2.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 34/42


Beroep ingesteld op 4 december 2014 — Hassan/Raad

(Zaak T-790/14)

(2015/C 034/50)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Samir Hassan (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: L. Pettiti, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

op grond van artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) nietig verklaren:

uitvoeringsbesluit 2014/678/GBVB van de Raad van 26 september 2014 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, voor zover Samir Hassan daarbij wordt toegevoegd aan de lijst in bijlage bij genoemd besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië;

uitvoeringsverordening (EU) nr. 1013/2014 van de Raad van 26 september 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, voor zover Samir Hassan daarbij wordt toegevoegd aan de lijst in bijlage II bij verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië;

vaststellen dat de gevolgen van de nietig verklaarde handelingen definitief zijn;

op grond van de artikelen 268 VWEU en 340 VWEU de schade vergoeden die Hassan heeft geleden als gevolg van de vaststelling van bovengenoemde beperkende maatregelen ten aanzien van hem, en dienovereenkomstig:

erkennen dat de Raad van de Europese Unie niet-contractueel aansprakelijk is voor de geleden en de toekomstige materiële schade en voor de immateriële schade;

Hassan een bedrag van 2 50  000 EUR per maand toekennen, te rekenen vanaf 1 september 2011 als vergoeding voor de geleden materiële schade;

Hassan een symbolisch bedrag van 1 EUR toekennen voor de geleden immateriële schade;

de Raad van de Europese Unie veroordelen tot vergoeding van de toekomstige materiële schade;

in elk geval, de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1.

Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordeling door de Raad van de feiten en daaruit voortvloeiende onjuiste rechtsopvatting, doordat de Raad de naam van verzoeker opnieuw heeft opgenomen op de lijsten van personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn, op gronden die niet rechtens genoegzaam zijn gestaafd.

2.

Tweede middel: schending van het eigendomsrecht en van het evenredigheidsbeginsel.

3.

Derde middel: schending van het vermoeden van onschuld van verzoeker.

4.

Vierde middel: dit middel betreft vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden wegens de onrechtmatige maatregelen die de Raad ten aanzien van hem heeft vastgesteld.