheden en plantaardig afval, plantaardige residuen en bijproducten, ook indien in pellets, van de soort gebruikt voor het voederen van dieren, elders genoemd noch elders onder begrepen:

[...]

2308 00 90

[...]

– andere”.

9

GN-post 2309 luidt als volgt:

„2309

Bereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren:

[...]

2309 90

[...]

– andere

[...]

2309 90 31

‐ ‐ andere, zogenaamde ‚premelanges’ daaronder begrepen:

‐ ‐ ‐ bevattende glucose (druivensuiker), glucosestroop, maltodextrine of maltodextrinestroop, bedoeld bij de onderverdelingen 1702 30 50, 1702 30 90, 1702 40 90, 1702 90 50 en 2106 90 55, zetmeel of zuivelproducten:

‐ ‐ ‐ ‐ bevattende zetmeel of glucose (druivensuiker), glucosestroop, maltodextrine of maltodextrinestroop:

‐ ‐ ‐ ‐ ‐ geen zetmeel bevattend of met een zetmeelgehalte van niet meer dan 10 gewichtspercenten:

‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ geen zuivelproducten bevattend of met een gehalte aan zuivelproducten van minder dan 10 gewichtspercenten”.

10

Volgens aantekening 1 op hoofdstuk 23 van de GN omvat post 2309 mede „producten van de soort gebruikt voor het voederen van dieren, elders genoemd noch elders onder begrepen, verkregen door het behandelen van plantaardige of dierlijke zelfstandigheden, en wel zodanig dat het wezenlijk karakter van die zelfstandigheden verloren is gegaan. Plantaardige afval, plantaardige residuen en bijproducten van vorenbedoelde behandeling vallen echter niet onder deze post.”

De toelichtingen op het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen

11

De Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie (hierna: „WDO”), werd opgericht bij het op 15 december 1950 te Brussel gesloten Verdrag houdende instelling ervan. Het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en codering van goederen (hierna: „GS”) is opgesteld door de WDO en is aangenomen bij het op 14 juni 1983 te Brussel gesloten Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, dat met zijn wijzigingsprotocol van 24 juni 1986 namens de Europese Economische Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1). De GN neemt de posten en de zescijferige postonderverdelingen van het GS over, terwijl alleen het zevende en achtste cijfer verdere postonderverdelingen bevatten die specifiek zijn voor de GN.

12

De toelichtingen op het GS worden overeenkomstig de bepalingen van voormeld verdrag opgesteld binnen de WDO.

13

De toelichting op post 2304 van het GS luidt als volgt:

„Deze post omvat perskoeken en andere vaste afvallen die overblijven na winning van de olie uit sojabonen, door persen, extraheren met oplosmiddelen of centrifugeren. Deze afvallen vormen een waardevol veevoeder.

[...]

Van deze post zijn uitgezonderd:

[...]

b)

proteïneconcentraten die verkregen worden door bepaalde bestanddelen af te scheiden uit ontvet sojameel (bestemd om te worden toegevoegd aan voedselbereidingen), alsmede getextureerd sojameel (post 21.06).”

14

De toelichting op post 2308 van het GS bepaalt het volgende:

„Onder deze post vallen, voor zover zij niet onder een post met een meer specifieke omschrijving vallen en zij geschikt zijn om als dierlijk voedsel te worden gebruikt, plantaardige producten, plantaardig afval en resten, alsmede bijproducten van de industriële verwerking van deze plantaardige producten waarbij bepaalde bestanddelen daaraan zijn onttrokken.

[...]”

15

De toelichting op post 2309 van het GS luidt als volgt:

„Deze post omvat veevoeder, samengesteld met melasse of suiker, alsmede bereidingen voor het voederen van dieren, bestaande uit een mengsel van verschillende voedingsstoffen, en die dienen:

[...]

2)

hetzij ter aanvulling van het op de boerderij geproduceerde voedsel door daaraan bepaalde organische of anorganische stoffen toe te voegen (aanvullende voeding);

3)

hetzij om te worden gebruikt voor de vervaardiging van een complete of aanvullende voeding.

[...]

