ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

22 september 2016 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Geldigheidstoetsing — Verordening (EG) nr. 1051/2009 — Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling — Gecombineerde nomenclatuur — Post 8701 — Tractors — Onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 39 — Landbouwtractors en tractors voor de bosbouw (met uitzondering van motoculteurs), op wielen, nieuw — Lichte vierwielige terreinvoertuigen die ontworpen zijn om te worden gebruikt als tractor”

In zaak C‑91/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Gerechtshof Amsterdam (Nederland) bij beslissing van 12 februari 2015, ingekomen bij het Hof op 25 februari 2015, in de procedure

Kawasaki Motors Europe NV

tegen

Inspecteur van de Belastingdienst/Douane,

wijst HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: D. Šváby (rapporteur), kamerpresident, J. Malenovský en M. Safjan, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Kawasaki Motors Europe NV, vertegenwoordigd door J. A. H. Hollebeek, M. van der Knaap en E. van Doornik, advocaten,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en B. Koopman als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J.‑F. Brakeland en A. Caeiros als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid van verordening (EG) nr. 1051/2009 van de Commissie van 3 november 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 2009, L 290, blz. 56).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Kawasaki Motors Europe NV (hierna: „KME”) en de Inspecteur van Belastingdienst/Douane (hierna: „inspecteur”) over drie door de inspecteur afgegeven bindende tariefinlichtingen betreffende lichte vierwielige terreinvoertuigen die zijn ontworpen om te worden gebruikt als tractor.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Verordening nr. 2658/87

3

Ingevolge artikel 9, lid 1, onder a), eerste streepje, en artikel 10 van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 254/2000 van de Raad van 31 januari 2000 (PB 2000, L 28, blz. 16) (hierna: „verordening nr. 2658/87”), stelt de Europese Commissie, bijgestaan door het Comité voor de douanecode, ten behoeve van de toepassing van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening nr. 2658/87, de maatregelen voor de indeling van goederen vast. Op basis van eerstgenoemde bepaling is verordening nr. 1051/2009 vastgesteld.

4

Deze gecombineerde nomenclatuur, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 948/2009 van de Commissie van 30 september 2009 (PB 2009, L 287, blz. 1) (hierna: „GN”), bevat in het eerste deel, titel I, afdeling A, een geheel van algemene regels voor de interpretatie van deze nomenclatuur (hierna: „algemene regels”). In deze afdeling heet het:

„Voor de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur gelden de volgende bepalingen.

1.

De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels.

[...]

3.

Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2 b) of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:

a)

de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. [...]

[...]

6.

Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede ‚mutatis mutandis’ de vorenstaande regels, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voor zover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing.”

5

In het tweede deel van de GN, „Tabel van de rechten”, bevindt zich hoofdstuk 87 betreffende „automobielen, tractors, rijwielen, motorrijwielen en andere voertuigen voor vervoer over land, alsmede delen en toebehoren daarvan”. Volgens aantekening 2 bij dit hoofdstuk worden voor de toepassing van dat hoofdstuk als „‚tractors (trekkers)’ aangemerkt, motorvoertuigen speciaal gemaakt om andere werktuigen, voertuigen of lasten te trekken of voort te duwen, ook indien zij voorzien zijn van een bergplaats of laadplaats van bijkomstige betekenis voor het vervoer van gereedschap, zaad, meststoffen, enz., mits dit vervoer verband houdt met het voornaamste gebruik van de tractor”.

6

Tot dit hoofdstuk 87 behoort post 8701, die als volgt luidt:

„8701

Tractors (trekkers), andere dan die bedoeld bij post 8709:

8701 10 00

– motoculteurs

8701 20

– trekkers (wegtractors) voor opleggers

[...]

 

8701 30 00

– tractors met rupsbanden

8701 90

– – andere

– – landbouwtractors en tractors voor de bosbouw (met uitzondering van motoculteurs), op wielen:

– – – nieuwe, met een motorvermogen

8701 90 11

8701 90 20

8701 90 25

8701 90 31

8701 90 35

8701 90 39

8701 90 50

– – – – van niet meer dan 18 kW

– – – – van meer dan 18 kW doch niet meer dan 37 kW

– – – – van meer dan 37 kW doch niet meer dan 59 kW

– – – – van meer dan 59 kW doch niet meer dan 75 kW

– – – – van meer dan 75 kW doch niet meer dan 90 kW

– – – – van meer dan 90 kW

– – – gebruikte

8701 90 90

– – andere”

7

Het douanerecht bij invoer bedraagt 7 % voor goederen die onder tariefonderverdeling 8701 90 90 vallen, terwijl goederen die vallen onder tariefonderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 50 niet aan douanerechten zijn onderworpen.

Verordening nr. 1051/2009

8

Verordening nr. 1051/2009 is op 26 november 2009 in werking getreden. Bij deze verordening worden twee voertuigen overeenkomstig de in de bijlage daarbij vervatte gegevens ingedeeld in de GN.

