10.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 175/28 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 28 maart 2014 — Direktor na Direktsia „Migratsia” pri Ministerstvo na vatreshnite raboti/Bashir Mohamed Ali Mahdi
(Zaak C-146/14)
2014/C 175/35
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Administrativen sad Sofia-grad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Direktor na Direktsia „Migratsia” pri Ministerstvo na vatreshnite raboti
Verwerende partij: Bashir Mohamed Ali Mahdi
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 15, leden 3 en 6, van richtlijn 2008/115/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, gelezen in samenhang met de artikelen 6 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met het recht op rechterlijke toetsing en op effectieve [rechterlijke bescherming] aldus worden uitgelegd dat:
|
2) |
Moet artikel 15, leden 1 en 6, van richtlijn 2008/115, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, aldus worden uitgelegd dat de in het nationale recht voorziene zelfstandige reden voor de verlenging van de bewaringstermijn dat „de betrokkene [...] geen identiteitsdocumenten [heeft]”, vanuit het oogpunt van het Unierecht toelaatbaar is daar deze reden kan worden geacht onder de twee gevallen van artikel 15, lid 6, van richtlijn 2008/115 te vallen, indien op grond van deze omstandigheid de betrokkene krachtens het nationale recht van de betrokken lidstaat kan worden geacht te zullen proberen zich aan de uitvoering van de verwijderingsbeslissing te onttrekken, wat als dusdanig weer een risico op onderduiken vormt in de zin van het nationale recht van de betrokken lidstaat? |
3) |
Moet artikel 15, leden 1, sub a en b, en 6 van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met de punten 2 en 13 van de considerans ervan, betreffende de eerbiediging van de grondrechten en de waardigheid van derdelanders en betreffende de toepassing van het evenredigheidsbeginsel, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat op basis daarvan op goede gronden kan worden vastgesteld dat er een risico op onderduiken bestaat wanneer de betrokkene geen identiteitspapieren heeft, hij illegaal de nationale grens heeft overschreden en hij heeft verklaard niet te willen terugkeren naar zijn land van herkomst, ofschoon hij tevoren een verklaring tot vrijwillige terugkeer naar zijn land heeft ingevuld en hij juiste informatie over zijn identiteit heeft gegeven, waarbij deze omstandigheden onder het begrip „risico op onderduiken” van de adressaat van de verwijderingsbeslissing in de zin van de richtlijn vallen, wat in het nationale recht wordt omschreven als het op feiten gebaseerde redelijke vermoeden dat de betrokkene zich aan de uitvoering van de verwijderingsbeslissing zal onttrekken? |
4) |
Moet artikel 15, leden 1, sub a en b, 4 en 6, van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met de punten 2 en 13 van de considerans ervan, betreffende de eerbiediging van de grondrechten en de waardigheid van derdelanders en betreffende de toepassing van het evenredigheidsbeginsel, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat:
|