B.- Bereidingen voor het evenwichtig aanvullen van het op de boerderij gewonnen voedsel (aanvullende voeding)

Het op de boerderij gewonnen voedsel is over het algemeen vrij arm aan proteïnen, mineralen of vitaminen. De bereidingen die dienen om het tekort aan deze stoffen te compenseren, teneinde de dieren dagelijks een evenwichtig samengestelde portie voedsel te verschaffen, bevatten enerzijds proteïnen, mineralen of vitaminen en anderzijds energieleverende voedingsstoffen (koolhydraten), die als drager fungeren.

Ofschoon de samenstelling van deze bereidingen, kwalitatief gezien, vrijwel gelijk is aan die van de in punt A bedoelde bereidingen, onderscheiden ze zich echter van laatstgenoemde door hun betrekkelijk hoog gehalte aan één bepaalde voedingsstof.

[...]

C.- Bereidingen bestemd om te worden gebruikt voor de vervaardiging van ‚complete voeding’ of ‚aanvullende voeding’, omschreven onder de punten A en B, hiervóór

Deze bereidingen – in de handel bekend onder de naam ‚prémélanges’ of ‚prémixes’ – zijn doorgaans complexe mengsels, waarvan de bestanddelen (ook wel additieven genoemd) in soort en proporties variëren al naar de zoötechnische productie die wordt beoogd. [...]

[...]

Van deze post zijn uitgezonderd:

a)

geagglomereerde producten (pellets) bestaande uit één enkele stof of uit een mengsel van verschillende stoffen die als zodanig onder één en dezelfde post vallen, ook indien daaraan een bindmiddel, zoals melasse of zetmeelhoudende zelfstandigheden (niet meer dan 3 gewichtspercenten), is toegevoegd (bijv. de posten 07.14, 12.14, 23.01).

[...]

d)

plantaardig afval, plantaardige residuen en bijproducten, bedoeld bij post 23.08.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

16

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat Imcosoy een soja-eiwitconcentraat is dat wordt verkregen na twee industriële procedés.

17

Volgens de verwijzingsbeslissing wordt uit de sojabonen, nadat zij van hun schil zijn ontdaan en zijn vermalen en gestoomd, eerst de olie geëxtraheerd, waarna het zogeheten sojaschroot overblijft. Dit schroot wordt vervolgens behandeld met ethanol en water om er het overgebleven vet aan te onttrekken, het gehalte aan andere bestanddelen dan eiwitten – vooral koolhydraten of voedingsvezels – te verlagen en bepaalde schadelijke stoffen te verwijderen. Van het gebruikte ethanol blijft niets achter in het aldus verkregen soja-eiwitconcentraat. Het bestaat onder meer voor 62 gewichtspercenten uit eiwitten en voor minder dan 10 gewichtspercenten uit zetmeel.

18

Volgens de verwijzingsbeslissing kan het sojaschroot, hoewel het wordt gebruikt voor het voederen van dieren, vanwege de hoge concentratie aan koolhydraten niet worden gebruikt als ingrediënt voor mengvoeders voor zeer jonge kalveren. Uit sojaschroot verkregen soja-eiwitconcentraat kan daarentegen wel een ingrediënt van mengvoeders voor zeer jonge kalveren vormen, aangezien de concentratie koolhydraten en voedingsvezels erin is verlaagd.

19

Op 7 september 2010 heeft de Nederlandse douaneautoriteit op verzoek van Customs Support Holland BV een bindende tariefinlichting gegeven, waarbij zij Imcosoy 62 heeft ingedeeld onder postonderverdeling 2309 90 31 van de GN.

20

Op 3 april 2012 heeft de Rechtbank Haarlem het door Customs Support Holland BV ingestelde beroep gegrond verklaard en geoordeeld dat Imcosoy 62 moest worden ingedeeld onder postonderverdeling 2304 00 00 van de GN. De Nederlandse douaneautoriteit heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam, dat dit beroep ongegrond heeft verklaard. Daarop heeft de Staatssecretaris van Financiën bij de verwijzende rechter een cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam.

21

In zijn verwijzingsbeslissing overweegt de Hoge Raad der Nederlanden enerzijds dat post 2304 van de GN slechts doelt op producten die het rechtstreeks resultaat zijn van het olie-extractieproces, en is anderzijds van oordeel dat, ofschoon het sojaschroot het rechtstreekse resultaat vormt van het olie-extractieproces en derhalve moet worden beschouwd als vallende onder post 2304 van de GN, de bewerking van het sojaschroot om soja-eiwitconcentraat te verkrijgen daarentegen niet erop is gericht sojaolie te winnen, maar de afvallen van die extractie geschikt te maken voor een specifiek gebruik bij het voederen van dieren. Hieruit volgt volgens de Hoge Raad dat het soja-eiwitconcentraat is veranderd in een andersoortig product.

