ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

27 oktober 2016 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Artikel 267 VWEU Bevoegdheid van het Hof — Begrip ‚bepaling van Unierecht’ — Richtlijn 89/106/EEG — Onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten — Norm die de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN) krachtens een mandaat van de Europese Commissie heeft goedgekeurd — Bekendmaking van de norm in het Publicatieblad van de Europese Unie — Geharmoniseerde norm EN 13242:2002 — Nationale norm houdende omzetting van de geharmoniseerde norm EN 13242:2002 — Contractueel geschil tussen particulieren — Methode voor de vaststelling dat een product (niet) voldoet aan een nationale norm houdende omzetting van een geharmoniseerde norm — Datum van de vaststelling dat een product (niet) aan deze norm voldoet — Richtlijn 98/34/EG — Informatieprocedure op het gebied van de normen en technische voorschriften — Werkingssfeer”

In zaak C‑613/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supreme Court (hooggerechtshof, Ierland) bij beslissing van 19 december 2014, ingekomen bij het Hof op 30 december 2014, in de procedure

James Elliott Construction Limited

tegen

Irish Asphalt Limited,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, M. Vilaras, J. Malenovský, M. Safjan en D. Šváby (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 november 2015,

gelet op de opmerkingen van:

James Elliott Construction Limited, vertegenwoordigd door E. Barrington, SC, C. Donnelly, BL, en B. Shipsey, SC, geïnstrueerd door D. O’Donovan, solicitor,

Irish Asphalt Limited, vertegenwoordigd door T. Hogan, SC, D. Conlan Smyth, barrister, N. Buckley, BL, geïnstrueerd door N. Mulherin, solicitor,

Ierland, vertegenwoordigd door A. Joyce, L. Williams en J. Quaney als gemachtigden, bijgestaan door B. Kennedy, SC, en G. Gilmore, barrister,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. C. Becker, G. Braga da Cruz en G. Zavvos als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 januari 2016,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 267 VWEU, van artikel 4 van richtlijn 89/106/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten (PB 1989, L 40, blz. 12), zoals gewijzigd bij richtlijn 93/68/EEG van de Raad van 22 juli 1993 (PB 1993, L 220, blz. 1) (hierna: „richtlijn 89/106”), van de artikelen 1 en 8 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB 1998, L 204, blz. 37), zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2006/96/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006, L 363, blz. 81) (hierna: „richtlijn 98/34”), en van de geharmoniseerde norm EN 13242:2002, met als opschrift „Toeslagmaterialen voor ongebonden en hydraulisch gebonden materialen voor civieltechnische en wegenbouw” (hierna: „geharmoniseerde norm EN 13242:2002”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding betreffende de levering van grove steenslag door Irish Asphalt Limited aan James Elliott Construction Limited.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 89/106

3

De eerste, de vierde, de zesde, de zevende, de elfde en de twaalfde overweging van richtlijn 89/106 luiden:

„Overwegende dat de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat de gebouwen en kunstwerken op hun grondgebied zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat zij de veiligheid van personen, huisdieren en goederen niet in gevaar brengen en dat zij tevens voldoen aan andere fundamentele eisen ten behoeve van het algemeen welzijn;

[...]

Overwegende dat in paragraaf 71 van het Witboek over de voltooiing van de interne markt, dat in juni 1985 door de Europese Raad werd goedgekeurd, wordt gesteld dat in het algemeen beleid bijzondere aandacht zal worden besteed aan bepaalde sectoren waaronder de bouwsector; dat voor de opheffing van de technische belemmeringen in de bouwsector, voor zover deze niet kunnen worden uitgeschakeld door een wederzijdse gelijkwaardigheidserkenning door de lidstaten, de in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 [PB 1985, C 136, blz. 1] bedoelde nieuwe aanpak dient te worden gevolgd, hetgeen meebrengt dat fundamentele eisen moeten worden geformuleerd inzake veiligheid en andere aspecten die van belang zijn voor het algemeen welzijn, zonder dat de bestaande en gerechtvaardigde niveaus van bescherming in de lidstaten worden verlaagd;

[...]

Overwegende dat als grondslag voor de geharmoniseerde normen of andere technische specificaties op Europees niveau en voor het opstellen of verlenen van de Europese technische goedkeuring basisdocumenten zullen worden opgesteld om de fundamentele eisen technisch concreet gestalte te geven;

Overwegende dat met deze fundamentele voorschriften de basis wordt gelegd voor de uitwerking van geharmoniseerde normen op Europees niveau voor producten voor de bouw; dat, om een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan de totstandkoming van de interne markt, zoveel mogelijk fabrikanten toegang tot deze markt te bieden, een zo groot mogelijke marktdoorzichtigheid te waarborgen en de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor een geharmoniseerd Europees bouwvoorschriftenstelsel, voor zover mogelijk ten spoedigste geharmoniseerde normen dienen te worden opgesteld; dat deze normen door particuliere instanties worden opgesteld en dus niet-bindende teksten moeten blijven; dat in dit verband de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) erkend zijn als de organen die bevoegd zijn om, overeenkomstig de op 13 november 1984 ondertekende algemene richtsnoeren voor de samenwerking tussen de Commissie en deze twee instanties, geharmoniseerde normen aan te nemen; dat voor de toepassing van deze richtlijn een geharmoniseerde norm een technische specificatie (Europese norm of geharmoniseerd document) is die door een van of beide genoemde instanties in opdracht van de Commissie is aangenomen overeenkomstig richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften [PB 1983, L 109, blz. 8];

[...]

