12.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 7/38


Beroep ingesteld op 7 oktober 2014 — ECFA en IEP/Commissie en EACEA

(Zaak T-724/14)

(2015/C 007/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: European Childrens Fashion Asociation (ECFA) (Valencia, Spanje) en Instituto de Economía Pública, SL (IEP) (Valencia) (vertegenwoordiger: A. Haegeman, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA)

Conclusies

ontvankelijk- en gegrondverklaring van het onderhavige verzoek;

nietigverklaring van het besluit — informele brief — van 1 augustus 2014 en van debetnota nr. 3241401420 van 5 augustus 2014;

veroordeling van de tegenpartij tot intrekking van haar debetnota nr. 3241401420 van 5 augustus 2014 wegens strijd met de contractuele, wettelijke en reglementaire bepalingen;

onverenigbaarverklaring van het besluit — informele brief — van 1 augustus 2014 en van debetnota nr. 3241401420 van 5 augustus 2014 met verweersters contractuele verplichtingen en vaststelling dat zij nietig en van onwaarde zijn;

op zijn minst: ongegrondverklaring van de schuldvordering vervat in debetnota nr. 3241401420;

subsidiair: vermindering van het bedrag van debetnota nr. 3241401420;

indien nodig en onder voorbehoud van alle rechten van partijen: aanstelling van een deskundige overeenkomstig de artikelen 63 en 64 van het Reglement voor de procesvoering;

afwijzing van elke vordering van de tegenpartij tot betaling van voormelde debetnota nr. 3241401420 en, indien nodig, veroordeling van de tegenpartij tot terugbetaling aan verzoekster van alle bedragen waarvan de Commissie hetzij rechtstreeks hetzij door verrekening de betaling zou hebben verkregen, een en ander in hoofdsom, rente en eventueel bijkomende kosten;

indien nodig en voor zover verzoekster schade zou hebben geleden doordat de tegenpartij haar contractuele verplichtingen heeft geschonden: veroordeling van de tegenpartij tot vergoeding van de door verzoekster geleden schade, voor zover met name ten laste van verzoekster betalingen of vergoedingen zouden zijn verkregen door haar te verplichten tot terugbetaling;

akteverlening aan verzoeker dat deze laatste vordering vooralsnog beperkt is tot 1 EUR als voorschot op een bedrag van 82.378,81 EUR, onder voorbehoud van een verhoging of verlaging in de loop van het geding en onder voorbehoud van de verhoging met compensatoire rente, althans met de op de overeenkomst toepasselijke contractuele rente van 3,65 %;

verwijzing van de tegenpartij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de contractuele verplichtingen, de motiveringsplicht, de rechten van verdediging, het algemene zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, misbruik van bevoegdheid, schending van de verplichting om overeenkomsten loyaal en te goeder trouw uit te voeren, schending van artikel II.19.3 van de Grant Agreement-overeenkomst, alsmede schending van het algemene vertrouwensbeginsel en van de algemene regels voor de uitlegging van overeenkomsten, doordat het besluit om het aan de ECFA betaalde bedrag gedeeltelijk terug te vorderen uitsluitend berust op de resultaten van de audit zonder nadere motivering.

2.

Tweede middel: schending van het beginsel van hoor en wederhoor en van de rechten van verdediging, van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van het algemene vertrouwensbeginsel en van de algemene regels voor de uitlegging van overeenkomsten, doordat de ECFA niet opnieuw werd uitgenodigd stukken in te dienen om aan te tonen dat de betwiste kosten voor subsidie in aanmerking kwamen, hoewel bij haar het vertrouwen was gewekt dat zij daartoe in een latere fase van de procedure de gelegenheid zou krijgen.

3.

Derde middel: schending van de contractuele verplichtingen, de motiveringsplicht, de rechten van verdediging, het algemene zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, misbruik van bevoegdheid, schending van de verplichting om overeenkomsten loyaal en te goeder trouw uit te voeren en van de bepalingen van de gesloten subsidieovereenkomst en, in het bijzonder, schending van artikel II.14 van de Grant Agreement-overeenkomst, de algemene beginselen die gelden voor audits, het beginsel dat overeenkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd, het verbod op misbruik van contractuele bedingen, het algemene vertrouwensbeginsel en de algemene regels voor de uitlegging van overeenkomsten.

Verzoeksters voeren aan dat verweersters zich het recht toe-eigenen de in geding zijnde overeenkomst naar eigen goeddunken uit te leggen, zonder de uitdrukkelijke bepalingen in acht te nemen die de verplichting inhouden om de werkelijk verrichte prestaties en de daarvoor in aanmerking komende kosten te subsidiëren.