22

De verwijzende rechter is van oordeel dat een product slechts kan worden ingedeeld onder post 2309 van de GN als het voortkomt uit een definitieve bewerking van het product, met uitzondering van producten die zijn samengeperst, dan wel uit een menging van een product met andere producten. Daarnaast zou het slechts geschikt mogen zijn om te dienen tot het voederen van dieren.

23

In dit verband merkt de Hoge Raad op dat de extractie aan het sojaschroot van koolhydraten, voedingsvezels en schadelijke stoffen een definitieve bewerking vormt die het aldus bewerkte product geschikt maakt om te worden gebruikt als ingrediënt voor een mengvoeder voor zeer jonge kalveren. Hij benadrukt echter dat volgens de toelichting op post 2309 van het GS die post niet van toepassing kan zijn op een product dat bestaat uit hetzij een enkele stof, hetzij een mengsel van stoffen die als zodanig onder een bepaalde post vallen, en ook niet op de bijproducten die in post 2308 van het GS worden bedoeld. De Hoge Raad sluit dientengevolge niet uit dat het soja-eiwitconcentraat, dat bestaat uit sojaschroot waaruit bepaalde bestanddelen zijn afgescheiden, niet onder post 2309 van de GN valt.

24

Daarop heeft de Hoge Raad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Dient post 2304 van de GN aldus te worden uitgelegd dat deze tariefpost mede omvat een soja-eiwitconcentraat dat is ontstaan na verwijdering van overgebleven vetten, koolhydraten (of voedingsvezels) en schadelijke stoffen uit vaste afvallen (zogeheten sojaschroot) van de oliewinning uit sojabonen, dat door die extractie geschikt is gemaakt om te worden gebruikt als ingrediënt voor mengvoeder voor zeer jonge kalveren?

2)

Indien de hiervoor onder 1 gestelde vraag ontkennend wordt beantwoord, is dan post 2308 of post 2309 van de GN van toepassing op een soja-eiwitconcentraat dat is verkregen op de wijze beschreven in de hiervoor onder 1 gestelde vraag?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

25

Met zijn twee vragen, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de GN aldus moet worden uitgelegd dat een soja-eiwitconcentraat als in het hoofdgeding, onder post 2304, 2308 of 2309 van die nomenclatuur valt.

26

Met het oog op de beantwoording van de gestelde vragen dient ten eerste te worden benadrukt dat volgens de algemene regels voor de interpretatie van de GN de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken bepalend zijn voor de indeling van goederen, terwijl de tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken slechts een aanwijzing vormt (zie de arresten Lukoyl Neftohim Burgas, C‑330/13, EU:C:2014:1757, punt 33, en Baby Dan, C‑272/14, EU:C:2015:388, punt 25).

27

Ten tweede is het vaste rechtspraak dat, in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de posten van de GN en in de aantekeningen op de afdeling of het hoofdstuk zijn omschreven (zie met name de arresten Proxxon, C‑500/04, EU:C:2006:111, punt 21, en Vario Tek, C‑178/14, EU:C:2015:152, punt 21en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28

Wat de toelichtingen op het GS betreft, dient hieraan te worden toegevoegd deze toelichtingen, al zijn zij rechtens niet bindend, belangrijke middelen tot uniforme uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief zijn en als zodanig waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan vormen (zie in die zin de arresten Kloosterboer Services, C‑173/08, EU:C:2009:382, punt 25, en Agroferm, C‑568/11, EU:C:2013:407, punt 28). Zij kunnen de inhoud van de aantekeningen bij de GN echter niet wijzigen (zie in die zin arrest Duval, C‑44/15, EU:C:2015:783, punt 24).

29

Overigens kan de bestemming van het product een objectief indelingscriterium zijn, wanneer die bestemming inherent is aan het product en de inherentie kan worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan (zie de arresten Swiss Caps, C‑410/08–C‑412/08, EU:C:2009:794, punt 29, en Agroferm, C‑568/11, EU:C:2013:407, punt 41).