Overwegende dat een product geschikt voor gebruik wordt geacht wanneer het voldoet aan een geharmoniseerde norm, een Europese technische goedkeuring of een op communautair niveau goedgekeurde niet-geharmoniseerde technische specificatie; dat, ingeval producten van weinig belang zijn met betrekking tot de fundamentele eisen en zij afwijken van bestaande technische specificaties, hun geschiktheid voor gebruik gecertificeerd kan worden door een beroep te doen op een erkende instantie;

Overwegende dat aldus geschikt voor gebruik geachte producten gemakkelijk te herkennen zijn aan het EG-merkteken: dat zij in de gehele Gemeenschap vrij verhandeld en vrij gebruikt moeten kunnen worden voor het doel waarvoor zij bestemd zijn”.

4

Artikel 2, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 1 bedoelde producten die voor verwerking in werken bestemd zijn, alleen dan in de handel kunnen worden gebracht, wanneer zij voor het beoogde doel geschikt zijn, dat wil zeggen zodanige eigenschappen bezitten dat de werken waarin zij moeten worden verwerkt, gemonteerd, toegepast of geïnstalleerd, indien behoorlijk ontworpen en uitgevoerd, kunnen voldoen aan de in artikel 3 genoemde fundamentele voorschriften, voor zover die werken zijn onderworpen aan regelingen waarin die voorschriften zijn opgenomen.”

5

Artikel 3, lid 1, van dezelfde richtlijn luidt:

„De fundamentele voorschriften voor werken die op de technische eigenschappen van een product van invloed kunnen zijn, zijn in bijlage I in de vorm van doelstellingen weergegeven. Eén, sommige of al deze voorschriften kunnen van toepassing zijn; daaraan moet gedurende een economisch redelijke levensduur worden voldaan.”

6

Artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 89/106 luidt:

„1.   Normen en technische goedkeuringen worden in deze richtlijn ‚technische specificaties’ genoemd.

In deze richtlijn wordt verstaan onder geharmoniseerde normen: de technische specificaties die door het CEN of het CENELEC, dan wel door beide instanties, zijn vastgesteld op grond van de door de Commissie overeenkomstig richtlijn [83/189] verstrekte mandaten, aan de hand van een advies van het in artikel 19 bedoelde comité, en in overeenstemming met de op 13 november 1984 ondertekende algemene bepalingen voor de samenwerking tussen de Commissie en deze beide instanties.

2.   De lidstaten gaan ervan uit dat de [voor de bouw bestemde] producten geschikt voor gebruik zijn wanneer zij van zodanige aard zijn dat de [bouw]werken waarin zij worden gebruikt, mits behoorlijk ontworpen en gebouwd, aan de in artikel 3 bedoelde fundamentele voorschriften kunnen voldoen, indien deze producten voorzien zijn van de CE-markering die aangeeft dat zij voldoen aan alle voorschriften van deze richtlijn, met inbegrip van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures van hoofdstuk V en de procedure van hoofdstuk III. De CE-markering geeft aan:

a)

dat de producten in overeenstemming zijn met de nationale normen waarin de geharmoniseerde normen zijn getransponeerd, en waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn gepubliceerd. De lidstaten publiceren de referenties van deze nationale normen;

b)

dat zij in overeenstemming zijn met een Europese technische goedkeuring, die overeenkomstig de procedure van hoofdstuk III is afgegeven, of

c)

dat zij in overeenstemming zijn met de in lid 3 bedoelde nationale technische specificaties, voor zover er geen geharmoniseerde specificaties bestaan; volgens de procedure van artikel 5, lid 2, wordt een lijst van deze nationale specificaties opgesteld.”

7

Artikel 6, lid 1, van deze richtlijn luidt:

„De lidstaten mogen het vrije verkeer, het in de handel brengen en het gebruik van producten die in overeenstemming zijn met deze richtlijn, op hun grondgebied niet belemmeren.

De lidstaten dragen er zorg voor dat het gebruik van deze producten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn, niet wordt belemmerd door regelingen of voorwaarden die worden opgelegd door overheidsorganen of particuliere instellingen die als overheidsbedrijf of op grond van een monopoliepositie als overheidsorgaan optreden.”