9

Deze voertuigen, die beide worden omschreven als „[e]en nieuw vierwielig voertuig (zogenaamd ‚terreinvoertuig’) met een zuigermotor met vonkontsteking en een vermogen van ongeveer 15 kW, en een leeg gewicht ongeveer 310 kg” worden onderscheidenlijk ingedeeld onder GN‑onderverdelingen 8701 90 11 en 8701 90 90.

10

Volgens de specificaties onder hun omschrijving hebben deze twee voertuigen de volgende gemeenschappelijke kenmerken:

één zitplaats met een lengte van ongeveer 600 mm, alleen voor de bestuurder;

een stuurmechanisme dat gebaseerd is op het Ackerman-principe en bediend wordt met behulp van een stuurstang;

remmen op de voor‑ en achterwielen;

een automatische koppeling en een achteruitversnelling;

een motor die speciaal is ontworpen voor gebruik op moeilijk terrein en bij lage versnelling voldoende trekkracht kan leveren;

aandrijving van de achterwielen met aandrijfassen;

banden met een diep profiel voor gebruik in het terrein;

een gat met bevestigingsmiddelen voor het vastmaken van diverse koppelingsinrichtingen, en

een trekvermogen van ongeveer 1170 kg (niet-geremd).

11

Volgens die specificaties heeft echter enkel het eerste voertuig „een vaste lier, waarmee boomstammen kunnen worden weggesleept”. Opgemerkt wordt dat dit „voertuig [...] hoofdzakelijk [is] gebouwd voor het uitvoeren van werkzaamheden in de bosbouw”.

12

Volgens de motivering in die bijlage zijn de aldus verrichte indelingen vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6, van aantekening 2 bij hoofdstuk 87 van het tweede deel van de GN en van de tekst van post 8701, onderverdeling 8701 90 en de achtcijferige onderverdelingen waaronder elk van beide voertuigen is ingedeeld.

13

Voor beide voertuigen is in de motivering voorts het volgende vastgesteld:

„Aangezien het voertuig is uitgerust met een gat met bevestigingsmiddelen voor het vastmaken van diverse koppelingsinrichtingen en aandrijving van de wielen met aandrijfassen, is het bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden op moeilijk terrein en voor het trekken of duwen van andere voertuigen, werktuigen of lasten (aantekening 2 bij hoofdstuk 87).”

„Indeling onder post 8703 is uitgesloten aangezien het voertuig voldoet aan de definitie van aantekening 2 bij hoofdstuk 87 en minstens tweemaal zijn eigen leeg gewicht kan trekken of duwen (niet-geremd) (zie ook de toelichtingen op onderverdelingen 8701 90 11 t/m 8701 90 90).”

14

In de voorlaatste alinea van de motivering voor de indeling van elk voertuig wordt echter op het volgende onderscheid gewezen:

Wat betreft het eerste, onder GN‑onderverdeling 8701 90 11 ingedeelde voertuig wordt geconstateerd dat „[d]e lier [...] het voertuig het karakter van een bosbouwtractor [geeft] (zie ook de toelichtingen op onderverdelingen 8701 90 11 t/m 8701 90 50)”.

Wat betreft het tweede, onder GN‑onderverdeling 8701 90 90 ingedeelde voertuig wordt daarentegen geconstateerd dat „[i]ndeling als landbouwtractor of bosbouwtractor is uitgesloten aangezien het voertuig geen aftakas, hydraulische hefinrichting, noch lier heeft (zie ook de toelichtingen op onderverdelingen 8701 90 11 t/m 8701 90 50)”.

15

Op het moment van de vaststelling van verordening nr. 1051/2009 op 3 november 2009 luidden de toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Gemeenschappen (PB 2008, C 133, blz. 1) bij de relevante onderverdelingen als volgt:

Wat betreft de onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 90 gezamenlijk:

„Deze onderverdelingen omvatten zogenaamde ‚all-terrain-voertuigen’, die ontworpen zijn om te worden gebruikt als tractor (trekker), met de volgende eigenschappen:

een enkele zitplaats voor de bestuurder;

een standaard trekoog;

het besturen geschiedt door middel van een stuur met twee handgrepen waarop de bedieningselementen zijn gemonteerd;

het stuurmechanisme van de twee voorwielen is gebaseerd op dat van normale automobielen (het Ackerman-principe);

remmen op alle wielen;

een automatische koppeling en een versnelling om achteruit te rijden;

een motor die speciaal is ontworpen voor gebruik op moeilijke terreinen en [...] bij lage versnelling voldoende trekkracht [levert] voor aangekoppelde uitrusting;

de wielen worden aangedreven met aandrijfassen en niet met een ketting;

de banden van alle voertuigen hebben een diep profiel voor gebruik op ruw terrein;

een trekvermogen van een niet geremde aanhangwagen van ten minste twee keer het eigen gewicht.

Indien de voertuigen voldoen aan alle voornoemde eigenschappen en in overeenstemming zijn met de toelichtingen op de onderverdelingen 8701 90 11 tot 8701 90 50, moeten zij worden ingedeeld als landbouwtractors of tractors voor de bosbouw. Zo niet worden zij ingedeeld onder onderverdeling 8701 90 90.

Voldoen zij niet aan alle bovengenoemde eigenschappen, dan worden de zogenaamde ‚allterrain voertuigen’ ingedeeld onder post 8703.