30

In casu moet met betrekking tot post 2308 van de GN worden opgemerkt dat deze, zoals uit de tekst ervan blijkt, een restpost is. Dientengevolge moet, gelet op algemene regel 3 a) voor het uitleggen van de GN, eerst worden onderzocht of een product zoals in het hoofdgeding onder de posten 2304 of 2309 van de GN kan vallen.

31

Wat post 2304 van de GN betreft, moet worden opgemerkt, zoals de verwijzende rechter heeft benadrukt, dat het bij Imcosoy 62 niet gaat om het afval in de zin van post 2304 van de GN, dat bij de winning van olie uit sojabonen wordt verkregen, maar om een derivaat van dit afval, dat wordt verkregen na een afzonderlijk en later procedé, dat in het bijzonder wordt toegepast om dit eiwitconcentraat te produceren en waarbij uit het sojaschroot een deel van de bestanddelen ervan wordt verwijderd.

32

De toelichting op GS-post 2304 verduidelijkt overigens dat met name proteïneconcentraten die worden verkregen door bepaalde bestanddelen af te scheiden uit ontvet sojameel (bestemd om te worden toegevoegd aan voedselbereidingen), van deze post zijn uitgezonderd.

33

Ten eerste blijkt uit de verwijzingsbeslissing evenwel dat Imcosoy 62 een eiwitconcentraat is dat is bestemd om te worden gebruikt als ingrediënt voor voeder voor zeer jonge kalveren en dat dit product uit sojaschroot wordt verkregen, na een procedé waarbij eerst het overgebleven vet en bepaalde schadelijke stoffen worden onttrokken aan het schroot en vervolgens het gehalte aan andere dan eiwithoudende bestanddelen wordt verlaagd. Hieruit volgt dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde product een eiwitconcentraat is dat wordt verkregen door bepaalde bestanddelen van sojameel af te scheiden en is bestemd om te worden toegevoegd aan voedselbereidingen.

34

Ten tweede moet het sojaschroot, waaruit Imcosoy 62 wordt verkregen, worden beschouwd als een ontvet product, ook al kan er nog een minimale hoeveelheid van achtergebleven olie in worden aangetroffen (zie in die zin het arrest Fancon, 129/81, EU:C:1982:91, punten 10 en 14).

35

Hieruit volgt dat een eiwitconcentraat als in het hoofdgeding niet kan worden geacht te vallen onder post 2304 van de GN.

36

Wat post 2309 van de GN betreft, volgt uit de rechtspraak van het Hof dat onder „bereiding” in de zin van die post een bewerking van een product dan wel een menging met andere producten is te verstaan. Om onder post 2309 van de GN te kunnen vallen, moet het product in kwestie daarnaast, ten eerste, slechts geschikt zijn voor het voederen van dieren en, ten tweede, een definitieve bewerking hebben ondergaan of door een menging van verschillende stoffen zijn ontstaan (zie naar analogie voor wat betreft post 2307 van het gemeenschappelijk douanetarief van 1965, de voorganger van post 2309 van de GN, de arresten Henck, 36/71, EU:C:1972:25, punten 4 en 12, en van de Poll, 38/72, EU:C:1972:127, punt 5).

37

Uit de beschrijving van het productieproces in de verwijzingsbeslissing blijkt dat Imcosoy 62 een product is dat een definitieve bewerking heeft ondergaan en slechts geschikt is voor het voederen van dieren.

38

Daarnaast volgt uit aantekening 1 op hoofdstuk 23 van de GN dat post 2309 ervan mede producten omvat van de soort gebruikt voor het voederen van dieren, elders genoemd noch elders onder begrepen, verkregen door het behandelen van plantaardige of dierlijke zelfstandigheden, en wel zodanig dat het wezenlijk karakter van die zelfstandigheden verloren is gegaan, maar dat plantaardig afval, plantaardige residuen en bijproducten van die behandeling niet onder deze post vallen.

39

Het staat vast dat Imcosoy 62 een product van plantaardige oorsprong is, namelijk sojaschroot. Bovendien kan het niet worden gelijkgesteld aan een afval, een residu of een bijproduct van de verwerking die het sojaschroot heeft ondergaan, omdat het verkrijgen van dat product juist het doel van die verwerking is.

40

Om onder post 2309 van de GN te kunnen vallen, moet een soja-eiwitconcentraat als Imcosoy 62 voorts het resultaat zijn van een procedé als gevolg waarvan de plantaardige zelfstandigheid waarvan het een derivaat is, haar wezenlijke eigenschappen heeft verloren.