8

In artikel 7 van dezelfde richtlijn wordt bepaald:

„1.   Om de kwaliteit van de geharmoniseerde normen [betreffende voor de bouw bestemde] producten te waarborgen moeten deze normen door de Europese normalisatie-instellingen worden opgesteld op basis van mandaten die de Commissie hun [...] verleent [...].

2.   De aldus opgestelde normen moeten, rekening houdend met de basisdocumenten, zoveel mogelijk worden opgesteld in de vorm van prestatievoorschriften betreffende [voor de bouw bestemde] producten.

3.   Na het opstellen van de normen door de Europese normalisatie-instanties maakt de Commissie de referenties van de normen bekend in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.”

9

Richtlijn 89/106 is ingetrokken bij artikel 65 van verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van richtlijn 89/106 (PB 2011, L 88, blz. 5). Deze verordening is ratione temporis echter niet van toepassing op het hoofdgeding.

Richtlijn 98/34

10

Artikel 1, punten 3, 4, en 11, van richtlijn 98/34, die richtlijn 83/189 heeft vervangen, bepaalt:

„In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

3.

‚technische specificatie’: een specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een product, zoals kwaliteitsniveau, prestaties, veiligheid of afmetingen, met inbegrip van de voor het product geldende voorschriften inzake verkoopbenaming, terminologie, symbolen, beproeving en beproevingsmethoden, verpakking, het merken of etiketteren, en de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures.

[...]

4.

‚andere eis’: een eis die, zonder een technische specificatie te zijn, ter bescherming van met name de consument of het milieu wordt opgelegd en betrekking heeft op de levenscyclus van het product nadat dit in de handel is gebracht, zoals voorwaarden voor gebruik, recycling, hergebruik of verwijdering van het product, wanneer deze voorwaarden op significante wijze de samenstelling, de aard of de verhandeling van het product kunnen beïnvloeden;

[...]

11.

‚technisch voorschrift’: een technische specificatie of andere eis of een regel betreffende diensten, met inbegrip van de erop toepasselijke bestuursrechtelijke bepalingen die de jure of de facto moeten worden nageleefd voor de verhandeling, de dienstverrichting, de vestiging van een verrichter van diensten of het gebruik in een lidstaat of in een groot deel van een lidstaat, alsmede de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, behoudens die bedoeld in artikel 10, van de lidstaten waarbij de vervaardiging, de invoer, de verhandeling of het gebruik van een product dan wel de verrichting of het gebruik van een dienst of de vestiging als dienstverlener wordt verboden.

De facto technische voorschriften zijn met name:

wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat die hetzij verwijzen naar technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten, hetzij naar beroepscodes of codes voor goede praktijken die zelf verwijzen naar technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten waarvan de naleving een vermoeden geeft met de voorschriften welke bij deze wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld, in overeenstemming te zijn;

vrijwillige overeenkomsten waarbij de overheid partij is en die in het algemeen belang gericht zijn op de naleving van technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten, met uitsluiting van bestekken voor overheidsopdrachten;

technische specificaties of andere eisen of regels betreffende diensten die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen die het verbruik van producten of het gebruik van diensten beïnvloeden, doordat zij de naleving van die technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten aanmoedigen; hieronder vallen niet de technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten die samenhangen met de nationale stelsels van sociale zekerheid.

[...]”

11

In artikel 8, leden 1 en 3, van deze richtlijn wordt bepaald:

„1.   Onverminderd artikel 10 delen de lidstaten de Commissie onverwijld ieder ontwerp voor een technisch voorschrift mee, tenzij het een integrale omzetting van een internationale of Europese norm betreft, in welk geval louter met een mededeling van de betrokken norm kan worden volstaan; zij geven de Commissie tevens kennis van de redenen waarom de vaststelling van dit technisch voorschrift nodig is, tenzij die redenen reeds uit het ontwerp zelf blijken.

[...]

De lidstaten gaan in bovengenoemde omstandigheden tot een nieuwe mededeling over, indien zij in het ontwerp voor een technisch voorschrift significante wijzigingen aanbrengen die een verandering van het toepassingsgebied, een verkorting van het oorspronkelijk geplande tijdschema voor de toepassing, een toevoeging van specificaties of eisen of het stringenter maken ervan tot gevolg hebben.

[...]

3.   De lidstaten delen onverwijld de definitieve tekst van een technisch voorschrift aan de Commissie mee.”

Norm EN 13242:2002

12

Norm EN 13242:2002 is opgesteld door het Technisch Comité CEN/TC 154 „Aggregaten”, en goedgekeurd door het CEN op 23 september 2002 overeenkomstig een mandaat van de Commissie van 6 juli 1998 (M 125 – Aan het CEN/CENELEC verleend mandaat voor de uitvoering van normalisatiewerkzaamheden ter uitwerking van geharmoniseerde normen betreffende toeslagmaterialen voor specifiek gebruik; hierna: „mandaat M 125”), dat is vastgesteld op grond van richtlijn 89/106.

