9.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 46/34 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Mercantil no 3 de Barcelona (Spanje) op 9 december 2014 — Ismael Fernández Oliva/Caixabank, S.A.
(Zaak C-568/14)
(2015/C 046/40)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado Mercantil no 3 de Barcelona
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ismael Fernández Oliva
Verwerende partij: Caixabank, S.A.
Prejudiciële vragen
1) |
Vormt artikel 43 van de Spaanse wet op de burgerlijke rechtsvordering, dat de rechter verbiedt om aan partijen een mogelijke schorsing van de civiele procedure voor te stellen wanneer een andere rechter een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld, niet een duidelijke beperking van het bepaalde in artikel 7 van richtlijn 93/13/EEG (1) met betrekking tot de plicht van de lidstaten om erop toe te zien dat er, in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers? |
2) |
Vormt artikel 721, lid 2, van de Spaanse wet op de burgerlijke rechtsvordering, dat de rechter verbiedt om ambtshalve voorlopige maatregelen voor te stellen of te nemen in individuele procedures waarin wordt verzocht om nietigverklaring van een algemene voorwaarde op grond van oneerlijkheid, niet een duidelijke beperking van het bepaalde in artikel 7 van richtlijn 93/13/EEG met betrekking tot de plicht van de lidstaten om erop toe te zien dat er, in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers? |
3) |
Moeten de gevolgen van de voorlopige maatregelen die hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een partij kunnen worden genomen in het kader van een procedure waarin een individuele actie wordt ingesteld, niet worden gehandhaafd totdat er een definitieve uitspraak is gedaan hetzij in de individuele procedure, hetzij in een collectieve procedure die interfereert met het instellen van individuele acties, teneinde te garanderen dat sprake is van de in artikel 7 van de richtlijn genoemde doeltreffende en geschikte middelen? |
(1) Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).