ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

9 juni 2016 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in strafzaken — Recht op vertolking en vertaling — Richtlijn 2010/64/EU — Werkingssfeer — Begrip ‚strafprocedure’ — Procedure van een lidstaat tot erkenning van een beslissing in strafzaken die is gegeven door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat en tot vermelding van de door deze rechterlijke instantie uitgesproken veroordeling in het strafregister — Kosten van vertaling van die beslissing — Kaderbesluit 2009/315/JBZ — Besluit 2009/316/JBZ”

In zaak C‑25/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Budapest Környéki Törvényszék (algemene rechterlijke instantie Boedapest-agglomeratie, Hongarije) bij beslissing van 5 januari 2015, ingekomen bij het Hof op 21 januari 2015, in de procedure tegen

István Balogh,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, A. Tizzano (rapporteur), vicepresident van het Hof, waarnemend rechter van de Vijfde kamer, F. Biltgen, A. Borg Barthet en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: I. Illéssy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 december 2015,

gelet op de opmerkingen van:

de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Z. Fehér, G. Koós en M. Bóra als gemachtigden,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Eberhard, F. Zeder en B. Trefil als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Sipos en R. Troosters als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 januari 2016,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB 2010, L 280, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in een procedure die bij de Budapest Környéki Törvényszék (algemene rechterlijke instantie Boedapest-agglomeratie, Hongarije) met het oog op de erkenning in Hongarije van de rechtsgevolgen van een definitief vonnis van een rechterlijke instantie van een andere lidstaat houdende veroordeling van I. Balogh tot gevangenisstraf wegens het plegen van een strafbaar feit en tot betaling van de proceskosten.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Kaderbesluit 2009/315

3

De overwegingen 2, 3, 5 en 17 van kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB 2009, L 93, blz. 23) luiden als volgt:

„(2)

Op 29 november 2000 heeft de Raad [...] het programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen [...] goedgekeurd. Dit kaderbesluit draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van maatregel 3 daarvan [...].

(3)

Het eindverslag over de eerste evaluatieronde inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken [...] bevatte het verzoek om de procedure voor de mededeling van documenten tussen de lidstaten waar nodig te vereenvoudigen door standaardformulieren te gebruiken en zodoende de rechtshulp vlotter te laten verlopen.

[...]

(5)

Teneinde de uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten te verbeteren, worden projecten die dit ten doel hebben [...] verwelkomd. De ervaring die hiermee is opgedaan [...] heeft laten zien hoe belangrijk het is dat de wederzijdse uitwisseling van gegevens over strafrechtelijke veroordelingen tussen de lidstaten verder wordt gestroomlijnd.

[...]

(17)

[...] De informatie kan over en weer begrijpelijker worden gemaakt met een ‚gestandaardiseerd Europees formaat’, waarin de informatie wordt uitgewisseld op een homogene wijze, langs elektronische weg en in een vorm die gemakkelijk automatisch kan worden vertaald. [...]”

4

Artikel 1 van het kaderbesluit, dat het doel van dit besluit omschrijft, bepaalt:

„Dit kaderbesluit heeft ten doel om:

a)

de regelingen vast te stellen volgens welke de lidstaat waar een onderdaan van een andere lidstaat is veroordeeld (de ‚lidstaat van veroordeling’), de gegevens over deze veroordeling meedeelt aan de lidstaat waarvan de veroordeelde de nationaliteit heeft (de ‚lidstaat van nationaliteit’);

b)

de verplichtingen van de lidstaat van nationaliteit inzake de bewaring van deze gegevens vast te stellen en de voorwaarden te bepalen waaraan deze staat zich moet houden wanneer hij antwoordt op een verzoek om gegevens uit het strafregister;

c)

het raamwerk vast te stellen waarbinnen, op basis van dit kaderbesluit en het in artikel 11, lid 4, bedoelde latere besluit, een elektronisch systeem voor de uitwisseling van gegevens over strafrechtelijke veroordelingen tussen de lidstaten kan worden opgebouwd en ontwikkeld.”

5

Artikel 4 van het kaderbesluit, met als opschrift „Verplichtingen van de lidstaat van veroordeling”, luidt:

„[...]