– Mandaat M 125

13

In het voorwoord van mandaat M 125 heet het:

„[...] Een van de doelstellingen van de richtlijn bestaat erin de technische handelsbarrières in de bouwsector weg te nemen, voor zover deze niet uit de weg kunnen worden geruimd door middel van een wederzijdse gelijkwaardigheidserkenning door de lidstaten. Bijgevolg zullen de normalisatiemandaten, althans in een eerste fase, betrekking hebben op bouwproducten waarvoor waarschijnlijk technische handelsbelemmeringen bestaan.

Het onderhavige mandaat is erop gericht voorschriften op te stellen met het oog op de ontwikkeling en de kwaliteit van geharmoniseerde Europese normen, teneinde een onderlinge aanpassing van nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen (hierna: ‚regelgeving’) mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat producten die aan die normen voldoen, worden geacht voor het beoogde gebruik geschikt te zijn, zoals gedefinieerd in de richtlijn.”

14

Hoofdstuk II van deze tekst, met als opschrift „Uitvoering van het mandaat”, bepaalt:

„1.

Het CEN/CENELEC dient uiterlijk drie maanden na de goedkeuring door het bij richtlijn 83/189 ingestelde comité een gedetailleerd werkprogramma in bij de Commissie.

[...]

5.

Ieder voorstel voor de toevoeging van producten en beoogde aanwendingsmogelijkheden alsook van materialen of vormen die niet onder het mandaat vallen maar noodzakelijk worden geacht door het technisch comité, moet aan de diensten van de Commissie voor onderzoek worden voorgelegd, los van het werkprogramma. De normen die zijn opgesteld voor niet onder het mandaat vallende producten, hebben niet de status van geharmoniseerde normen. Behalve met artikel 4, lid 1, van richtlijn [98/34] moet rekening worden gehouden met het feit dat voor alle onder het mandaat vallende producten een stelsel van conformiteitsgoedkeuring overeenkomstig het relevante besluit van de Commissie geldt, wat niet het geval is voor de producten die niet onder dit mandaat vallen.

6.

Ieder voorstel voor de toevoeging van eigenschappen en duurzaamheidsaspecten die geen onderdeel van het mandaat vormen maar noodzakelijk worden geacht door het technische comité, moet in een afzonderlijk hoofdstuk van het werkprogramma gepresenteerd worden en zal door de diensten van de Commissie worden bestudeerd.

[...]

8.

De technische comités van het CEN moeten een technisch antwoord geven voor de bepaling van de kenmerken van het mandaat, rekening houdend met de hieronder uiteengezette voorwaarden. De voorgestelde testmethoden moeten rechtstreeks verband houden met de vereiste relevante kenmerken en mogen niet refereren aan methoden voor de bepaling van kenmerken die niet onder het mandaat vallen. De duurzaamheidsvereisten moeten worden behandeld tegen de achtergrond van de huidige stand van de techniek.

9.

Verwijzingen naar test- en/of berekeningsmethoden moeten in overeenstemming zijn met de beoogde harmonisatie. Als algemene regel wordt, voor de vaststelling van de afzonderlijke eigenschappen, per product of productfamilie slechts naar één enkele methode verwezen.

Wordt evenwel om gerechtvaardigde redenen ten aanzien van een product of productfamilie naar meer dan één methode verwezen voor de vaststelling van dezelfde eigenschap, dan moet dit worden gemotiveerd. In dit geval worden alle vermelde methoden verbonden door het voegwoord ‘of’ en worden aanwijzingen over de toepassing ervan gegeven.

In alle andere gevallen zijn twee of meer test- en/of berekeningsmethoden voor de vaststelling van een eigenschap alleen aanvaardbaar indien sprake is van een correlatie tussen die methoden of indien een dergelijke correlatie tot stand kan worden gebracht. In de desbetreffende geharmoniseerde productnorm moet dan een van die methoden worden aangewezen als de referentiemethode.

Test- en/of berekeningsmethoden moeten, zo mogelijk, een horizontaal karakter hebben en van toepassing zijn op zoveel mogelijk verschillende producten.

[...]

12.

De draagwijdte van het onderhavige mandaat kan zo nodig worden gewijzigd of uitgebreid. Wanneer de Commissie het werkprogramma aanvaardt, impliceert dit niet dat zij alle als referentienormen opgegeven elementen aanvaardt. De technische comités moeten aantonen dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen deze elementen en de noodzaak tot harmonisatie van de in het mandaat vermelde producten, beoogde aanwendingsmogelijkheden en kenmerken. De aanvaarding van dit programma sluit evenmin de mogelijkheid voor het CEN uit om nieuwe elementen toe te voegen teneinde volledig aan de voorwaarden van het mandaat te voldoen.

