Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 4 juni 2015 –

Argenta Spaarbank

(Zaak C‑578/14) 1 ( 1 )

„Prejudiciële verwijzing — Vennootschapsbelasting — Richtlijn 90/435/EEG — Artikelen 1, lid 2, en 4, lid 2 — Moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten — Gemeenschappelijke fiscale regeling — Aftrekbaarheid van de belastbare winst van de moedermaatschappij — Feitelijke en juridische context van het hoofdgeding — Redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vraag noodzakelijk is — Onvoldoende preciseringen — Kennelijke niet‑ontvankelijkheid”

Prejudiciële vragen — Ontvankelijkheid — Verzoek dat geen enkele precisering van het feitelijke en juridische kader verstrekt en de redenen voor de verwijzing naar het Hof niet uiteenzet — Kennelijke niet-ontvankelijkheid (Art. 267 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 23; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 53, lid 2, en 94) (cf. punten 14‑22)

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) bij beslissing van 28 november 2014 heeft ingediend, is kennelijk niet-ontvankelijk.


( 1 )   PB C 81 van 9.3.2015.


Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 4 juni 2015 –

Argenta Spaarbank

(Zaak C‑578/14) 1 ( 1 )

„Prejudiciële verwijzing — Vennootschapsbelasting — Richtlijn 90/435/EEG — Artikelen 1, lid 2, en 4, lid 2 — Moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten — Gemeenschappelijke fiscale regeling — Aftrekbaarheid van de belastbare winst van de moedermaatschappij — Feitelijke en juridische context van het hoofdgeding — Redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vraag noodzakelijk is — Onvoldoende preciseringen — Kennelijke niet‑ontvankelijkheid”

Prejudiciële vragen — Ontvankelijkheid — Verzoek dat geen enkele precisering van het feitelijke en juridische kader verstrekt en de redenen voor de verwijzing naar het Hof niet uiteenzet — Kennelijke niet-ontvankelijkheid (Art. 267 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 23; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 53, lid 2, en 94) (cf. punten 14‑22)

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) bij beslissing van 28 november 2014 heeft ingediend, is kennelijk niet-ontvankelijk.


( 1 ) PB C 81 van 9.3.2015.