41

In dit verband blijkt uit de verwijzingsbelissing dat het bewerkingsproces van het sojaschroot waaruit Imcosoy 62 is voortgekomen, een vastgesteld zoötechnisch doel nastreeft, daar wordt beoogd een eiwitconcentraat te creëren dat, in tegenstelling tot sojaschroot, aan zeer jonge kalveren kan worden toegediend. Bijgevolg kan op grond van de objectieve kenmerken en eigenschappen van een dergelijk product en in het bijzonder het verwijderen of het doelbewust verlagen van bepaalde bestanddelen van het sojaschroot om dit product geschikt te maken als onderdeel van het voeder voor een bepaald type dieren, worden geoordeeld dat dit product voldoet aan de vereiste voorwaarden om te worden ingedeeld onder post 2309 van de GN.

42

Deze uitlegging wordt ondersteund door de toelichting op post 2309 van het GS, die bepaalt dat die post juist ziet op bereidingen voor het compenseren van eiwittekorten in de basisvoeding van dieren.

43

Ten slotte bevat de GN geen specifiekere post waaronder een uit sojaschroot verkregen bereiding, zoals Imcosoy 62, die enkel bestemd is voor het voederen van dieren, kan worden ingedeeld.

44

Hieruit volgt dat een product als in het hoofdgeding moet worden ingedeeld onder post 2309 van de GN.

45

Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de toelichting op post 2309 van het GS, op grond waarvan, zoals de verwijzende rechter opmerkt, van die post met name zijn uitgesloten ten eerste geagglomereerde producten bestaande uit één enkele stof of uit een mengsel van verschillende stoffen die als zodanig onder één en dezelfde post vallen, en ten tweede plantaardig afval, plantaardige residuen en bijproducten, bedoeld bij post 2308 van het GS.

46

Wat ten eerste het feit betreft dat die toelichting geagglomereerde producten bestaande uit één enkele stof of uit een mengsel van verschillende stoffen die als zodanig onder één en dezelfde post vallen, uitsluit, moet worden opgemerkt dat Imcosoy 62 onder meer bestaat uit eiwitten en zetmeel, zodat dit product niet kan worden beschouwd als een geagglomereerd product dat uit één enkele stof bestaat. Imcosoy 62 kan evenmin worden aangemerkt als een geagglomereerd product dat bestaat uit een mengsel van stoffen die als zodanig onder een bepaalde post vallen. Het is juist dat dit product een derivaat is van sojaschroot dat als zodanig onder post 2304 van de GN valt (arrest Fancon, 129/81, EU:C:1982:91, punt 15). Dit derivaat bevat evenwel niet alle bestanddelen van sojaschroot en kan om de in de punten 31 tot en met 35 van dit arrest uiteengezette redenen zelf niet worden ingedeeld onder post 2304 van de GN.

47

Wat ten tweede het feit betreft dat dezelfde toelichting plantaardig afval, plantaardige residuen en bijproducten, bedoeld in GS-post 2308, uitsluit, moet worden opgemerkt dat de toelichtingen bij het GS niet bindend zijn, in tegenstelling tot aantekening 1 op hoofdstuk 23 van de GN, op grond waarvan van post 2309 van het GN slechts plantaardig afval, plantaardige residuen en bijproducten die het gevolg zijn van de verwerking voor het maken van het onder die post ingedeelde product, zijn uitgesloten. Zoals in punt 39 van dit arrest is opgemerkt, kan een eiwitconcentraat als Imcosoy 62 echter niet vallen onder een dergelijke uitsluiting.

48

Bovendien verzet het residuele karakter van post 2308 van het GS zich ertegen dat een product dat volledig overeenkomt met een preciezere post van het GS en de GN, zoals het geval is met Imcosoy 62 met betrekking tot post 2309 van de NC, met name gelet op het exclusieve gebruik ervan voor het voederen van dieren, wordt ingedeeld onder post 2308 van de GN.

49

Bijgevolg dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat de GN aldus moet worden uitgelegd dat een soja-eiwitconcentraat als in het hoofdgeding onder post 2309 van deze nomenclatuur valt.

Kosten

50

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

 

De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijke douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 948/2009 van de Commissie van 30 september 2009, moet aldus worden uitgelegd dat een soja-eiwitconcentraat als in het hoofdgeding onder post 2309 van deze nomenclatuur valt.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Nederlands.