9.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 81/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) op 19 december 2014 — European Federation for Cosmetic Ingredients/Secretary of State for Business, Innovation and Skills, Attorney General
(Zaak C-592/14)
(2015/C 081/10)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: European Federation for Cosmetic Ingredients
Verwerende partijen: Secretary of State for Business, Innovation and Skills, Attorney General
Interveniënten: British Union for the Abolition of Vivisection, European Coalition to End Animal Experiments
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 18, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (1) aldus worden uitgelegd dat het een verbod inhoudt om cosmetische producten op de communautaire markt te brengen die ingrediënten of een combinatie van ingrediënten bevatten waarvoor dierproeven zijn verricht, indien deze proeven werden verricht buiten de Europese Unie om te voldoen aan de voorschriften van derde landen teneinde cosmetische producten met deze ingrediënten in die landen op de markt te brengen? |
2) |
Maakt het voor het antwoord op de eerste vraag verschil of:
|