Tot deze onderverdelingen behoren niet de zogenaamde ‚Quads’ [post 8703 of onderverdeling 9503 00 10 (zie de toelichtingen op deze onderverdeling)].”

Wat betreft de onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 50 betreffende landbouwtractors en tractors voor de bosbouw (met uitzondering van motoculteurs), op wielen:

„Hiertoe behoren tractors met drie of meer wielen, die zodanig gebouwd en uitgerust zijn dat zij kennelijk bestemd zijn om te worden gebruikt in landbouw-, tuinbouw‑ of bosbouwbedrijven. Deze voertuigen hebben slechts een beperkte maximumsnelheid (op de weg in het algemeen niet meer dan 25 km/uur).

Landbouwtrekkers zijn gewoonlijk voorzien van een hydraulische uitrusting voor het heffen en neerlaten van landbouwwerktuigen (eggen, ploegen, enz.), van een aftakas voor het aandrijven van andere machines of werktuigen en van een koppelingsinrichting voor aanhangers. Zij kunnen ook voorzien zijn van een hydraulische uitrusting voor het doen functioneren van hef‑ of transportwerktuigen (hooiladers, stalmestladers, enz.), voor zover deze werkzaamheden als bijkomstig zijn aan te merken.

Hiertoe behoren ook landbouwtrekkers van een bijzondere constructie, zoals trekkers met een verhoogd chassis, die gebruikt worden in wijngaarden en boomkwekerijen, alsmede trekkers voor hellend terrein.

Verwisselbare landbouwwerktuigen die met de landbouwtractor worden aangeboden, worden in alle gevallen naar hun aard ingedeeld (posten 8432, 8433, enz.), ook indien zij op of aan de trekker bevestigd zijn.

Tractors voor de bosbouw kenmerken zich bovendien door de aanwezigheid van een vaste lier, waarmee gevelde bomen kunnen worden weggesleept.

Overeenkomstig aantekening 2 op dit hoofdstuk mogen tractors van deze onderverdelingen ook zijn voorzien van een bergplaats of laadplaats van bijkomstige betekenis voor het vervoer van landbouw‑ of bosbouwmachines, gereedschap, meststoffen, zaad, enz., mits dit vervoer verband houdt met het voornaamste gebruik van de tractor.

Tot deze onderverdelingen behoren geen gazonmaaimachines (trekkermaaiers of tuintrekkers genoemd) met een vast aangebrachte maai-inrichting en een enkele aftakas, die uitsluitend wordt gebruikt voor de aandrijving van deze inrichting (zie de toelichting op post 8433).”

Wat betreft onderverdeling 8701 90 90, „andere”:

„Hieronder vallen bijvoorbeeld:

1.

tractors voor openbare werken;

2.

eenassige trekkers voor gelede voertuigen.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

16

Het hoofdgeding betreft de tariefindeling van drie modellen terreinvoertuigen (KVF‑360 4x4, KVF‑650 4x4 en KVF‑750 4x4) van het merk Kawasaki. Deze modellen hebben de volgende gemeenschappelijke kenmerken:

zuigermotor met vonkontsteking, luchtgekoeld bij het eerste voertuig en vloeistofgekoeld bij de twee overige, met een vermogen van onderscheidenlijk 15,7 kW, 30,9 kW en 37,1 kW;

één zitplaats en ontworpen voor gebruik door één persoon;

leeggewicht van onderscheidenlijk 274,5 kg, 273 kg en 275 kg;

stuurinrichting die gebaseerd is op het Ackerman-principe en bediend wordt met behulp van een stuurstang;

remmen op de voor‑ en achterwielen;

automatische koppeling en een achteruitversnelling;

motor die speciaal is ontworpen voor gebruik op moeilijk terrein en bij lage versnelling voldoende trekkracht kan leveren;

voortbeweging door de achteras of de vier wielen;

banden met een geschikt profiel voor gebruik in het terrein;

trekoog voor het trekken van aanhangers;

ongeremd trekvermogen van onderscheidenlijk 620 kg, 567 kg en 567 kg, en geremd trekvermogen van onderscheidenlijk 1028 kg, 1096 kg en 1098 kg;

aandrijving door aandrijfassen;

traploze versnellingsbak (continue variabele transmissie), en

geen aftakas, hydraulische hefinrichting of lier.

17

Op 28 april 2010 heeft KME voor deze drie modellen terreinvoertuigen bindende tariefinlichtingen aangevraagd, waarbij zij heeft verzocht om indeling van die goederen in onderscheidenlijk de GN‑onderverdelingen 8701 90 11, 8701 90 20 en 8701 90 25 betreffende landbouwtractors en tractors voor de bosbouw. Bij deze voorgestelde indeling is onderscheid gemaakt op basis van het per model verschillende motorvermogen.

18

Op 11 mei daaropvolgend zijn bindende tariefinlichtingen afgegeven waarin alle modellen zijn ingedeeld onder onderverdeling 8701 90 90.