2.   Elke centrale autoriteit van de lidstaat van veroordeling stelt de centrale autoriteiten van de andere lidstaten zo spoedig mogelijk in kennis van de op haar grondgebied uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen jegens onderdanen van die andere lidstaten, zoals zij in het strafregister zijn vermeld.

[...]

3.   Informatie over wijziging of schrapping van de in het strafregister opgenomen gegevens wordt door de centrale autoriteit van de lidstaat van veroordeling onverwijld aan de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit meegedeeld.

4.   De lidstaat die informatie in de zin van de leden 2 en 3 heeft verstrekt, stuurt de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit, per geval en op diens verzoek, een afschrift van de veroordelingen en de daaropvolgende maatregelen, evenals alle overige informatie ter zake, zodat de autoriteit kan beoordelen of op grond daarvan een maatregel op nationaal niveau geboden is.”

6

Artikel 5 van kaderbesluit 2009/315, met als opschrift „Verplichtingen van de lidstaat van nationaliteit”, bepaalt in lid 1:

„Alle op grond van artikel 4, leden 2 en 3, meegedeelde informatie wordt door de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit overeenkomstig artikel 11, leden 1 en 2, opgeslagen, om overeenkomstig artikel 7 te kunnen worden doorgegeven.”

7

Artikel 11 van het kaderbesluit, met als opschrift „Formaat en andere regelingen inzake het organiseren en faciliteren van de uitwisseling van gegevens inzake veroordelingen”, luidt:

„1.   De door de centrale autoriteit van de lidstaat van veroordeling overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 3, meegedeelde informatie houdt het volgende in:

a)

gegevens die altijd worden meegedeeld [...] (verplichte gegevens) betreffende:

i)

de veroordeelde (volledige naam, geboortedatum, geboorteplaats [...], geslacht, nationaliteit en, indien van toepassing, vroegere namen),

ii)

de aard van de veroordeling (datum van de veroordeling, naam van de rechtbank, datum waarop de rechterlijke beslissing definitief is geworden),

iii)

het aan de veroordeling ten grondslag liggende strafbaar feit (datum waarop het is gepleegd, omschrijving of rubricering, en vermelding van de toepasselijke wetgeving), en

iv)

de inhoud van de veroordeling, met name de opgelegde maatregel of straf, eventuele bijkomende straffen, veiligheidsmaatregelen en latere beslissingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de straf;

b)

gegevens die word[en] meegedeeld voor zover zij in het strafregister zijn vermeld (facultatieve gegevens), betreffende:

i)

de namen van de ouders van de veroordeelde,

ii)

het referentienummer van de veroordeling,

iii)

de plaats waar het strafbaar feit is gepleegd, en

iv)

ontzettingen als gevolg van de veroordeling;

c)

gegevens die aan de centrale autoriteit worden meegedeeld indien zij voorhanden zijn (aanvullende gegevens):

i)

het identiteitsnummer van de veroordeelde [...],

ii)

vingerafdrukken van de betrokkene,

iii)

voor zover van toepassing, pseudoniemen en/of bijnamen.

Daarnaast kan de centrale autoriteit ook andere in het strafregister vermelde gegevens over veroordelingen meedelen.

2.   Alle in lid 1, onder a) en b), bedoelde gegevens die een centrale autoriteit overeenkomstig artikel 5, lid 1, ontvangt, worden door haar opgeslagen met het oog op doorzending overeenkomstig artikel 7. De in lid 1, in de eerste alinea onder c), en in de tweede alinea bedoelde gegevens kunnen door haar met hetzelfde doel worden opgeslagen.

3.   [...]

Na het verstrijken van de in lid 7 vastgestelde termijn delen de centrale autoriteiten van de lidstaten elkaar deze informatie langs elektronische weg in een standaardformaat mee.

4.   Het in lid 3 bedoelde formaat en de andere regelingen ter organisatie en facilitering van de uitwisseling van informatie over strafrechtelijke veroordelingen tussen de centrale autoriteiten van de lidstaten worden door de Raad [...] vastgesteld.

De andere regelingen omvatten:

a)

al hetgeen de gegevens begrijpelijker kan maken, en de automatische vertaling ervan kan vergemakkelijken;

[...]”