[...]

15.

Het CEN/CENELEC stelt de Commissie onverwijld op de hoogte van ieder probleem dat verband houdt met de uitvoering van het mandaat, en stelt een jaarverslag op over de voortgang van de werkzaamheden in het kader van dit mandaat.

16.

Dit verslag bevat een beschrijving van de verrichte werkzaamheden en licht de ondervonden politieke of technische moeilijkheden toe, in het bijzonder die welke de autoriteiten van een lidstaat ertoe kunnen brengen bezwaar te maken of zich te beroepen op artikel 5, lid 1, van richtlijn [98/34].

17.

Bij het verslag worden de meest recente ontwerpen van iedere in het mandaat bedoelde norm en de meest recente verslagen over de uitbestede werkzaamheden gevoegd.

[...]

19.

Het CEN/CENELEC kan het mandaat pas aanvaarden nadat de diensten van de Commissie het werkprogramma hebben aanvaard.

[...]

21.

Het CEN/CENELEC legt – uiterlijk op de data die zijn vermeld in het tussen het CEN/CENELEC en de Commissie afgesproken tijdschema (waarvan in hoofdstuk II, punt 2, vierde streepje, melding is gemaakt) – het definitieve ontwerp van de geharmoniseerde Europese normen en de relevante begeleidende normen over aan de Commissie, opdat deze instelling de conformiteit ervan met het onderhavige mandaat bevestigt.”

15

In hoofdstuk III van dezelfde tekst, met als opschrift „Geharmoniseerde normen”, wordt bepaald:

„1.

Opdat van de in de bijlagen 1 en 2 vermelde producten kan worden aangetoond dat zij aan de essentiële vereisten voldoen, moeten geharmoniseerde normen worden uitgewerkt. Aangezien een van de doelstellingen van de richtlijn erin bestaat handelsbarrières weg te nemen, worden de uit de richtlijn voortvloeiende normen, rekening houdend met de basisdocumenten, zoveel mogelijk opgesteld in de vorm van prestatievoorschriften voor producten (artikel 7, lid 2, van de richtlijn).

2.

De geharmoniseerde norm omvat:

[...]

de methoden (berekenings-, test- of andere methoden) of een verwijzing naar een norm waarin de methoden voor de vaststelling van deze eigenschappen zijn neergelegd;

[...]”

16

In de bijlagen 1 tot en met 3 bij mandaat M 125 worden respectievelijk de werkingssfeer van het mandaat, het technische referentiekader ervan en de vereisten inzake conformiteitsgoedkeuring gepreciseerd.

– Geharmoniseerde norm EN 13242:2002

17

In hoofdstuk 1, tweede alinea, van de geharmoniseerde norm EN 13242:2002 heet het dat deze „regels voor de beoordeling van de conformiteit van de producten met de onderhavige [geharmoniseerde norm] bevat”.

18

In hoofdstuk 6 van deze geharmoniseerde norm, met als opschrift „Chemische eigenschappen”, wordt bepaald:

„6.1 Algemeen

Welke in dit hoofdstuk gespecificeerde eigenschappen moeten worden getest en aangegeven, hangt af van de toepassing van het toeslagmateriaal en van de herkomst ervan. Zo nodig moeten de in hoofdstuk 6 gespecificeerde tests worden uitgevoerd om de relevante chemische eigenschappen te bepalen.

[...]

6.3 Totale zwavelgehalte

Zo nodig moet het totale zwavelgehalte van het toeslagmateriaal –vastgesteld overeenkomstig [artikel 11 van de geharmoniseerde norm] EN 1744‑1:1998[, die door het CEN buiten ieder mandaat van de Commissie en de procedure van artikel 7 van de richtlijn is aangenomen] – worden aangegeven in overeenstemming met de relevante categorie van tabel 13[, met als opschrift ‚Categorieën voor de maximumwaarden van het totale zwavelgehalte’:]

Image

[...]”

19

In „Bijlage ZA (Informatief) ? Bepalingen van de onderhavige Europese norm betreffende fundamentele eisen of andere voorschriften van de EU-richtlijnen” bij de bedoelde geharmoniseerde norm wordt onder meer bepaald dat „de in de onderhavige bijlage vermelde bepalingen van [de] Europese norm [EN 13242:2002] voldoen aan de vereisten van het mandaat dat in het kader van [richtlijn 89/106] is verleend”, en dat de „conformiteit met deze bepalingen het vermoeden wettigt dat het onder deze bijlage vallende toeslagmateriaal geschikt is voor de beoogde aanwendingsmogelijkheden die in dit document worden vermeld”.

20

De referentiegegevens van de geharmoniseerde norm EN 13242:2002 zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 27 maart 2003 (PB 2003, C 75, blz. 8).