19

Na zonder succes bezwaar te hebben gemaakt, heeft KME beroep ingesteld tegen de besluiten waarin deze tariefinlichtingen zijn neergelegd. De zaak bevindt zich thans in het stadium van hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam.

20

Deze rechter zet uiteen dat de oorsprong van het hoofdgeding teruggaat tot 1992, in welk jaar de bevoegde autoriteit besloot om bepaalde voertuigen die gelijk waren aan, of vergelijkbaar met, de thans in dit geding aan de orde zijnde voertuigen, als voertuigen ontworpen voor personenvervoer in te delen onder GN‑onderverdeling 8703 21 10. De rechter die destijds bevoegd was om te oordelen over geschillen inzake douanetarieven achtte deze indeling evenwel onjuist, en oordeelde dat de betrokken voertuigen moesten worden ingedeeld onder onderverdeling 8701 90 11 betreffende landbouwtractors en tractors voor de bosbouw, op wielen, nieuw, met een motorvermogen van niet meer dan 18 kW. Daarop zijn tariefinlichtingen in overeenstemming met dit besluit afgegeven.

21

Na afloop van de geldigheidsduur van deze inlichtingen heeft KME nieuwe aanvragen voor bindende tariefinlichtingen ingediend voor voertuigen van hetzelfde type, waaronder het terreinvoertuig van het model KVF‑650 4x4, zijnde een van de drie modellen die thans in het hoofdgeding aan de orde zijn. In de naar aanleiding van deze aanvragen afgegeven bindende tariefinlichtingen heeft de inspecteur die voertuigen opnieuw ingedeeld onder GN‑onderverdeling 8703 21 10 betreffende „nieuwe automobielen en andere motorvoertuigen hoofdzakelijk ontworpen voor personenvervoer met een cilinderinhoud van niet meer dan 1000 cm3”. Deze indeling vond plaats onder verwijzing naar verordening (EG) nr. 2518/98 van de Commissie van 23 november 1998 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 1998, L 315, blz. 3).

22

In het kader van de door KME tegen deze bindende tariefinlichtingen opgestarte gerechtelijke procedure heeft het Gerechtshof Amsterdam het Hof vragen gesteld over de geldigheid van die verordening en, voor zover nodig, over de onderverdelingen waaronder de betrokken voertuigen zouden moeten worden ingedeeld.

23

Bij arrest van 27 april 2006, Kawasaki Motors Europe (C‑15/05, EU:C:2006:259), heeft het Hof de ongeldigheid van verordening nr. 2518/98 vastgesteld. In punt 2 van het dictum van dat arrest heeft het Hof voor recht verklaard dat nieuwe, vierwielige terreinvoertuigen uitgerust met één zitplaats, met een besturing van het Ackerman-type welke middels handgrepen wordt bediend, met een trekoog, en met zodanige technische kenmerken dat zij ten minste twee keer hun eigen gewicht kunnen verplaatsen, moeten worden ingedeeld onder GN‑onderverdeling 8701 90, waarbij de definitieve indeling dient plaats te vinden onder de onderverdelingen die overeenkomen met hun motorvermogen.

24

Naar aanleiding van dat arrest heeft de inspecteur op 12 januari 2009 nieuwe bindende tariefinlichtingen afgegeven waarbij de betrokken voertuigen zijn ingedeeld onder GN‑onderverdelingen 8701 90 11 en 8701 90 20, al naargelang van hun onderscheiden motorvermogen.

25

Reeds op 3 december daaropvolgend heeft de inspecteur echter laten weten dat die inlichtingen hun geldigheid hadden verloren wegens de inwerkingtreding van verordening nr. 1051/2009. Op basis van diezelfde verordening heeft hij de thans in het hoofdgeding aan de orde zijnde bindende tariefinlichtingen afgegeven, waarin de betrokken voertuigen worden ingedeeld onder GN‑onderverdeling 8701 90 90.

26

Evenals partijen in het hoofdgeding is de verwijzende rechter van oordeel dat het voertuig als bedoeld in punt 2 van de bijlage bij verordening nr. 1051/2009 en de voertuigen in het hoofdgeding weliswaar niet identiek maar wel vergelijkbaar zijn, zodat deze verordening gelet op het arrest van 4 maart 2004, Krings (C‑130/02, EU:C:2004:122), naar analogie van toepassing is op laatstgenoemde voertuigen.

27

Deze rechter twijfelt evenwel aan de geldigheid van die verordening voor zover daaruit voortvloeit dat die voertuigen moeten worden ingedeeld onder GN‑onderverdeling 8701 90 90 op grond dat genoemde voertuigen niet over een aftakas, hydraulische hefinrichting of lier beschikken.

28

De verwijzende rechter is namelijk van oordeel dat punt 2 van het dictum van het arrest van 27 april 2006, Kawasaki Motors Europe (C‑15/05, EU:C:2006:259), dat is gewezen in het kader van een bodemprocedure die mede betrekking had op een voertuigmodel dat identiek is aan een van modellen in het hoofdgeding, te weten het model KVF‑650 4x4, niet anders kan worden uitgelegd dan dat het Hof dergelijke voertuigen heeft aangemerkt als „landbouwtractors en tractors voor de bosbouw”. In GN‑onderverdeling 8701 90 wordt immers alleen voor deze categorie tractors voorzien in verschillende onderverdelingen al naargelang van het motorvermogen (de achtcijferige onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 39).

29

Voorts merkt het Gerechtshof Amsterdam op dat in de toelichtingen op de onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 50 – waarnaar in punt 2 van de bijlage bij verordening nr. 1051/2009 wordt verwezen en over de geldigheid waarvan thans het oordeel van het Hof wordt gevraagd – weliswaar wordt vermeld dat tractors voor de bosbouw worden gekenmerkt door de aanwezigheid van een lier, maar voor landbouwtractors slechts wordt aangegeven dat deze „gewoonlijk” zijn voorzien van een hydraulische hefuitrusting en een aftakas, hetgeen niet uitsluit dat terreinvoertuigen zoals die in het hoofdgeding, die niet zijn voorzien van een hydraulische hefuitrusting en een aftakas, kunnen worden aangemerkt als landbouwtractor.

30

In deze omstandigheden heeft het Gerechtshof Amsterdam de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is verordening nr. 1051/2009 [...] geldig?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

Beoordeling van de ontvankelijkheid van de vraag

31

De Commissie stelt dat de prejudiciële vraag niet-ontvankelijk is omdat verordening nr. 1051/2009, over de geldigheid waarvan het oordeel van het Hof wordt verzocht, voor de uitkomst van het hoofdgeding niet relevant is. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt namelijk dat de in dit geding aan de orde zijnde voertuigen niet identiek zijn aan, maar enkel vergelijkbaar zijn met het voertuig bedoeld in punt 2 van de bijlage bij die verordening, zodat die verordening geen rechtstreekse juridische gevolgen heeft voor de indeling van de voertuigen in het hoofdgeding.

32

In dit verband heeft de verwijzende rechter het arrest van 4 maart 2004, Krings (C‑130/02, EU:C:2004:122) onjuist opgevat. Uit dit arrest volgt namelijk niet dat een indelingsverordening naar analogie moet worden toegepast op producten die vergelijkbaar zijn met de in die verordening bedoelde producten. Veeleer dient een dergelijke verordening volgens dat arrest te worden beschouwd als inspiratiebron met het oog op een coherente toepassing van de GN en de gelijke behandeling van de deelnemers aan het economische verkeer.

33

Daarbij wordt in het arrest niet uitgelegd op welke basis de voertuigen in het hoofdgeding vergelijkbaar zijn met het voertuig bedoeld in punt 2 van de bijlage bij verordening nr. 1051/2009.

34

Deze exceptie van niet-ontvankelijkheid dient te worden afgewezen.

35

In dit verband dient er om te beginnen op te worden gewezen dat de verwijzende rechter precies dezelfde term heeft gebezigd als die is gebruikt in punt 35 van de Nederlandse versie van het arrest van 4 maart 2004, Krings (C‑130/02, EU:C:2004:122), te weten het bijvoeglijk naamwoord „vergelijkbaar”. In de Franse versie van dit arrest wordt hiervoor het bijvoeglijk naamwoord „analogues” gebruikt, en in de Duitse versie het werkwoord „entsprechen”, waarbij Duits de procestaal was in de prejudiciële procedure in het kader waarvan dat arrest is gewezen.

36

Voor het overige blijkt dat de verwijzende rechter zich niet heeft beperkt tot de vaststelling dat de producten in het hoofdgeding vergelijkbaar waren met het product als omschreven in punt 2 van de bijlage bij verordening nr. 1051/2009 – een feitelijk oordeel dat tot zijn uitsluitende bevoegdheid behoort – maar van die producten bovendien een nauwkeurige omschrijving heeft gegeven, die overigens in essentie overeenkomt met de omschrijving van het product bedoeld in punt 2 van die bijlage. Aldus blijkt uit de beschrijvingen in de punten 9 tot en met 11 en punt 16 van dit arrest dat de voertuigen in het hoofdgeding vergelijkbaar waren met het voertuig bedoeld in punt 2 van de bijlage bij die verordening. De verwijzende rechter heeft in essentie vastgesteld dat deze voertuigen alle het geheel van kenmerken vertonen die zijn vereist om te worden aangemerkt als „tractors” in de zin van GN‑post 8701 en dat zij niet beschikken over een aftakas, hydraulische hefinrichting of lier.

37

Dusdoende heeft de verwijzende rechter voldaan aan de eisen van artikel 94, onder a) en c), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof door in de verwijzingsbeslissing een uiteenzetting van de relevante feiten, zoals door hem vastgesteld, te geven aan de hand waarvan kennis kan worden genomen van de redenen die hem ertoe hebben gebracht zich over de geldigheid van het betrokken gedeelte van die verordening vragen te stellen.

38

Verder volstaat het op te merken dat, hoewel het arrest van 4 maart 2004, Krings (C‑130/02, EU:C:2004:122), betrekking had op een verwijzingsbeslissing die zag op producten die niet identiek waren aan, maar enkel vergelijkbaar met de producten als bedoeld in het relevante gedeelte van de bijlage bij de verordening over de geldigheid waarvan het oordeel van het Hof werd verzocht (zie de punten 34 en 35 van dat arrest), het Hof zich desondanks heeft uitgesproken over de geldigheid van die verordening (zie punt 1 van het dictum van dat arrest).

