13.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 118/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Prešov (Slovenië) op 29 december 2014 — Helena Kolcunová/Provident Financial s. r. o.

(Zaak C-610/14)

(2015/C 118/17)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Okresný súd Prešov

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Helena Kolcunová

Verwerende partij: Provident Financial s. r. o.

Prejudiciële vragen

1)

Moet richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten [hierna: „richtlijn 93/13”] aldus worden uitgelegd dat de dienst waarmee de aflossing van het consumentenkrediet wordt gewaarborgd en die bestaat in het invorderen in contanten van de door de consument betaalde termijnen van het krediet, het eigenlijke voorwerp van de prestatie bij het consumentenkrediet vormt of het eigenlijke voorwerp van een afzonderlijke overeenkomst?

2)

Moet richtlijn 87/102/EEG (2) van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, zoals gewijzigd en aangevuld bij richtlijn 98/7/EG (3) van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998, aldus worden uitgelegd dat het jaarlijkse kostenpercentage ook de vergoeding voor de invordering in contanten van de termijnen van het krediet omvat, of een deel daarvan, wanneer die vergoeding aanzienlijk hoger is dan de kosten die voor die nevendienst noodzakelijk zijn, en moet artikel 14 van die richtlijn aldus worden uitgelegd dat het jaarlijkse kostenpercentage wordt omzeild wanneer de vergoeding voor de nevendienst de kostprijs van die dienst aanzienlijk overschrijdt en niet is opgenomen in het jaarlijkse kostenpercentage?

3)

Moet [richtlijn 93/13] aldus worden uitgelegd dat het, om te voldoen aan het vereiste van transparantie van een nevendienst (indien het daadwerkelijk om een nevendienst gaat en niet om de prijs/vergoeding van het krediet zelf) waarvoor administratieve kosten worden betaald, volstaat dat de prijs van die administratieve dienst duidelijk en begrijpelijk (administratieve kosten) wordt aangegeven, ook al wordt niet nader aangegeven waarin die dienst bestaat?

4)

Moet artikel 4, lid 2, van [richtlijn 93/13] aldus worden uitgelegd dat de enkele omstandigheid dat de administratieve kosten in de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage zijn opgenomen, betekent dat het gaat om de prijs/vergoeding van het krediet, en belet zulks rechterlijk toezicht op die kosten met het oog op de toepassing van die richtlijn?

5)

Wanneer op vraag 3 wordt geantwoord dat het voorwerp van de administratieve dienst waarvoor die administratieve kosten moeten worden betaald, voldoende transparant is, vormt die administratieve dienst, samen met alle prestaties die deze kan meebrengen, dan het eigenlijke voorwerp van het consumentenkrediet?

6)

Moet artikel 4, lid 2, van [richtlijn 93/13] aldus worden uitgelegd dat voor de toepassing van deze richtlijn niet alleen de rente, maar ook de kosten van de kredietgever (ongeacht of zij zijn aangegeven in de overeenkomst, de algemene verkoopvoorwaarden of de tarieflijst) in de prijs/vergoeding van het krediet zijn inbegrepen, met als gevolg dat deze kosten, als eventuele prijs/vergoeding van het krediet, niet kunnen worden getoetst op hun evenredigheid met de dienst waarvoor zij moeten worden betaald?


(1)  PB L 95, blz. 29.

(2)  PB L 42, blz. 48.

(3)  PB L 101, blz. 17.