19.5.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 151/26 |
Beroep ingesteld op 19 februari 2014 — PT Wilmar Bioenergi Indonesia en PT Wilmar Nabati Indonesia/Raad
(Zaak T-139/14)
2014/C 151/34
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: PT Wilmar Bioenergi Indonesia (Kodya Dumai, Indonesië) en PT Wilmar Nabati Indonesia (Medan, Indonesië) (vertegenwoordiger: P. Vander Schueren, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
Verzoeksters verzoeken het Gerecht:
— |
uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 van de Raad van 19 november 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië (PB L 315, blz. 2) nietig te verklaren, voor zover daarbij ten aanzien van hen een antidumpingrecht wordt ingesteld, en |
— |
verweerder te verwijzen in verzoeksters’ kosten |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters elf middelen aan.
1. |
Eerste middel: de EU-instellingen hebben de basisverordening (1) geschonden door de kosten niet te berekenen op basis van de administratie van de producenten-exporteurs van het product waarop het onderzoek betrekking heeft en van de producenten op wie het onderzoek betrekking heeft. |
2. |
Tweede middel: schending van de basisverordening, voor zover de normale waarde onder meer is vastgesteld op basis van kosten die geen verband houden met de productie of verkoop van het product waarop het onderzoek betrekking heeft. |
3. |
Derde middel: de Europese Commissie heeft de basisverordening geschonden door zich voor de kosten te baseren op internationale referentieprijzen in plaats van op de kosten in het land van oorsprong (Indonesië). |
4. |
Vierde middel: schending van de basisverordening op meerdere vlakken, in die zin dat de normale waarde is vastgesteld door berekening terwijl er voor het betrokken product geen sprake is van een bijzondere marktsituatie. |
5. |
Vijfde middel: artikel 2, lid 5, van de basisverordening moet buiten toepassing worden gelaten wegens schending van artikel 2.2.2, lid 1, van de antidumpingovereenkomst van de WTO, indien op grond daarvan kan worden afgeweken van de verplichting om de productiekost in het land van oorsprong te gebruiken bij de berekening van de normale waarde. |
6. |
Zesde middel: in verordening nr. 1194/2013 van de Raad wordt blijk gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling in rechte en in feite, aangezien de regering de prijs die de producenten van biodiesel werkelijk betalen voor ruwe palmolie (CPO) niet in die zin reguleert dat geen rekening mag worden gehouden met de werkelijk betaalde prijs. |
7. |
Zevende middel: verordening nr. 1194/2013 van de Raad schendt de basisverordening, omdat onvoldoende rekening wordt gehouden met verschillen die gevolgen hebben voor de vergelijkbaarheid van de prijzen, zodat de uitvoerprijs niet op billijke wijze is vergeleken met de normale waarde. |
8. |
Achtste middel: kennelijke beoordelingsfout bij de correctie van de kosten, die in het geval van verzoeksters is gebaseerd op de verkeerde grondstof. |
9. |
Negende middel: in verordening nr. 1194/2013 van de Raad is blijk gegeven van een kennelijke beoordelingsfout door zonder onderzoek de kosten van CPO die afkomstig is van verbonden CPO-producenten te corrigeren omdat deze niet marktconform waren, louter op basis van de vermeende invloed van de uitvoerbelasting op de CPO-prijzen. |
10. |
Tiende middel: verordening nr. 1194/2013 van de Raad is gebaseerd op een kennelijke beoordelingsfout voor zover i) geen gebruik wordt gemaakt van de binnenlandse winstmarge op de verkoop van producten die behoren tot dezelfde algemene categorie als biodiesel, omdat deze verkoop niet zou hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties, en ii) de redelijkheid van de winstmarge niet wordt getoetst aan de rentevoet voor langlopende leningen maar die van kortlopende leningen of leningen op middellange termijn. |
11. |
Elfde middel: verordening nr. 1194/2013 van de Raad geeft blijk van een kennelijke beoordelingsfout door de vaststelling van de redelijke winstmarge op basis van het rendement op kapitaal af te wijzen op grond dat deze vaststellingsmethode niet relevant is voor handelsondernemingen, omdat zij dienstverlenende bedrijven zijn die geen grote kapitaalinvesteringen hoeven te doen. Aldus wordt ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat handelsondernemingen over bedrijfskapitaal moeten beschikken om hun handelsactiviteiten te verrichten. |
(1) Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51; hierna: „basisverordening”).