Iers recht

Sale of Goods and Supply of Services Act

21

Bij Section 10 van de Sale of Goods and Supply of Services Act 1980 (wet van 1980 op de verkoop van goederen en de verrichting van diensten) is in de Sale of Goods Act 1893 (wet van 1893 op de verkoop van goederen) een nieuwe Section 14 ingevoegd, die als volgt luidt:

„(1)   Onder voorbehoud van de bepalingen van deze wet en van enige andere relevante wet, gelden voor goederen die op grond van een koopovereenkomst worden geleverd geen impliciete voorwaarden of garanties met betrekking tot de kwaliteit ervan of de geschiktheid ervan voor een bepaald doel.

(2)   Wanneer de verkoper in de uitoefening van zijn bedrijf goederen verkoopt, geldt de impliciete voorwaarde dat de op grond van de koopovereenkomst geleverde goederen van gebruikelijke handelskwaliteit zijn. Deze voorwaarde is evenwel niet van toepassing:

(a)

met betrekking tot gebreken die specifiek onder de aandacht van de koper zijn gebracht vóór de sluiting van de overeenkomst, of

(b)

indien de koper de goederen vóór de sluiting van de overeenkomst onderzoekt, met betrekking tot de gebreken die bij dat onderzoek aan het licht hadden moeten komen.

(3)   Goederen zijn van gebruikelijke handelskwaliteit wanneer zij geschikt zijn voor de vorm of vormen van gebruik waarvoor soortgelijke goederen doorgaans worden aangeschaft, en zij zo duurzaam zijn als redelijkerwijs kan worden verwacht op basis van eventuele beschrijvingen ervan, de prijs (indien relevant) en alle andere relevante omstandigheden. Verwijzingen in deze wet naar goederen van niet-gebruikelijke handelskwaliteit moeten dienovereenkomstig worden uitgelegd.

(4)   Wanneer de verkoper goederen verkoopt in de uitoefening van zijn bedrijf en de koper expliciet of impliciet aan de verkoper te kennen geeft voor welk specifiek doel hij de goederen aanschaft, geldt de impliciete voorwaarde dat de op grond van de overeenkomst geleverde goederen redelijkerwijze geschikt zijn voor dat doel, ongeacht of dergelijke goederen gewoonlijk voor dat doel worden gekocht, behalve wanneer uit de omstandigheden blijkt dat de koper niet op de deskundigheid of het oordeel van de verkoper heeft vertrouwd of het onredelijk zou zijn geweest dat hij daarop had vertrouwd.

[...]”

Norm I.S. EN 13242:2002

22

De National Standard Authority of Ireland (Ierse normalisatieautoriteit) heeft de norm EN 13242:2002 in Ierland omgezet door middel van de norm I.S. EN 13242:2002.

Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

23

In het kader van de bouw van het jeugdcentrum van Ballymun te Dublin (Ierland) door James Eliott Construction werd in de opgegeven specificaties met name vereist dat de binnenvloeren van dit gebouw rustten op een laag van 225 millimeter „sterk gecomprimeerde ruwe steenslag van het type ‚Clause 804’ die voldoet aan de specificaties van het Department of Entreprise”. Daartoe heeft Irish Asphalt aan Eliott Construction een product geleverd dat werd aangeduid als „Clause 804 - ruw”.

24

Na de voltooiing van de werken zijn in de vloeren en de plafonds scheuren ontstaan, die het gebouw onbruikbaar maakten. James Elliott Construction heeft de verantwoordelijkheid hiervoor op zich genomen en heeft voor 1,5 miljoen EUR herstellingswerkzaamheden uitgevoerd.

25

Op 13 juni 2008 heeft James Elliott Construction een schadevordering ingesteld tegen Irish Asphalt. Tot staving daarvan betoogde zij dat de aanwezigheid van pyriet in het door Irish Asphalt geleverde toeslagmateriaal „Clause 804” de oorzaak was van de desbetreffende gebreken.

26

Bij vonnis van 25 mei 2011 heeft de High Court (in casu rechter in eerste aanleg in civiele zaken, Ierland) geoordeeld dat de gebreken van het beton te wijten waren aan de aanwezigheid van pyriet in het door Irish Asphalt aan James Elliott Construction geleverde toeslagmateriaal. In dit verband heeft deze rechter vastgesteld dat de analyses van het uit het gebouw verwijderde toeslagmateriaal aantoonden dat dit materiaal, in het bijzonder wat het zwavelgehalte ervan betrof, niet voldeed aan de Ierse norm I.S. EN 13242:2002, die de omzetting vormde van de Europese norm EN 13242:2002.

27

Bijgevolg was hij van oordeel dat Irish Asphalt was tekortgeschoten in de op haar krachtens Section 14, lid 2, van de Sale of Goods Act rustende contractuele verplichting om toeslagmateriaal te leveren dat van „gebruikelijke handelskwaliteit” was en dat „geschikt [was] voor [het beoogde] gebruik”.

