Gevoegde zaken C‑20/15 P en C‑21/15 P

Europese Commissie

tegen

World Duty Free Group SA e.a.

„Hogere voorziening – Staatssteun – Artikel 107, lid 1, VWEU – Belastingstelsel – Vennootschapsbelasting – Aftrek – Afschrijving van de goodwill die voortvloeit uit de verwerving van deelnemingen van ten minste 5 % door ondernemingen met fiscale vestigingsplaats in Spanje in ondernemingen met fiscale vestigingsplaats buiten die lidstaat – Begrip ‚staatssteun’ – Selectiviteitsvoorwaarde”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2016

  1. Steunmaatregelen van de staten–Begrip–Beoordelingscriteria–Cumulatieve voorwaarden

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  2. Steunmaatregelen van de staten–Begrip–Selectiviteit van de maatregel–Criteria

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  3. Steunmaatregelen van de staten–Begrip–Toekenning door de overheid van een gunstige fiscale behandeling aan bepaalde ondernemingen–Daaronder begrepen–Voordelen die voortvloeien uit een algemene maatregel die zonder onderscheid van toepassing is op alle marktdeelnemers–Daarvan uitgesloten

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  4. Steunmaatregelen van de staten–Begrip–Selectiviteit van de maatregel–Maatregel houdende toekenning van een belastingvoordeel–Relevante parameter ter bepaling of de maatregel selectief is–Differentiatie tussen ondernemers in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie die niet wordt gerechtvaardigd door de aard en de opzet van een algemene belastingregeling

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  5. Steunmaatregelen van de staten–Begrip–Selectiviteit van de maatregel–Zeer groot aantal ondernemingen dat aanspraak kan maken op een maatregel, of ondernemingen die tot verschillende sectoren behoren–Geen invloed

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  6. Steunmaatregelen van de staten–Begrip–Selectiviteit van de maatregel–Belastingmaatregel die alleen ten goede komt aan ondernemingen die bepaalde transacties verrichten–Daaronder begrepen

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  7. Steunmaatregelen van de staten–Begrip–Selectiviteit van de maatregel–Fiscale steunmaatregelen bij uitvoer–Daaronder begrepen–Voorwaarden

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  1.  Een nationale maatregel kan slechts worden aangemerkt als een „steunmaatregel van de staat” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU wanneer is voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden. Ten eerste moet het gaan om een maatregel van de staat of met staatsmiddelen bekostigd. Ten tweede moet die maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. Ten derde hij de begunstigde een selectief voordeel verschaffen. Ten vierde moet de maatregel de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen.

    (zie punt 53)

  2.  Bij de beoordeling van de voorwaarde inzake het selectieve karakter van het voordeel, die medebepalend is voor het begrip „staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, moet worden uitgemaakt of de betrokken nationale maatregel binnen het kader van een bepaalde rechtsregeling „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” kan begunstigen ten opzichte van andere die zich, gelet op de doelstelling van die regeling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden en dus een verschillende behandeling krijgen die in wezen als discriminerend kan worden aangemerkt.

    Voorts dient de Commissie, wanneer de betrokken maatregel is bedoeld als een steunregeling en niet als een individuele steunmaatregel, aan te tonen dat die maatregel, hoewel hij voorziet in een voordeel van algemene strekking, dit voordeel alleen verleent aan bepaalde ondernemingen of bepaalde sectoren.

    (zie de punten 54, 55)

  3.  Een maatregel houdende toekenning van een belastingvoordeel die, hoewel in dat kader geen staatsmiddelen worden overgedragen, de situatie van de begunstigden verbetert ten opzichte van die van de andere belastingplichtigen, kan de begunstigden een selectief voordeel verschaffen en is bijgevolg een steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Een belastingvoordeel dat voortvloeit uit een algemene maatregel die zonder onderscheid van toepassing is op alle marktdeelnemers, vormt daarentegen geen steunmaatregel in de zin van die bepaling.

    (zie punt 56)

  4.  De Commissie kan een nationale belastingmaatregel slechts als „selectief” aanmerken nadat zij ten eerste heeft bepaald welke algemene of „normale” belastingregeling in de betrokken lidstaat geldt, en ten tweede heeft aangetoond dat de betrokken belastingmaatregel afwijkt van de gewone regeling doordat hij differentiaties invoert tussen marktdeelnemers die zich, gelet op het doel van de gewone regeling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden.