Besluit 2009/316

8

De overwegingen 2, 6 en 12 van besluit 2009/316/JBZ van de Raad van 6 april 2009 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) overeenkomstig artikel 11 van kaderbesluit 2009/315 (PB 2009, L 93, blz. 33) luiden als volgt:

„(2)

Gegevens over strafrechtelijke veroordelingen van onderdanen in andere lidstaten worden thans uitgewisseld op basis van het Europees Verdrag van de Raad van Europa van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, maar dit verloopt niet efficiënt. Daarom is er behoefte aan efficiëntere en meer toegankelijke procedures voor de uitwisseling van dergelijke gegevens op EU-niveau.

[...]

(6)

Dit besluit heeft als doel kaderbesluit [2009/315] uit te voeren teneinde een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van gegevens over strafrechtelijke veroordelingen tussen de lidstaten op te bouwen en te ontwikkelen. [...] [Er] dient een standaardformaat te worden vastgesteld waarmee gegevens kunnen worden uitgewisseld in een homogene en elektronische vorm die automatische vertaling vergemakkelijkt, alsook andere bepalingen inzake organisatie en vergemakkelijking van de elektronische gegevensuitwisseling over strafrechtelijke veroordelingen tussen de centrale autoriteiten van de lidstaten.

[...]

(12)

De referentietabellen van categorieën strafbare feiten en categorieën straffen en maatregelen in dit besluit dienen automatische vertaling te vergemakkelijken en een uniforme interpretatie van de meegedeelde gegevens mogelijk te maken door middel van een systeem van codes. [...]”

9

Artikel 1 van besluit 2009/316, dat het voorwerp van dit besluit omschrijft, luidt:

„Hierbij wordt het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) opgericht.

Bij dit besluit worden ook de componenten van een standaardformaat voor de elektronische uitwisseling van gegevens uit de nationale strafregisters vastgesteld, met name betreffende gegevens over het aan de veroordeling ten grondslag liggende strafbare feit en gegevens over de inhoud van de veroordeling [...].”

10

Artikel 3 van dit besluit, met als opschrift „Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS)”, bepaalt in lid 1:

„ECRIS is een gedecentraliseerd informatietechnologiesysteem dat gebaseerd is op de strafregisterdatabanken in elke lidstaat. Het bestaat uit de volgende onderdelen:

a)

een koppelingssoftware [...] waarmee gegevens kunnen worden uitgewisseld tussen de strafregisterdatabanken van de lidstaten;

[...]”

11

Artikel 4 van het besluit, met als opschrift „Formaat voor het verzenden van gegevens”, bepaalt:

„1.   Bij het verzenden van de in artikel 4, leden 2 en 3, en artikel 7 van kaderbesluit [2009/315] bedoelde gegevens betreffende de benaming en de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit en de toepasselijke rechtsregel, vermelden de lidstaten de overeenkomstige code voor elk van de strafbare feiten waarop de verzending betrekking heeft, volgens de tabel met strafbare feiten in bijlage A. [...]

De lidstaten kunnen ook beschikbare informatie betreffende de graad van voltooiing en de graad van deelneming en, in voorkomend geval, het bestaan van volledige of gedeeltelijke uitsluiting van strafrechtelijke aansprakelijkheid [of betreffende recidive], verstrekken.

2.   Bij het verzenden van de in artikel 4, leden 2 en 3, en artikel 7 van kaderbesluit [2009/315] bedoelde gegevens betreffende de inhoud van de veroordeling, met name de straf en eventuele bijkomende straffen, veiligheidsmaatregelen en latere beslissingen tot wijziging van de strafuitvoering, vermelden de lidstaten de overeenkomstige code uit de tabel met straffen en maatregelen in bijlage B. [...]

De lidstaten verstrekken tevens, waar van toepassing, beschikbare gegevens over de aard van en/of de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de volgens de parameters van bijlage B opgelegde straf of maatregel. [...]”

Richtlijn 2010/64

12

De overwegingen 14, 17 en 22 van richtlijn 2010/64 luiden als volgt:

„(14)

Het recht op vertolking en vertaling ten behoeve van personen die de taal van de procedure niet spreken of verstaan, is vastgelegd in artikel 6 van het [Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950], zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens. De bepalingen van deze richtlijn vergemakkelijken de toepassing van dit recht in de praktijk. Te dien einde strekt deze richtlijn ertoe het recht van een beklaagde of verdachte op vertolking en vertaling in strafprocedures te garanderen, met het oog op het verzekeren van zijn recht op een eerlijk proces.

