15.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 151/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Samira Achbita, Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding/G4S Secure Solutions NV

(Zaak C-157/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 2000/78/EG - Gelijke behandeling - Discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging - Arbeidsreglement van een onderneming dat werknemers verbiedt om zichtbare politieke, filosofische of religieuze tekens te dragen op het werk - Directe discriminatie - Geen - Indirecte discriminatie - Verbod voor een werkneemster om een islamitische hoofddoek te dragen))

(2017/C 151/03)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Samira Achbita, Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding

Verwerende partij: G4S Secure Solutions NV

Dictum

Artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep moet aldus worden uitgelegd dat het verbod om een islamitische hoofddoek te dragen, dat voortvloeit uit een interne regel van een particuliere onderneming die voorziet in een verbod op het zichtbaar dragen van enig politiek, filosofisch of religieus teken op het werk, geen directe discriminatie op basis van godsdienst of overtuiging in de zin van die richtlijn vormt.

Een dergelijke interne regel van een particuliere onderneming kan daarentegen wel indirecte discriminatie in de zin van artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/78 vormen, indien vaststaat dat de daarin opgenomen ogenschijnlijk neutrale verplichting in feite tot gevolg heeft dat de personen die een bepaalde godsdienst aanhangen of een bepaalde overtuiging hebben bijzonder worden benadeeld, tenzij die verplichting objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, zoals het nastreven door de werkgever, in de relaties met zijn klanten, van een beleid van politieke, filosofische en religieuze neutraliteit, en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)  PB C 205 van 22.6.2015.