Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 12 juni 2014 – Municipiul Piatra Neamț

(Zaak C‑13/14)

„Prejudiciële verwijzing — Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

1. 

Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van de nationale rechter — Beoordeling van de noodzakelijkheid en de relevantie van de gestelde vragen (Art. 267 VWEU) (cf. punten 8, 9)

2. 

Prejudiciële vragen — Ontvankelijkheid — Verzoek dat geen enkele precisering van het feitelijke en juridische kader verstrekt en de redenen voor de verwijzing naar het Hof niet uiteenzet — Kennelijke niet-ontvankelijkheid (Art. 267 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 23; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 94) (cf. punten 10‑16)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing – Curtea de Apel Bacău – Uitlegging van de artikelen 1, lid 2, en 2, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312, blz. 1) – Toepassing van een minder gunstige nationale regeling op een eerder geplaatste overheidsopdracht – Daadwerkelijke of potentiële schade voor de begroting van de Unie – Vermoeden van schade gebaseerd op de vaststelling van een schending van vormvoorschriften voor het plaatsen van overheidsopdrachten

Dictum

Het door de Curtea de Apel Bacău (Roemenië) bij beslissing van 7 januari 2014 (zaak C‑13/14) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 12 juni 2014 – Municipiul Piatra Neamț

(Zaak C‑13/14)

„Prejudiciële verwijzing — Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

1. 

Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van de nationale rechter — Beoordeling van de noodzakelijkheid en de relevantie van de gestelde vragen (Art. 267 VWEU) (cf. punten 8, 9)

2. 

Prejudiciële vragen — Ontvankelijkheid — Verzoek dat geen enkele precisering van het feitelijke en juridische kader verstrekt en de redenen voor de verwijzing naar het Hof niet uiteenzet — Kennelijke niet-ontvankelijkheid (Art. 267 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 23; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 94) (cf. punten 10‑16)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing – Curtea de Apel Bacău – Uitlegging van de artikelen 1, lid 2, en 2, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312, blz. 1) – Toepassing van een minder gunstige nationale regeling op een eerder geplaatste overheidsopdracht – Daadwerkelijke of potentiële schade voor de begroting van de Unie – Vermoeden van schade gebaseerd op de vaststelling van een schending van vormvoorschriften voor het plaatsen van overheidsopdrachten

Dictum

Het door de Curtea de Apel Bacău (Roemenië) bij beslissing van 7 januari 2014 (zaak C‑13/14) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.