[...]

(17)

Deze richtlijn dient kosteloze en toereikende taalkundige bijstandsverlening te waarborgen, zodat verdachten of beklaagden die de taal van de strafprocedure niet spreken of verstaan, hun recht van verdediging volledig kunnen uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.

[...]

(22)

De vertolking en vertaling die uit hoofde van deze richtlijn wordt verstrekt, dient te geschieden in de moedertaal van de verdachte of beklaagde of in een andere taal die hij spreekt of verstaat, zodat hij zijn recht van verdediging volledig kan uitoefenen en zodat het eerlijke verloop van de procedure wordt gegarandeerd.”

13

Artikel 1 van deze richtlijn, met het opschrift „Voorwerp en werkingssfeer”, bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.   Deze richtlijn legt voorschriften vast met betrekking tot het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en procedures voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel.

2.   Het in lid 1 bedoelde recht geldt voor personen, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen er door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve vaststelling dat zij het strafbare feit al dan niet hebben begaan, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.”

14

Artikel 3 van deze richtlijn bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet verstaat, binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangt van alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen.

2.   De essentiële processtukken omvatten beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen.”

15

Artikel 4 van deze richtlijn luidt:

„De lidstaten nemen de kosten van [...] vertaling die uit de toepassing van [artikel] 3 voortvloeien, voor hun rekening, ongeacht de uitkomst van de procedure.”

Hongaars recht

16

Volgens § 46, lid 1a, van wet nr. XXXVIII van 1996 inzake internationale rechtshulp in strafzaken (a nemzetközi bűnügyi jogsegélyről szóló 1996. évi XXXVIII. törvény; hierna: „wet inzake internationale rechtshulp in strafzaken”) is de rechter van de woon- of verblijfplaats van de verdachte materieel en territoriaal bevoegd voor de bijzondere procedure tot erkenning van de werking van een buitenlandse beslissing. Overeenkomstig § 46, lid 3, van die wet gelden voor deze procedure de algemene voorschriften van wet nr. XIX van 1998 tot invoering van het wetboek van strafvordering (a büntetőeljárásról szóló 1998 évi XIX. törvény; hierna: „wetboek van strafvordering”) die betrekking hebben op bijzondere procedures als die welke in het hoofdgeding aan de orde is.

17

§ 9, lid 1, van het wetboek van strafvordering bepaalt dat de strafprocedure in de Hongaarse taal verloopt.

18

§ 339, lid 1, van dit wetboek bepaalt dat de staat de kosten draagt die niet ten laste komen van de verdachte. Overeenkomstig § 338, lid 1, ervan wordt de verdachte verwezen in de kosten wanneer hij schuldig is bevonden aan of aansprakelijk is gesteld voor het plegen van een strafbaar feit.

19

§ 555, lid 2, onder j), van het wetboek van strafvordering bepaalt dat de verdachte de kosten van de bijzondere procedures draagt voor zover hij wordt verwezen in de kosten van de hoofdzaak.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

20

Bij vonnis van 13 mei 2014, dat op 8 oktober 2014 definitief is geworden, heeft het Landesgericht Eisenstadt (rechter van eerste aanleg Eisenstadt, Oostenrijk) Balogh, een Hongaars staatsburger, veroordeeld tot gevangenisstraf wegens diefstal door middel van braak met het oog op het verkrijgen van inkomsten op regelmatige basis. Balogh is daarbij tevens verwezen in de kosten van het geding. De bevoegde Oostenrijkse autoriteiten hebben het Igazságügyi Minisztérium Nemzetközi Büntetőjogi Osztálya (departement voor internationaal strafrecht van het ministerie van Justitie, Hongarije; hierna: „departement”) in kennis gesteld van de inhoud van dat vonnis en hebben het departement nadien, op zijn verzoek, ook het vonnis zelf toegestuurd.