39

Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt immers dat een indelingsverordening weliswaar niet rechtstreeks toepasselijk is op producten die niet identiek zijn aan, maar enkel vergelijkbaar met het product waarop die verordening betrekking heeft, maar op dergelijke producten wel naar analogie toepasselijk is (zie in deze zin met name arresten van 4 maart 2004, Krings, C‑130/02, EU:C:2004:122, punten 34 en 35, en van 13 juli 2006, Anagram International, C‑14/05, EU:C:2006:465, punten 3133). Derhalve is het gerechtvaardigd dat, wanneer een nationale rechter twijfelt over de geldigheid van een indelingsverordening die hij naar analogie heeft toe te passen op producten die voldoende vergelijkbaar zijn met de door die verordening bestreken producten, hij bij het Hof een verzoek om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van die verordening kan indienen (zie in deze zin onder meer arrest van 19 februari 2009, Kamino International Logistics, C‑376/07, EU:C:2009:105, punt 69).

40

De prejudiciële vraag dient derhalve te worden beantwoord.

Ten gronde

41

Er zij aan herinnerd dat het Hof in punt 2 van het dictum van het arrest van 27 april 2006, Kawasaki Motors Europe (C‑15/05, EU:C:2006:259), voor recht heeft verklaard dat „[n]ieuwe, vierwielige terreinvoertuigen uitgerust met één zitplaats, met een besturing van het Ackerman-type welke middels handgrepen wordt bediend, met een trekoog, en met zodanige technische kenmerken dat zij ten minste twee keer hun eigen gewicht kunnen verplaatsen, onder post 8701 90 van deze nomenclatuur moeten worden ingedeeld. Het staat aan het Gerechtshof Amsterdam om die voertuigen in te delen onder de postonderverdelingen die overeenkomen met hun motorvermogen”.

42

GN‑onderverdeling 8701 90 betreffende tractors anders dan motoculteurs, trekkers (tractors) voor opleggers en tractors met rupsbanden – die onder de onderverdelingen 8701 10 tot en met 8701 30 vallen – ziet op twee categorieën tractors, namelijk:

landbouwtractors en tractors voor de bosbouw (met uitzondering van motoculteurs), op wielen, en

tractors anders dan zowel tractors die vallen onder de onderverdelingen 8701 10 tot en met 8701 30, als landbouwtractors en tractors voor de bosbouw (hierna: „overige tractors”).

43

De overige tractors vallen onder één achtcijferige onderverdeling, namelijk onderverdeling 8701 90 90.

44

Daarentegen gelden voor landbouwtractors en tractors voor de bosbouw verschillende achtcijferige onderverdelingen. Om te beginnen worden deze onderscheiden al naargelang het gebruikte – in welk geval zij tot onderverdeling 8701 90 50 behoren – of nieuwe voertuigen zijn. Vervolgens worden landbouwtractors en tractors voor de bosbouw, nieuw, al naargelang van hun motorvermogen verdeeld over zes achtcijferige onderverdelingen, en wel de onderverdelingen 8701 90 11, 8701 90 20, 8701 90 25, 8701 90 31, 8701 90 35 en 8701 90 39.

45

GN‑onderverdeling 8701 90 bevat geen andere achtcijferige onderverdelingen dan de in de voorgaande twee punten van dit arrest genoemde.

46

Uit deze constatering volgt dat punt 2 van het dictum van het arrest van 27 april 2006, Kawasaki Motors Europe (C‑15/05, EU:C:2006:259), uitsluitend betrekking heeft op de achtcijferige GN‑onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 39 betreffende landbouwtractors en tractors voor de bosbouw, nieuw. Uit de wijze waarop het Hof deze onderverdelingen heeft uitgelegd volgt immers dat deze als relevant moeten worden aangemerkt voor de tariefindeling van voertuigen zoals omschreven in genoemd punt 2, aangezien de specifieke onderverdeling die daaruit wordt gekozen, afhangt van het motorvermogen van het in te delen voertuig. Derhalve moet onderverdeling 8701 90 90 betreffende de overige tractors worden uitgesloten voor de indeling van dergelijke voertuigen.

47

Voorts dient te worden vastgesteld dat het voertuig zoals omschreven in punt 2 van de bijlage bij verordening nr. 1051/2009, vergelijkbaar is met de voertuigen in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 27 april 2006, Kawasaki Motors Europe (C‑15/05, EU:C:2006:259), gelet op de omschrijving die daarvan wordt gegeven in de punten 26 tot en met 31 van dat arrest. Deze constatering vindt bevestiging in het feit dat één van de voertuigmodellen in de zaak die heeft geleid tot dat arrest, te weten het model KVF‑650 4x4, ook in het voorliggende hoofdgeding aan de orde is. Zoals is opgemerkt in punt 36 van dit arrest, zijn de thans in het hoofdgeding aan de orde zijnde voertuigen alle vergelijkbaar met het voertuig als omschreven in punt 2 van de genoemde bijlage.

