T‑790/1462014TJ0790EU:T:2016:42900011144TARREST VAN HET GERECHT (Zevende kamer)21 juli 2016 (

*1

)

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Syrië — Bevriezing van tegoeden — Inreisbeperking — Nietigverklaring van eerdere handelingen door een arrest van het Gerecht — Nieuwe handelingen waarbij de naam van de verzoekende partij op de lijsten wordt geplaatst — Kennelijk onjuiste beoordeling — Recht op eigendom — Evenredigheid — Vermoeden van onschuld — Niet-contractuele aansprakelijkheid”

In zaak T‑790/14,

Samir Hassan, wonende te Damascus (Syrië), vertegenwoordigd door L. Pettiti, advocaat,

verzoeker,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door S. Kyriakopoulou en G. Étienne als gemachtigden,

verweerder,

betreffende enerzijds een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2014/678/GBVB van de Raad van 26 september 2014 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2014, L 283, blz. 59), van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1013/2014 van de Raad van 26 september 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2014, L 283, blz. 9), van besluit (GBVB) 2015/837 van de Raad van 28 mei 2015 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2015, L 132, blz. 82) en van uitvoeringsverordening (EU) 2015/828 van de Raad van 28 mei 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2015, L 132, blz. 3), voor zover deze handelingen verzoeker betreffen, en anderzijds een verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoeker door die handelingen zou hebben geleden,

wijst HET GERECHT (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: M. van der Woude, president, I. Wiszniewska-Białecka en I. Ulloa Rubio (rapporteur), rechters,

griffier: S. Bukšek Tomac, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 april 2016,

het navolgende

Arrest ( 1 )

[omissis]

Procedure en conclusies van partijen

27

Bij op 4 december 2014 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoeker een beroep tot nietigverklaring en een beroep tot schadevergoeding ingesteld met betrekking tot uitvoeringsbesluit 2014/678 en uitvoeringsverordening nr. 1013/2014, voor zover deze handelingen hem betroffen.

28

Bij op 31 juli 2015 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft verzoeker zijn conclusies aangepast en tevens verzocht om nietigverklaring van besluit 2015/837 en uitvoeringsverordening 2015/828, voor zover die handelingen hem betroffen.

29

Partijen hebben ter terechtzitting van 21 april 2016 pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

30

Verzoeker verzoekt het Gerecht:

uitvoeringsbesluit 2014/678, uitvoeringsverordening nr. 1013/2014, besluit 2015/837 en uitvoeringsverordening 2015/828 (hierna: „bestreden handelingen”) nietig te verklaren, voor zover zij hem betreffen;

hem vanaf 1 september 2011 een bedrag van 250000 EUR per maand toe te kennen ter vergoeding van de geleden materiële schade, alsmede het symbolische bedrag van 1 EUR uit hoofde van immateriële schade, en de Raad te veroordelen tot vergoeding van toekomstige materiële schade;

de Raad te verwijzen in de kosten.

31

De Raad verzoekt het Gerecht:

het beroep in zijn geheel te verwerpen;

verzoeker te verwijzen in de kosten.

In rechte

Vordering tot nietigverklaring

[omissis]

Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordeling

[omissis]

45

Uit die motivering blijkt dat verzoeker op grond van artikel 28, lid 1, van besluit 2013/255 en artikel 15, lid 1, onder a), van verordening nr. 36/2012 op de betrokken lijsten is geplaatst om de volgende drie redenen:

hij is een vooraanstaand zakenman, die dicht bij belangrijke leden van het Syrische regime staat, onder wie R. Makhlouf en I. Anbouba;

hij is sinds maart 2014 ondervoorzitter voor Rusland van de bilaterale handelsraden;

hij steunt door middel van donaties in contant geld de oorlogsinspanningen van het regime.

[omissis]

48

Opgemerkt zij dat verzoeker bij besluit van de Syrische minister van Economie en Buitenlandse Handel van 14 juni 2014 is benoemd tot voorzitter en niet tot ondervoorzitter van de bilaterale handelsraad voor Rusland, zoals de Raad stelt, maar dit heeft geen bijzondere invloed op de beoordeling door de Raad in het bestreden besluit.