21

Conform de bijzondere procedure van de in punt 16 van dit arrest vermelde wet inzake internationale rechtshulp in strafzaken heeft het departement dat vonnis doorgestuurd naar de verwijzende rechter, die bevoegd is voor de erkenning van de werking ervan in Hongarije. Die bijzondere procedure, die niet vereist dat de feiten of de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de veroordeelde persoon opnieuw worden beoordeeld en evenmin een dubbele veroordeling impliceert, houdt enkel in dat aan de buitenlandse beslissing hetzelfde gezag wordt toegekend als de beslissing van een Hongaarse rechter zou hebben, en is daartoe noodzakelijk.

22

Aangezien het betrokken vonnis in het Duits is gesteld, moet de verwijzende rechter er overeenkomstig die bijzondere procedure voor zorgen dat het wordt vertaald in de procestaal, in dit geval het Hongaars.

23

Overeenkomstig met name § 555, lid 2, onder j), van het wetboek van strafvordering, dat op de betrokken procedure van toepassing is krachtens § 46, lid 3, van de wet inzake internationale rechtshulp in strafzaken, en eveneens gelet op § 338, lid 1, van dat wetboek, draagt de persoon die is verwezen in de kosten van de hoofdzaak, ook de kosten van de bijzondere procedures.

24

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt echter dat zich in Hongarije twee verschillende rechterlijke praktijken hebben ontwikkeld in verband met het in rekening brengen van de kosten van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijzondere procedure.

25

Enerzijds is een aantal rechters van oordeel dat, aangezien richtlijn 2010/64 bepaalt dat vertalingen kosteloos zijn, de bijzondere bepalingen van Hongaars recht buiten toepassing moeten worden gelaten en derhalve de algemene bepaling van § 9 van het wetboek van strafvordering van toepassing wordt, volgens welke een Hongaarse verdachte het recht heeft om zijn moedertaal te gebruiken. Bijgevolg komen de kosten van de vertaling van de buitenlandse beslissing overeenkomstig § 339, lid 1, van dat wetboek voor rekening van de staat.

26

Anderzijds is er een groep rechters volgens welke de hoofdzaak, die is afgesloten met een beslissing houdende veroordeling van de verdachte, losstaat van de bijzondere – accessoire – procedure die strekt tot erkenning van de rechtsgevolgen van die beslissing in Hongarije. De verdachte heeft weliswaar recht op kosteloze taalkundige bijstand in de hoofdzaak, wanneer hij de taal waarin die wordt gevoerd, niet beheerst, maar dat geldt in een accessoire procedure niet voor de vertaling van een beslissing van een buitenlandse rechter in de taal van deze procedure, die de betrokkene beheerst, aangezien die vertaling noodzakelijk is om deze procedure te kunnen voeren en niet om de rechten van de veroordeelde te beschermen.

27

In die omstandigheden heeft de Budapest Környéki Törvényszék de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 1, lid 1, van richtlijn 2010/64, volgens hetwelk ‚[d]eze richtlijn [...] voorschriften vast[legt] met betrekking tot het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en procedures voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel’, aldus worden uitgelegd dat de Hongaarse rechter deze richtlijn eveneens moet toepassen in het kader van een bijzondere procedure (hoofdstuk XXIX van het wetboek van strafvordering), en moet met andere woorden worden aangenomen dat de in die bepaling bedoelde ‚strafprocedures’ ook betrekking hebben op de bijzondere procedures waarin het Hongaarse recht voorziet, of zien zij enkel op procedures waarbij definitief uitspraak wordt gedaan over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

28

Vooraf moet erop worden gewezen dat er volgens vaste rechtspraak aanleiding kan zijn voor het Hof om bepalingen van het recht van de Unie in aanmerking te nemen die de nationale rechter in zijn prejudiciële vraag niet heeft genoemd, teneinde hem een nuttig antwoord te geven. Ook dient het Hof de gestelde vragen in voorkomend geval te herformuleren (zie met name arresten van 13 maart 2014, SICES e.a., C‑155/13, EU:C:2014:145, punt 23, en 11 februari 2015, Marktgemeinde Straßwalchen e.a., C‑531/13, EU:C:2015:79, punt 37).

29

Zoals de Oostenrijkse regering en de Europese Commissie in hun opmerkingen hebben uiteengezet, valt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie mogelijkerwijs onder kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316.

