22.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 9 juli 2014 — Wolfgang und Dr. Wilfried Rey Grundstücksgemeinschaft GbR/Finanzamt Krefeld

(Zaak C-332/14)

2014/C 329/05

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Wolfgang und Dr. Wilfried Rey Grundstücksgemeinschaft GbR

Verwerende partij: Finanzamt Krefeld

Prejudiciële vragen

1.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft beslist dat de lidstaten op grond van artikel 17, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG (1)) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, voor de berekening van het pro rata voor de aftrek van de voorbelasting over een bepaalde handeling, zoals de oprichting van een onroerende zaak voor gemengd gebruik, primair een andere verdeelsleutel mogen voorschrijven dan de in artikel 19, lid 1, van deze richtlijn beschreven omzetverhouding, mits de toegepaste methode waarborgt dat het pro rata voor de aftrek nauwkeuriger wordt bepaald (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2012, C-511/10, BLC Baumarkt, [EU:C:2012:689]).

a)

Moeten, in het geval van verwerving of oprichting van een onroerende zaak voor gemengd gebruik, ontvangen prestaties waarvan de heffingsgrondslag is begrepen in de aanschaf- of bouwkosten, ten behoeve van een nauwkeuriger bepaling van de aftrekbare voorbelasting eerst worden toegerekend aan de (belastingplichtige of belastingvrije) handelingen voor het gebruik van de onroerende zaak en alleen de daarna overgebleven voorbelasting worden verdeeld aan de hand van een oppervlakte- of omzetverhouding?

b)

Gelden de door het Hof van de Europese Unie in het arrest van 8 november 2012, C-511/10, BLC Baumarkt [EU:C:2012:689], vastgestelde beginselen en het antwoord op de bovenstaande vraag ook voor de voorbelasting op ontvangen prestaties voor het gebruik, de instandhouding of het onderhoud van een onroerende zaak voor gemengd gebruik?

2.

Moet artikel 20 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling bedoelde herziening van de oorspronkelijke aftrek ook van toepassing is op situaties waarin een belastingplichtige de voorbelasting in verband met de oprichting van een onroerende zaak voor gemengd gebruik heeft verdeeld volgens de in artikel 19, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting bepaalde en krachtens het nationale recht toegestane omzetverhouding en een lidstaat naderhand tijdens het herzieningstijdvak bepaalt dat een andere verdeelsleutel voorrang heeft?

3.

Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: verzetten het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel zich tegen de toepassing van artikel 20 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, indien de lidstaat voor gevallen als hierboven beschreven, noch een aftrekherziening uitdrukkelijk heeft voorgeschreven, noch een overgangsregeling heeft getroffen, en indien de door de belastingplichtige toegepaste verdeling van de aftrek op basis van de omzetverhouding door het Bundesfinanzhof in het algemeen als passend was beschouwd?


(1)  Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).