    Het begrip „staatssteun” ziet echter niet op maatregelen die differentiëren tussen ondernemingen welke zich, gelet op het doel van de betrokken rechtsregeling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden, en die bijgevolg a priori selectief zijn, wanneer de betrokken lidstaat kan aantonen dat die differentiatie gerechtvaardigd is aangezien zij voortvloeit uit de aard of de opzet van het stelsel waarvan de maatregelen een onderdeel vormen.

    Bijgevolg bestaat de relevante parameter om vast te stellen of de betrokken maatregel selectief is, erin, na te gaan of hij tussen ondernemers die zich ten aanzien van het doel van de betrokken algemene belastingregeling in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden, een verschil maakt dat niet wordt gerechtvaardigd door de aard en de opzet van die regeling.

    Ten bewijze van de selectieve aard van een dergelijke maatregel kan niet worden verlangd dat de Commissie bepaalde specifieke eigen kenmerken noemt die de ondernemingen die het belastingvoordeel genieten, gemeen hebben en op basis waarvan zij kunnen worden onderscheiden van de ondernemingen die ervan zijn uitgesloten.

    Voor dat bewijs is immers alleen van belang dat de maatregel, los van zijn vorm of de gebruikte regelgevingstechniek, tot gevolg heeft dat de begunstigde ondernemingen in een betere positie komen te verkeren dan andere, hoewel al die ondernemingen zich, gelet op het doel van de betrokken belastingregeling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden.

    (zie de punten 57, 58, 60, 78, 79)

  5.  Het feit dat een erg groot aantal ondernemingen aanspraak kan maken op een nationale maatregel of dat die ondernemingen tot verschillende sectoren behoren, volstaat niet om het selectieve karakter van die maatregel in twijfel te trekken en kan dus niet beletten dat hij als staatssteun wordt aangemerkt.

    Aan de mogelijk selectieve aard van een maatregel wordt dus niet afgedaan door het feit dat het verkrijgen van het in het kader van die maatregel verleende belastingvoordeel afhankelijk wordt gesteld van de noodzakelijke voorwaarde dat een economische transactie, met name een handeling „van zuiver financiële aard”, wordt verricht waarvoor geen minimaal te investeren bedrag is vastgesteld en die losstaat van de aard van de activiteiten die door de begunstigde ondernemingen worden verricht.

    In die context kan niet worden geoordeeld dat een maatregel waarvan de toepassing losstaat van de aard van de ondernemingsactiviteit, a priori niet selectief is.

    (zie de punten 80‑82)

  6.  Een belastingmaatregel die alleen ten goede komt aan ondernemingen die de door die maatregel beoogde transacties verrichten en niet aan ondernemingen binnen dezelfde sector die de betrokken transacties niet verrichten, kan selectief zijn zonder dat hoeft te worden onderzocht of die maatregel vooral ten goede komt aan grote ondernemingen.

    Het feit dat het belastingvoordeel dat met een maatregel wordt verschaft, kan worden verkregen zonder dat een bepaalde minimuminvestering wordt gedaan en de omstandigheid dat die maatregel dus niet feitelijk is voorbehouden aan ondernemingen die over toereikende financiële middelen beschikken, beletten bijgevolg niet dat de maatregel in kwestie mogelijk als selectief wordt aangemerkt op andere gronden, zoals het feit dat op het nationale grondgebied gevestigde ondernemingen die deelnemingen verwerven in ondernemingen met fiscale vestigingsplaats in een andere lidstaat, dat voordeel niet kunnen ontvangen.

    (zie de punten 87, 88)

  7.  Een maatregel die de export beoogt te stimuleren, kan als selectief worden aangemerkt als hij ondernemingen die grensoverschrijdende transacties – met name investeringen – verrichten, begunstigt ten nadele van andere ondernemingen die zich, gelet op het doel van de betrokken belastingregeling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden en soortgelijke transacties verrichten op het nationale grondgebied.

    (zie punt 119)