48

Uit hetgeen in de punten 46 en 47 van dit arrest is vastgesteld, vloeit derhalve voort dat verordening nr. 1051/2009, voor zover daarin het voertuig als omschreven in punt 2 van de bijlage bij die verordening wordt ingedeeld onder GN‑onderverdeling 8701 90 90 en niet – al naargelang van het motorvermogen van dit voertuig – onder een van de GN‑onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 39, onverenigbaar is met de draagwijdte van laatstgenoemde onderverdelingen zoals deze volgt uit punt 2 van het dictum van het arrest van 27 april 2006, Kawasaki Motors Europe (C‑15/05, EU:C:2006:259).

49

De door de Commissie hiertegen naar voren gebrachte bezwaren kunnen niet verhinderen dat uit deze onverenigbaarheid op de gebruikelijke wijze tot een ongeldigverklaring wordt gekomen.

50

Dienaangaande dient in de eerste plaats te worden vastgesteld dat het Hof zich in punt 2 van het dictum van het arrest van 27 april 2006, Kawasaki Motors Europe (C‑15/05, EU:C:2006:259) heeft beperkt tot een uitlegging van de achtcijferige onderverdelingen behorend tot GN‑onderverdeling 8701 90 met inachtneming van de kenmerken van de door de verwijzende rechter beschreven voertuigen – overeenkomstig het verzoek van die rechter in zijn tweede vraag –, waarbij het Hof de verwijzende rechter heeft uitgenodigd om zelf over te gaan tot indeling van die voertuigen.

51

In de tweede plaats kan de Commissie niet worden gevolgd in haar betoog dat de beslissende reden voor de indeling van het in punt 2 van de bijlage bij verordening nr. 1051/2009 beschreven voertuig onder onderverdeling 8701 90 90 – namelijk dat „[i]ndeling als landbouwtractor of bosbouwtractor is uitgesloten aangezien het voertuig geen aftakas, hydraulische hefinrichting, noch lier heeft” – voortvloeit uit de toelichtingen op de GN, omdat daarin ten aanzien van de onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 50 is opgemerkt dat „[l]andbouwtrekkers [...] gewoonlijk [zijn] voorzien van een hydraulische uitrusting voor het heffen en neerlaten van landbouwwerktuigen (eggen, ploegen, enz.), van een aftakas voor het aandrijven van andere machines of werktuigen en van een koppelingsinrichting voor aanhangers” en dat „[t]ractors voor de bosbouw [...] zich [kenmerken] door de aanwezigheid van een vaste lier, waarmee gevelde bomen kunnen worden weggesleept”.

52

Het belang van die toelichtingen is in de rechtspraak van het Hof in die zin erkend dat deze toelichtingen belangrijke hulpmiddelen zijn bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten, maar rechtens niet bindend zijn (zie in deze zin onder meer arrest van 17 juli 2014, Sysmex Europe, C‑480/13, EU:C:2014:2097, punt 30en aldaar aangehaalde rechtspraak).

53

In dit verband dient te worden opgemerkt dat de passages van de GN‑toelichtingen waarnaar de Commissie verwijst, geen absolute strekking hebben. In die toelichtingen wordt immers enkel aangegeven dat landbouwtractors „gewoonlijk” zijn voorzien van een hydraulische uitrusting voor het heffen en neerlaten van landbouwwerktuigen, en van een aftakas voor het aandrijven van andere machines of werktuigen. Zoals de verwijzende rechter opmerkt, volgt uit deze formulering dat het ontbreken van die elementen niet volstaat om uit te sluiten dat de tractors een agrarische functie hebben. De stelling van de Commissie dat die formulering leidt tot een omkering van de bewijslast ten aanzien van de bestemming van het voertuig, kan niet worden aanvaard. Zodanige strekking volgt namelijk niet uit de genoemde toelichtingen, hetgeen overigens wordt bevestigd door het feit dat in de motivering van de indeling ingevolge punt 2 van de bijlage bij verordening nr. 1051/2009 niet wordt vastgesteld dat de overige kenmerken van het betrokken voertuig niet bewijzen dat het een agrarische bestemming heeft.

54

Verder zijn volgens algemene regel 1 voor de indeling wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken, alsmede de overige algemene regels voor zover deze niet in strijd zijn met de bewoordingen van die posten en aantekeningen. Algemene regel 6 bepaalt dat voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post wettelijk bepalend zijn de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede „mutatis mutandis” de overige algemene regels. Ten slotte houdt algemene regel 3, onder a), in dat indien goederen vatbaar zijn voor indeling onder twee posten, de post met de meest specifieke omschrijving voorrang heeft boven de post met een meer algemene strekking.

55

In dit geval staat vast dat bedrijfsvoertuigen zoals die bedoeld in punt 2 van de bijlage bij verordening nr. 1051/2009, moeten worden aangemerkt als „tractors” in de zin van onderverdeling 8701 90, die uitsluitend betrekking heeft op bedrijfsvoertuigen. Het voornaamste onderscheid binnen deze onderverdeling berust op de bestemming – voor de landbouw, de bosbouw, of anderszins – van de genoemde tractors.

