Zaak C‑25/15

Procedure

tegen

István Balogh

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Budapest Környéki Törvényszék)

„Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in strafzaken — Recht op vertolking en vertaling — Richtlijn 2010/64/EU — Werkingssfeer — Begrip ‚strafprocedure’ — Procedure van een lidstaat tot erkenning van een beslissing in strafzaken die is gegeven door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat en tot vermelding van de door deze rechterlijke instantie uitgesproken veroordeling in het strafregister — Kosten van vertaling van die beslissing — Kaderbesluit 2009/315/JBZ — Besluit 2009/316/JBZ”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 juni 2016

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Bepaling van de relevante elementen van Unierecht – Herformulering van de vragen

    (Art. 267 VWEU)

  2. Justitiële samenwerking in strafzaken – Kaderbesluit betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten en besluit betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem – Werkingssfeer

    (Kaderbesluit 2009/315 van de Raad; besluit 2009/316 van de Raad)

  3. Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Methoden – Letterlijke, systematische en teleologische uitlegging

  4. Justitiële samenwerking in strafzaken – Recht op vertolking en vertaling in strafprocedures – Richtlijn 2010/64 – Werkingssfeer – Bijzondere nationale procedure tot erkenning, door de rechter van een lidstaat, van een definitieve veroordelende beslissing gegeven door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat – Daarvan uitgesloten

    (Richtlijn 2010/64 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, lid 1)

  5. Justitiële samenwerking in strafzaken – Kaderbesluit betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten en besluit betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem – Bijzondere nationale procedure tot erkenning, door de rechter van een lidstaat, van een definitieve veroordelende beslissing gegeven door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat – Ontoelaatbaarheid

    (Kaderbesluit 2009/315 van de Raad; besluit 2009/316 van de Raad)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 28)

  2.  Een zaak valt onder kaderbesluit 2009/315 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten en onder besluit 2009/316 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS), wanneer de bevoegde autoriteiten van een lidstaat (lidstaat van veroordeling), ten eerste, conform artikel 4, lid 2, van kaderbesluit 2009/315 de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat (lidstaat van nationaliteit) via het bij besluit 2009/316 ingestelde ECRIS in kennis stellen van een strafrechtelijke veroordeling die door een rechterlijke instantie van de eerste staat is uitgesproken tegen een staatsburger van de tweede staat, zodat laatstbedoelde staat de meegedeelde informatie overeenkomstig artikel 5, lid 1, van het kaderbesluit kan opslaan en, ten tweede, aan de autoriteiten van de lidstaat van nationaliteit, op hun verzoek, het vonnis van die rechterlijke instantie meedelen met het oog op erkenning ervan in deze lidstaat en vermelding van die veroordeling in het strafregister van die lidstaat.

    (cf. punten 29‑31)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 35)

  4.  Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2010/64 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures moet aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn niet van toepassing is op een bijzondere nationale procedure tot erkenning, door de rechter van een lidstaat, van een definitieve beslissing die is gegeven door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat en waarbij een persoon wordt veroordeeld wegens een strafbaar feit.

    In de eerste plaats legt richtlijn 2010/64 immers voorschriften vast met betrekking tot het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en procedures voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel. Volgens artikel 1, lid 2, van deze richtlijn, geldt dit recht voor de verdachte of de beschuldigde tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve vaststelling dat hij het strafbare feit al dan niet heeft begaan, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst van een eventuele beroepsprocedure. Een bijzondere nationale procedure die strekt tot erkenning van een definitieve beslissing die is gegeven door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat, vindt uit de aard der zaak plaats nadat definitief is vastgesteld of de verdachte of de beschuldigde het strafbare feit heeft begaan en, in voorkomend geval, nadat hij is veroordeeld.

    In de tweede plaats beoogt richtlijn 2010/64, zoals met name blijkt uit artikel 3, leden 1 en 2, en de overwegingen 14, 17 en 22 ervan, beklaagden of verdachten die de taal van de procedure niet spreken of verstaan, het recht op vertolking en vertaling te garanderen door de uitoefening van dit recht te vergemakkelijken, teneinde hen in staat te stellen hun recht van verweer uit te oefenen en dus te verzekeren dat zij een eerlijk proces krijgen. Wanneer de betrokkene de vertaling van het tegen hem gewezen vonnis al heeft ontvangen, is een tweede vertaling van dat vonnis met het oog op de erkenning ervan in de lidstaat waarvan hij staatsburger is, niet noodzakelijk om zijn rechten van verdediging of zijn recht op effectieve rechterlijke bescherming te vrijwaren, en is zij uit het oogpunt van de doelstellingen van richtlijn 2010/64 derhalve niet gerechtvaardigd.

    (cf. punten 36‑40, 56 en dictum)

  5.  Kaderbesluit 2009/315 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten en besluit 2009/316 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling waarbij een bijzondere nationale procedure wordt ingesteld tot erkenning, door de rechter van een lidstaat, van een definitieve beslissing van een rechterlijke instantie van een andere lidstaat houdende veroordeling van een persoon wegens een strafbaar feit, die voorafgaat aan de inschrijving van die veroordeling in het strafregister.

    Overeenkomstig kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316 moet inschrijving in het strafregister, door de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit, van de door de rechterlijke instanties van de lidstaat van veroordeling uitgesproken veroordelingen namelijk rechtstreeks geschieden op basis van de informatie over die veroordelingen die door de centrale autoriteit van laatstbedoelde lidstaat via het ECRIS in de vorm van codes wordt doorgezonden. Volgens artikel 4, lid 4, van het kaderbesluit kan de lidstaat van nationaliteit de lidstaat van veroordeling weliswaar verzoeken om een afschrift van de uitgesproken veroordeling, maar wordt dat afschrift slechts doorgestuurd wanneer bijzondere omstandigheden dat vereisen, en kan doorzending ervan met het oog op vermelding van die veroordeling in het strafregister van de lidstaat van nationaliteit dus niet stelselmatig worden verlangd. Die inschrijving kan dan ook niet afhangen van de voorafgaande toepassing van een procedure voor de gerechtelijke erkenning van de betrokken veroordelingen, laat staan van de mededeling van de veroordelende beslissing aan laatstbedoelde lidstaat met het oog op die erkenning.

    Deze uitlegging vindt steun in de doelstellingen die met kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316 worden nagestreefd, namelijk een snel en doeltreffend systeem instellen voor het uitwisselen van informatie over de strafrechtelijke veroordelingen die in de verschillende lidstaten van de Unie zijn uitgesproken. Een procedure voor de erkenning van de veroordelende beslissingen die zijn gewezen door de rechterlijke instanties van andere lidstaten, die voorafgaat aan de inschrijving van die veroordelingen in het strafregister en bovendien vereist dat die beslissingen worden meegedeeld en vertaald, kan die inschrijving namelijk sterk vertragen, de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten bemoeilijken en dus de verwezenlijking van die doelstellingen in gevaar brengen. Bovendien is een dergelijke procedure in strijd met het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen in strafzaken, dat is neergelegd in artikel 82, lid 1, VWEU. Dat beginsel verzet zich er namelijk tegen dat de erkenning door een lidstaat van de beslissingen die zijn gegeven door de rechterlijke instanties van een andere lidstaat, afhankelijk wordt gesteld van de toepassing, in de eerste lidstaat, van een specifiek daartoe ingestelde gerechtelijke procedure.

    (cf. punten 45, 46, 48‑50, 52‑56 en dictum)