30

Uit het dossier blijkt namelijk ten eerste dat in het hoofdgeding de bevoegde Oostenrijkse autoriteiten de veroordeling die door het Landesgericht Eisenstadt (rechter van eerste aanleg Eisenstadt) is uitgesproken tegen Balogh, conform artikel 4, lid 2, van kaderbesluit 2009/315 ter kennis van het departement hebben gebracht via het bij besluit 2009/316 ingestelde ECRIS, zodat Hongarije de meegedeelde informatie overeenkomstig artikel 5, lid 1, van het kaderbesluit kon opslaan.

31

Ten tweede heeft het departement die autoriteiten verzocht hem het vonnis van die rechter te doen toekomen en heeft het dat vonnis na ontvangst overeenkomstig de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijzondere procedure doorgezonden naar de Budapest Környéki Törvényszék met het oog op erkenning ervan in Hongarije en vermelding van die veroordeling in het Hongaarse strafregister. Volgens het relevante nationale recht is toepassing van die procedure daartoe immers noodzakelijk.

32

Overeenkomstig artikel 1 ervan heeft kaderbesluit 2009/315 precies tot doel om met name de regelingen vast te stellen volgens welke de lidstaat van veroordeling de in zijn strafregister opgenomen gegevens over veroordelingen die op zijn grondgebied zijn uitgesproken tegen een onderdaan van de lidstaat van nationaliteit, aan laatstbedoelde lidstaat meedeelt met het oog op bewaring ervan. Voorts heeft besluit 2009/316 volgens artikel 1 ervan tot doel de componenten van een standaardformaat vast te stellen voor de uitwisseling van die gegevens tussen de lidstaten.

33

Teneinde de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, moet daarom niet alleen rekening worden gehouden met richtlijn 2010/64, maar ook met kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316, en dient de gestelde vraag op basis van het voorgaande te worden geherformuleerd.

34

Die vraag dient derhalve aldus te worden opgevat dat de verwijzende rechter in wezen wenst te vernemen of richtlijn 2010/64 alsook kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling tot instelling van een bijzondere procedure als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die strekt tot erkenning, door de rechter van een lidstaat, van een definitieve beslissing die is gewezen door een rechter van een andere lidstaat en waarbij een persoon wordt veroordeeld wegens een strafbaar feit, op grond waarvan met name de kosten van de vertaling van die beslissing in het kader van die procedure voor rekening komen van de betrokken persoon.

35

Bij het beantwoorden van die vraag dient in herinnering te worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie met name arrest van 21 mei 2015, Rosselle, C‑65/14, EU:C:2015:339, punt 43en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Richtlijn 2010/64

36

Wat de uitlegging van richtlijn 2010/64 betreft, moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat deze richtlijn volgens artikel 1, lid 1, ervan voorschriften vastlegt met betrekking tot het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en procedures voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel. Uit de bewoordingen van artikel 1, lid 2, van deze richtlijn blijkt dat dit recht geldt voor de betrokken persoon vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hem ervan in kennis stellen dat hij ervan wordt verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve vaststelling dat hij het strafbare feit al dan niet heeft begaan, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.

37

Een bijzondere procedure als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die strekt tot erkenning van een definitieve beslissing die is gewezen door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat, vindt uit de aard der zaak plaats nadat definitief is vastgesteld of de verdachte of de beschuldigde het strafbare feit heeft begaan en, in voorkomend geval, nadat hij is veroordeeld.

38

In de tweede plaats moet erop worden gewezen dat richtlijn 2010/64 blijkens de overwegingen 14, 17 en 22 ervan ertoe strekt beklaagden of verdachten die de taal van de procedure niet spreken of verstaan, het recht op vertolking en vertaling te garanderen door de toepassing van dit recht te vergemakkelijken, teneinde te verzekeren dat zij een eerlijk proces krijgen. Aldus moeten de lidstaten er overeenkomstig de leden 1 en 2 van artikel 3 van deze richtlijn voor zorgen dat die personen binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangen van alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat zij hun recht van verdediging kunnen uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen, waaronder met name de jegens hen gewezen beslissing.