28

Irish Asphalt heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Supreme Court (hooggerechtshof, Ierland).

29

Op 2 december 2014 heeft de Supreme Court een arrest gewezen waarin het enkel uitspraak heeft gedaan over de kwesties van nationaal recht en het hoger beroep – onder voorbehoud van het antwoord op vragen betreffende het Unierecht – heeft afgewezen.

30

In dit verband heeft deze rechter in de eerste plaats vragen over de juridische status van de geharmoniseerde Europese normen voor bouwproducten en de relevantie ervan in de contractuele betrekkingen tussen twee particuliere partijen, wanneer in een overeenkomst voor de levering van goederen wordt verwezen naar een nationale norm die is vastgesteld ter uitvoering van een geharmoniseerde norm, in de tweede plaats over de uitlegging van de draagwijdte en de inhoud van de Europese norm EN 13242:2002, in het bijzonder wat de vermoedens betreft die door de naleving van deze norm worden gewekt en de middelen om ze te weerleggen, en in de derde plaats over het verband tussen enerzijds de bepalingen van nationaal recht die het bestaan van bepaalde impliciete contractuele bedingen tot gevolg hebben en anderzijds de aanmeldingsplicht die krachtens richtlijn 98/34 op de lidstaten rust.

31

Daarom heeft de Supreme Court de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

a)

Wanneer de bepalingen van een privaatrechtelijke overeenkomst een partij verplichten een product te leveren dat is vervaardigd in overeenstemming met een nationale norm die de omzetting vormt van een Europese norm die is vastgesteld overeenkomstig een door de Commissie uit hoofde van de bouwproductenrichtlijn (89/106) verstrekt mandaat, is de uitlegging van die norm dan een aangelegenheid waarover het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing kan worden verzocht krachtens artikel 267 VWEU?

b)

Indien de eerste vraag, onder a), bevestigend wordt beantwoord: schrijft norm EN 13242:2002 dan voor dat de naleving of niet-naleving van de bedoelde norm uitsluitend kan worden vastgesteld aan de hand van conformiteitstests op basis van de (buiten het verstrekte mandaat) door het CEN vastgestelde normen waarnaar in norm EN 13242:2002 wordt verwezen, en dat die tests moeten worden verricht tijdens de productie of bij levering; of kan de niet-naleving van de norm (en dus de niet-nakoming van de overeenkomst) worden vastgesteld op basis van later verrichte tests indien uit de resultaten daarvan logischerwijs moet worden geconcludeerd dat het product niet in overeenstemming is met de norm?

2)

Indien bij een nationale rechter een privaatrechtelijke vordering is ingesteld wegens niet-nakoming van een overeenkomst met betrekking tot een product dat is vervaardigd volgens een Europese norm die krachtens een mandaat van de Commissie in het kader van [richtlijn 89/106] is vastgesteld, is die rechter dan gehouden de voorschriften van nationaal recht die [het bestaan] van [impliciete contractuele] bedingen met betrekking tot de gebruikelijke handelskwaliteit, de geschiktheid voor gebruik of andere kwaliteitsaspecten impliceren, buiten toepassing te laten op grond dat [deze] wettelijke bepalingen of de toepassing ervan normen in het leven roepen die niet in overeenstemming met [richtlijn 98/34] zijn aangemeld?

3)

Indien bij een nationale rechter een vordering is ingesteld wegens niet-nakoming van een privaatrechtelijke overeenkomst als gevolg van de niet-vervulling van een (krachtens de wet impliciet van de overeenkomst deel uitmakende en niet door de partijen gewijzigde of uitgesloten) voorwaarde betreffende de gebruikelijke handelskwaliteit of de geschiktheid voor gebruik van een in overeenstemming met de norm EN 13242:2002 vervaardigd product, is die rechter dan verplicht uit te gaan van het vermoeden dat het product van gebruikelijke handelskwaliteit is en geschikt is voor het beoogde gebruik, en zo ja, kan een dergelijk vermoeden alleen worden weerlegd door het bewijs van niet-naleving van de norm EN 13242:2002 aan de hand van onderzoek dat in overeenstemming met de in de norm EN 13242:2002 genoemde tests en protocollen is uitgevoerd op het ogenblik van de levering van het product?

4)

Indien zowel de eerste vraag, onder a), als de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, geldt dan ingevolge of krachtens de norm EN 13242:2002 een maximum voor het totale zwavelgehalte van toeslagmaterialen, zodat het vermoeden van de gebruikelijke handelskwaliteit of van de geschiktheid voor gebruik enkel geldt indien die bovengrens in acht is genomen?