49

Ten eerste wordt volgens de statuten van de bilaterale handelsraden van Syrië (hierna: „handelsraden”) de raad van bestuur van de handelsraden (hierna: „raad van bestuur”) voorgezeten door de Syrische minister van Economie en Buitenlandse Handel. Ten tweede wordt het secretariaat van de raad van bestuur gevormd door de Syrische minister van Economie en Buitenlandse Handel en de directie internationale en Arabische betrekkingen. Ten derde is in die statuten neergelegd dat de leden van de handelsraden worden voorgedragen door het secretariaat van de raad van bestuur of door een lid van een handelsraad, waarbij elke voordracht moet worden voorgelegd aan de Syrische minister van Economie en Buitenlandse Handel voor de eindbeslissing. Ten vierde worden de voorzitter en ondervoorzitter van elke handelsraad verkozen binnen de raad van bestuur, die wordt voorgezeten door de Syrische minister van Economie en Buitenlandse Handel.

50

Uit de statuten van de handelsraden blijkt dus dat de Syrische minister van Economie en Buitenlandse Handel een centrale rol speelt in die raden en niet louter de beslissingen van de andere leden bekrachtigt, zoals verzoeker stelt. De Syrische minister van Economie en Buitenlandse Handel is immers voorzitter van de raad van bestuur, lid van het secretariaat van de raad van bestuur, dat de werkzaamheden van de verschillende handelsraden superviseert, en de bevoegde autoriteit voor de benoeming van de voorzitters en ondervoorzitters van de verschillende handelsraden en voor ontbinding van die raden. Maar zelfs als de Syrische minister van Economie en Buitenlandse Handel enkel beslissingen van de leden van die raden zou bekrachtigen, blijft voor de benoeming van de voorzitter en ondervoorzitter van elke handelsraad een besluit van de regering nodig.

51

Bovendien wordt in de bewijzen die de Raad heeft aangevoerd in document MD 216/14 RELEX, met name het artikel van 3 maart 2014 uit Syria Report en het artikel uit Syriandays, ingegaan op de rol van verzoeker in de bilaterale handelsraad voor Rusland. Het eerste artikel verduidelijkt het verband tussen de benoeming van de leden van de handelsraden en de nauwe relatie met het heersende regime. Het tweede beschrijft het verloop van de eerste algemene vergadering van de handelsraden op 29 maart 2014, waaraan de Syrische eerste minister, de Syrische minister van Economie en Buitenlandse Handel en de voorzitters en ondervoorzitters van alle handelsraden deelnamen. Verzoekers naam wordt in beide artikelen vermeld.

52

De functie van verzoeker in een economische raad zoals de bilaterale handelsraad voor Rusland, die als taak heeft de Syrische economie te stimuleren en de ontwikkeling van Syrische ondernemingen, de handel en investeringen te bevorderen, is dus enkel te begrijpen door een bepaalde nauwe relatie met het heersende regime en is een onbetwist feit waaruit een zekere band met het regime van Bashar Al-Assad blijkt. De Raad mocht op grond van die nauwe relatie tussen verzoeker en het Syrische regime oordelen dat verzoeker baat had bij en steun verleende aan het regime en er banden mee had in de zin van artikel 28, lid 1, van besluit 2013/255 en artikel 15, lid 1, onder a), van verordening nr. 36/2012.

53

Aangezien de Raad de tweede reden om verzoeker op de lijsten te plaatsen terecht heeft aangenomen en deze een voldoende basis is voor plaatsing op een lijst krachtens het wettelijke criterium van artikel 28, lid 1, van besluit 2013/255 en artikel 15, lid 1, onder a), van verordening nr. 36/2012, en voor zover de handelingen volgens de in punt 42 hierboven aangehaalde rechtspraak rechtmatig zijn indien een van de redenen waarop zij zijn gebaseerd geldig is, hoeft geen uitspraak te worden gedaan over de gegrondheid van de twee andere redenen die de Raad in de bestreden handelingen heeft aangehaald en is verzoekers argumentatie met betrekking tot deze redenen niet ter zake dienend en moet zij worden afgewezen.

[omissis]

 

HET GERECHT (Zevende kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Het beroep wordt verworpen.

 

2)

Samir Hassan wordt verwezen in de kosten.

 

Van der Woude

Wiszniewska-Białecka

Ulloa Rubio

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 21 juli 2016.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

( 1 ) Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.