39

Uit de uitleg die de Oostenrijkse regering ter terechtzitting voor het Hof heeft verstrekt, blijkt dat Balogh de vertaling van het door het Landesgericht Eisenstadt (rechter van eerste aanleg Eisenstadt) gewezen vonnis heeft ontvangen; zij is meer bepaald in augustus 2015 aan hem betekend. In die omstandigheden was een tweede vertaling van dat vonnis, in het kader van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijzondere procedure tot erkenning van dat vonnis in Hongarije en vermelding van de uitgesproken veroordeling in het Hongaarse strafregister, niet noodzakelijk om de rechten van verdediging of het recht op effectieve rechterlijke bescherming van Balogh te beschermen en was zij uit het oogpunt van de doelstellingen van richtlijn 2010/64 derhalve niet gerechtvaardigd.

40

Uit alle voorgaande overwegingen volgt dat richtlijn 2010/64 niet van toepassing is op een bijzondere procedure als die welke in het hoofdgeding aan de orde is.

Kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316

41

Wat de uitlegging van kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316 betreft, moet met name worden gekeken naar de inhoud van de artikelen 4, 5 en 11 van het kaderbesluit, en naar die van de artikelen 3 en 4 van het besluit.

42

In artikel 4, lid 2, eerste alinea, van kaderbesluit 2009/315 is bepaald dat elke centrale autoriteit van de lidstaat van veroordeling de centrale autoriteiten van de andere lidstaten zo spoedig mogelijk in kennis stelt van de op haar grondgebied uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen jegens onderdanen van die andere lidstaten, zoals zij in het strafregister van de lidstaat van veroordeling zijn vermeld. Artikel 5, lid 1, en artikel 11, lid 2, van het kaderbesluit preciseren dat de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit de aldus ontvangen informatie opslaat.

43

De lijst van gegevens die de lidstaat van veroordeling meedeelt aan de lidstaat van nationaliteit is opgenomen in artikel 11, lid 1, van het kaderbesluit. Deze bepaling maakt geen gewag van de beslissing die door de rechterlijke instantie van de lidstaat van veroordeling is gegeven.

44

Voorts bepaalt artikel 11, lid 3, van het kaderbesluit dat die informatie tussen de lidstaten langs elektronische weg in een standaardformaat wordt uitgewisseld. In dat verband heet het in de artikelen 3 en 4 van besluit 2009/316 dat de gegevens betreffende de benaming of de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit en die betreffende de inhoud van de veroordeling tussen de centrale autoriteiten van de lidstaten worden verzonden via het ECRIS, in de vorm van de overeenkomstige code voor elk van de strafbare feiten en de straffen waarop de verzending betrekking heeft.

45

Het is juist dat volgens artikel 4, lid 4, van kaderbesluit 2009/315 de lidstaat van veroordeling de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit, per geval en op diens verzoek, een afschrift van de veroordelingen en de daaropvolgende maatregelen stuurt, evenals alle overige informatie ter zake, zodat de autoriteit kan beoordelen of op grond daarvan een maatregel op nationaal niveau geboden is.

46

Zowel uit de bewoordingen van die bepaling als uit de structuur van dat artikel 4 in zijn geheel beschouwd en van artikel 11, lid 1, van het kaderbesluit blijkt echter dat de veroordelende beslissing slechts wordt doorgestuurd naar de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit wanneer bijzondere omstandigheden dat vereisen, en dat doorzending ervan met het oog op vermelding van die veroordeling in het strafregister van deze lidstaat niet stelselmatig kan worden verlangd.

47

Uit de toelichtingen die de Hongaarse regering ter terechtzitting voor het Hof heeft verstrekt, blijkt evenwel dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijzondere procedure steeds wordt gevoerd en dat er in casu geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat die procedure werd toegepast met het oog op de erkenning van het door het Landesgericht Eisenstadt (rechter van eerste aanleg Eisenstadt) jegens Balogh gewezen vonnis of dat in dat kader werd gevraagd om doorzending van het vonnis in kwestie. Dat verzoek kon bijgevolg niet worden gerechtvaardigd op grond van artikel 4, lid 4, van kaderbesluit 2009/315.

