8.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 439/33


Beroep ingesteld op 19 september 2014 — Lupin/Commissie

(Zaak T-680/14)

(2014/C 439/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Lupin Ltd (Maharashtra, India) (vertegenwoordigers: M. Pullen, R. Fawcett-Feuillette, M. Boles, solicitors, V. Wakefield, barrister, en M. Hoskins QC)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van de beschikking voor zover de Commissie daarin vaststelt dat Lupin artikel 101 VWEU heeft overtreden; en/of

nietigverklaring of verlaging van de aan Lupin opgelegde geldboete; en

veroordeling van de Commissie tot betaling van Lupins proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekende partij gedeeltelijke nietigverklaring van Commissiebeschikking C(2014) 4955 van 9 juli 2014 in de zaak AT.39612 — Perindopril (Servier).

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar zij heeft vastgesteld dat verzoekende partij artikel 101 VWEU heeft overtreden om opzettelijk de mededinging te beperken. Verzoekende partij voert aan, dat:

de bevindingen van de Commissie onrechtmatig zijn, aangezien zij de uitkomst zijn van een volstrekt nieuw en onjuist juridisch onderzoek. Zij hangen in het bijzonder af van de betaling van een „aanzienlijk commissieloon”, wat, volgens verzoekende partij, niet is terug te vinden in de bestaande rechtspraak en waarmee de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting;

de benadering van de Commissie niet alleen het doel van het mededingingsrecht miskent, noch hieraan uitvoering geeft, maar tevens de doeleinden van het octrooirecht en het hedendaagse burgerlijk procesrecht miskent. Naar de mening van verzoekende partij zou de Commissie een oordeel hebben moeten vellen over de opzettelijke mededingingsbeperking onder verwijzing naar de leer der nevenrestricties en/of de beginselen die zijn erkend in het arrest Wouters. Door dit niet te doen, heeft de Commissie rechtens onjuist gehandeld.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar zij heeft vastgesteld, dat de gevolgen van de handelwijze van de verzoekende partij een schending van artikel 101 VWEU vormden. Verzoekende partij voert aan dat de wijze waarop de Commissie heeft onderzocht of een schikkingsovereenkomst voor octrooien mededingingsbeperkende gevolgen teweegbracht, even gebrekkig was als haar onderzoek naar de vraag of sprake was van een opzettelijke overtreding.

3.

Derde middel: de Commissie heeft onrechtmatig een geldboete opgelegd, subsidiair de opgelegde geldboete was te hoog en moet worden verlaagd. Verzoekende partij voert aan, dat:

haar vermeende onrechtmatig handelen nooit eerder is voorgekomen en geen geldboete, subsidiair slechts een symbolische boete, verdient;

de geldboete geen rekening houdt met de relatieve zwaarte en duur van de vermeende overtreding door verzoekende partij en onbillijk is;

de Commissie geen rekening heeft gehouden met de legitieme waarde van de intellectuele eigendom die door verzoekende partij is overgedragen aan Servier;

in vergelijking met de geldboete die aan Krka is opgelegd, de Commissie het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden.