23.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 65/24 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Østre Landsret (Denemarken) op 5 december 2014 — Caner Genc/Udlændingenævnet
(Zaak C-561/14)
(2015/C 065/34)
Procestaal: Deens
Verwijzende rechter
Østre Landsret
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Caner Genc
Verwerende partij: Udlændingenævnet
Prejudiciële vragen
1) |
Moet/moeten de standstillbepaling in artikel 13 van het aan de Overeenkomst van 12 september 1963 waarbij een Associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije gehechte besluit 1/80 van 19 september 1980 van de Associatieraad betreffende de ontwikkeling van de Associatie, en/of de standstillbepaling in artikel 41, lid 1, van het Aanvullend Protocol van 23 november 1970, dat is bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 (1) van de Raad van 19 december 1972, aldus worden uitgelegd dat de standstillverplichting van toepassing is op nieuwe en aangescherpte regels voor de toegang tot gezinshereniging voor economisch niet-actieve familieleden, met inbegrip van minderjarige kinderen, met economisch actieve Turkse onderdanen die hun woonplaats en een verblijfstitel hebben in een lidstaat, gelet op:
|
2) |
Het Hof wordt verzocht bij de beantwoording van de eerste vraag te verduidelijken of een eventueel afgeleid recht op gezinshereniging voor familieleden met economisch actieve Turkse onderdanen die hun woonplaats en een verblijfstitel in een lidstaat hebben, van toepassing is op familieleden van Turkse werknemers krachtens artikel 13 van besluit 1/80 of dat dit recht uitsluitend geldt voor familieleden van Turkse zelfstandigen krachtens artikel 41, lid 1, van het Aanvullend Protocol? |
3) |
Bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag, gelezen in samenhang met de tweede vraag: moet de standstillbepaling in artikel 13, lid 1, van besluit 1/80 aldus worden uitgelegd dat nieuwe beperkingen die „rechtvaardiging [vinden] in een dwingende reden van algemeen belang, geschikt [zijn] om de verwezenlijking van het legitieme doel te waarborgen en niet verder [gaan] dan nodig is voor het bereiken daarvan” (naast hetgeen is bepaald in artikel 14 van besluit 1/80) rechtmatig zijn? |
4) |
Bij een bevestigend antwoord op de derde vraag wordt het Hof verzocht te verduidelijken:
|
(1) Verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 houdende sluiting van het Aanvullend Protocol alsmede van het Financieel Protocol welke op 23 november 1970 zijn ondertekend en zijn gehecht aan de Overeenkomst waarbij een Associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, en betrekking hebbende op de voor de inwerkingtreding ervan te treffen maatregelen (PB L 293, blz. 1).
(2) Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (Voor de EER relevante tekst) (PB L 158, blz. 77).