48

Uit het voorgaande volgt dat overeenkomstig kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316 inschrijving in het strafregister, door de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit, van de door de rechterlijke instanties van de lidstaat van veroordeling uitgesproken veroordelingen rechtstreeks moet geschieden op basis van de informatie over die veroordelingen die door de centrale autoriteit van laatstbedoelde lidstaat via het ECRIS in de vorm van codes wordt doorgezonden.

49

Die inschrijving kan dan ook niet afhangen van de voorafgaande toepassing van een procedure voor de gerechtelijke erkenning van de betrokken veroordelingen, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijzondere procedure, laat staan van de mededeling van de veroordelende beslissing aan de lidstaat van nationaliteit met het oog op die erkenning.

50

Een dergelijke uitlegging vindt steun in de doelstellingen van kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316.

51

Met name uit de overwegingen 2, 3, 5 en 17 van het kaderbesluit en uit de overwegingen 2, 6 en 12 van het besluit blijkt immers dat het bij deze besluiten ingestelde systeem voor informatie-uitwisseling beoogt de procedure voor de mededeling van documenten tussen de lidstaten te vereenvoudigen, de uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten te verbeteren, te stroomlijnen en efficiënter te laten verlopen met behulp van een gestandaardiseerd Europees formaat waarin die informatie kan worden verzonden op een homogene en begrijpelijke wijze, langs elektronische weg en in een vorm die gemakkelijk automatisch kan worden vertaald, waarbij wordt gebruikgemaakt van standaardformulieren en codes, zulks teneinde de wederzijdse rechtshulp vlotter te laten verlopen en de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen te garanderen.

52

Zoals de advocaat-generaal in punt 63 van zijn conclusie heeft uiteengezet, beogen kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316 een snel en doeltreffend systeem in te stellen voor het uitwisselen van informatie over de strafrechtelijke veroordelingen die in de verschillende lidstaten van de Unie zijn uitgesproken.

53

Een procedure voor de erkenning van de veroordelende beslissingen die zijn gewezen door de rechterlijke instanties van andere lidstaten, zoals de procedure die in het hoofdgeding aan de orde is, die voorafgaat aan de inschrijving van die veroordelingen in het strafregister en bovendien vereist dat die beslissingen worden meegedeeld en vertaald, kan die inschrijving echter sterk vertragen, de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten bemoeilijken, de regeling inzake automatische vertaling waarin besluit 2009/316 voorziet haar nut ontnemen en dus de verwezenlijking van de door kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316 beoogde doelstellingen in gevaar brengen.

54

Bovendien is een dergelijke procedure, meer algemeen gesproken, in strijd met het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen in strafzaken, dat is neergelegd in artikel 82, lid 1, VWEU, dat in de plaats is gekomen van artikel 31 VEU waarop kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316 zijn gebaseerd. Dat beginsel verzet zich er namelijk tegen dat de erkenning door een lidstaat van de beslissingen die zijn gewezen door de rechterlijke instanties van een andere lidstaat afhankelijk wordt gesteld van de toepassing, in de eerste lidstaat, van een daartoe ingestelde gerechtelijke procedure als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijzondere procedure.

55

Uit al het voorgaande volgt dat kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316 zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling waarbij een bijzondere procedure wordt ingesteld voor de erkenning van een door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat gewezen beslissing, zoals de procedure die in het hoofdgeding aan de orde is.

56

Gelet op het voorgaande, moet de gestelde vraag worden beantwoord als volgt:

artikel 1, lid 1, van richtlijn 2010/64 moet aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn niet van toepassing is op een bijzondere nationale procedure tot erkenning, door de rechter van een lidstaat, van een definitieve beslissing die is gewezen door een rechter van een andere lidstaat en waarbij een persoon wordt veroordeeld wegens een strafbaar feit;

kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling waarbij een dergelijke bijzondere procedure wordt ingesteld.

Kosten

57

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures moet aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn niet van toepassing is op een bijzondere nationale procedure tot erkenning, door de rechter van een lidstaat, van een definitieve beslissing die is gewezen door een rechter van een andere lidstaat en waarbij een persoon wordt veroordeeld wegens een strafbaar feit.

 

Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten en besluit 2009/316/JBZ van de Raad van 6 april 2009 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) overeenkomstig artikel 11 van kaderbesluit 2009/315 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling waarbij een dergelijke bijzondere procedure wordt ingesteld.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Hongaars.