56

Volgens de rechtspraak van het Hof kan de bestemming van het product een objectief indelingscriterium zijn wanneer die bestemming inherent is aan het product, waarbij de inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan (arrest van 17 juli 2014, Sysmex Europe, C‑480/13, EU:C:2014:2097, punt 31en aldaar aangehaalde rechtspraak).

57

Gelet op de strekking van algemene regel 3, onder a), moet een tractor voorts onder de meest specifieke onderverdeling worden ingedeeld zodra deze over dergelijke objectieve kenmerken beschikt.

58

In dit geval kan – zoals overigens ook blijkt uit de toelichtingen op de GN – de agrarische of bosbouwkundige functie van de tractors blijken uit hun ontwerp en de aanwezigheid van apparaten of voorzieningen die de tractors een bestemming geven voor gebruik in het kader van landbouw‑ of bosbouwbedrijven, waarbij het evenwel niet nodig is deze bestemming bij voorbaat te koppelen aan de aanwezigheid van bepaalde limitatief opgesomde apparaten of voorzieningen.

59

Uit de omschrijving van de voertuigtypen als bedoeld in het arrest van 27 april 2006, Kawasaki Motors Europe (C‑15/05, EU:C:2006:259), die grotendeels overeenkomt met de omschrijving van het voertuig bedoeld in punt 2 van de bijlage bij verordening nr. 1051/2009, blijkt dat de in dat arrest bedoelde voertuigen, naast hun grote trekvermogen, worden gekenmerkt door het feit dat zij, met name wat betreft hun motor, banden en wielophanging, speciaal zijn ontworpen om in combinatie met via diverse koppelingsinrichtingen aan te koppelen apparatuur over moeilijk natuurterrein te kunnen rijden. Al deze kenmerken zijn algemeen, objectief en zichtbaar.

60

In de derde plaats is niet van belang dat tractors die kennelijk een agrarische of bosbouwkundige bestemming hebben, ook voor vrijetijdsbesteding kunnen worden gebruikt, zoals de Commissie opmerkt. Er dient namelijk aan te worden herinnerd dat wanneer het objectieve kenmerk van een product op het tijdstip van inklaring kan worden vastgesteld, de omstandigheid dat ook een ander gebruik van dit product denkbaar is, de juridische kwalificatie ervan niet uitsluit. Voor de tariefindeling is het niet noodzakelijk dat dit product enkel en alleen bestemd is voor het gebruik dat overeenkomt met het genoemde objectieve kenmerk. Het is voldoende dat het hoofdzakelijk voor dat gebruik is bestemd (arrest van 13 juli 2016, Anagram International, C‑14/05, EU:C:2006:465, punt 26). Hoe dan ook kan deze tegenwerping geen reden vormen om de betrokken voertuigentypen in te delen onder onderverdeling 8701 90 90 die, zoals alle onderverdelingen van GN‑post 8701, betrekking heeft op bedrijfsvoertuigen.

61

In de vierde en laatste plaats leidt de indeling van voertuigen als bedoeld in punt 2 van de bijlage bij verordening nr. 1051/2009 onder de onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 50, niet tot een zodanige uitlegging van onderverdeling 8701 90 90 dat deze inhoudsloos wordt. In dit verband volstaat het te constateren dat de GN‑toelichtingen op laatstgenoemde onderverdeling als voorbeelden van onder die onderverdeling vallende voertuigen tractors voor openbare werken en eenassige trekkers voor gelede voertuigen noemen.

62

Uit een en ander volgt dat de Commissie met de vaststelling van verordening nr. 1051/2009 – voor zover daarbij het voertuig als omschreven in punt 2 van de bijlage bij die verordening wordt ingedeeld onder GN‑onderverdeling 8701 90 90 in plaats van onder die onderverdeling van de onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 39 die met het motorvermogen van dat voertuig overeenkomt – de draagwijdte van die laatste onderverdelingen heeft beperkt en dus gewijzigd, zodat zij de haar in artikel 9, lid 1, onder a), van verordening nr. 2658/87 toegekende bevoegdheden te buiten is gegaan (zie in deze zin onder meer arrest van 4 maart 2004, Krings, C‑130/02, EU:C:2004:122, punt 26).

63

Op de gestelde vraag dient dus te worden geantwoord dat punt 2 van de bijlage bij verordening nr. 1051/2009 ongeldig is omdat in dat punt het daarin omschreven voertuig wordt ingedeeld onder GN‑onderverdeling 8701 90 90 in plaats van onder die onderverdeling van de GN‑onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 39 die met het motorvermogen van dat voertuig overeenkomt.

Kosten

64

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

 

Punt 2 van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1051/2009 van de Commissie van 3 november 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur, is ongeldig omdat in dat punt het daarin omschreven voertuig wordt ingedeeld onder onderverdeling 8701 90 90 van die gecombineerde nomenclatuur, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 948/2009 van de Commissie van 30 september 2009, in plaats van onder die onderverdeling van de onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 39 van genoemde gecombineerde nomenclatuur die met het motorvermogen van dat voertuig overeenkomt.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Nederlands.