5)

Indien zowel de eerste vraag, onder a), als de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, kan dan enkel worden gesteund op het vermoeden bedoeld in bijlage ZA bij de norm EN 13242:2002 en/of artikel 4 van [richtlijn 89/106] indien bewezen is dat het product de CE-markering droeg?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag, onder a), betreffende de bevoegdheid van het Hof

32

Met zijn eerste vraag, onder a), wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 267 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het Hof bevoegd is om een geharmoniseerde norm in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 89/106, waarvan de referentiegegevens zijn bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie, uit te leggen in een prejudiciële beslissing, wanneer voor een nationale rechterlijke instantie een geding aanhangig is betreffende een privaatrechtelijke overeenkomst die een partij verplicht om een product te leveren dat in overeenstemming is met een nationale norm houdende omzetting van die geharmoniseerde norm.

33

Om te beginnen zij opgemerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde technische norm I.S. EN 13242:2002 volgens de verwijzingsbeslissing de omzetting van de geharmoniseerde norm EN 13242:2002 in Iers recht door de Ierse normalisatieautoriteit vormt. Welke betekenis toekomt aan de eerste norm, hangt dus rechtstreeks af van de uitlegging van de tweede norm.

34

Voorts zij eraan herinnerd dat het Hof volgens de rechtspraak bevoegd is om handelingen uit te leggen die weliswaar zijn vastgesteld door organen die niet kunnen worden aangemerkt als „instellingen, organen en instanties van de Unie”, maar die naar hun aard wel maatregelen ter uitvoering of toepassing van een handeling van Unierecht zijn (zie in die zin arresten van 20 september 1990, Sevince, C‑192/89, EU:C:1990:322, punt 10, en van 21 januari 1993, Deutsche Shell, C‑188/91, EU:C:1993:24, punt 17). Een dergelijke oplossing wordt namelijk gerechtvaardigd door het doel zelf van artikel 267 VWEU, te weten de uniforme toepassing in de Unie te verzekeren van alle bepalingen die deel uitmaken van de rechtsorde van de Unie, teneinde te voorkomen dat zij andere gevolgen hebben naargelang van de uitlegging die er in de verschillende lidstaten aan wordt gegeven (arrest van 20 september 1990, Sevince, C‑192/89, EU:C:1990:322, punt 11).

35

Bovendien heeft het Hof ook reeds gepreciseerd dat de omstandigheid dat een handeling van Unierecht geen juridisch bindende werking heeft, er niet aan in de weg staat dat het Hof in een krachtens artikel 267 VWEU ingeleide prejudiciële procedure uitspraak doet over de uitlegging ervan (arrest van 21 januari 1993, Deutsche Shell, C‑188/91, EU:C:1993:24, punt 18).

36

Wat meer in het bijzonder een geharmoniseerde norm betreft als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, zij opgemerkt dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 89/106 de geharmoniseerde normen definieert als de technische specificaties die door het CEN of het CENELEC, dan wel door beide instanties, zijn vastgesteld op grond van de door de Commissie overeenkomstig richtlijn 83/189 verstrekte mandaten, met dien verstande dat deze technische specificaties – zoals uit de zesde en de zevende overweging van laatstgenoemde richtlijn volgt – de technische concretisering vormen van de fundamentele voorschriften die in bijlage I bij eerstgenoemde richtlijn zijn vastgesteld.

37

Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van richtlijn 89/106 worden de referentiegegevens van de door de Europese normalisatie-instellingen opgestelde geharmoniseerde normen vervolgens door de Commissie bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

38

Op grond van artikel 4, lid 2, van richtlijn 89/106, gelezen in samenhang met de elfde overweging van deze richtlijn, leidt deze bekendmaking tot het vermoeden dat de onder deze richtlijn vallende producten die voldoen aan de technische specificaties die zijn neergelegd in de geharmoniseerde normen met betrekking tot deze producten, in overeenstemming zijn met de fundamentele voorschriften uit deze richtlijn (zie in die zin arrest van 21 oktober 2010, Latchways en Eurosafe Solutions, C‑185/08, EU:C:2010:619, punt 31), zodat zij mogen worden voorzien van de CE-markering.

39

Door dit vermoeden van overeenstemming met de fundamentele voorschriften uit richtlijn 89/106 en door de CE-markering mag het betrokken product overeenkomstig artikel 6, lid 1, van deze richtlijn, gelezen in het licht van de twaalfde overweging van deze richtlijn, vrij worden vervoerd, in de handel gebracht en gebruikt op het grondgebied van alle lidstaten van de Unie.

40

Uit het voorgaande volgt dat een geharmoniseerde norm als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die krachtens richtlijn 89/106 is vastgesteld en waarvan de referentiegegevens zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, deel uitmaakt van het Unierecht, aangezien aan de hand van de bepalingen van een dergelijke norm wordt vastgesteld of het in artikel 4, lid 2, van richtlijn 89/106 neergelegde vermoeden al dan niet van toepassing is op een bepaald product.

41

Wanneer een product voldoet aan de technische eisen die in een dergelijke norm zijn geformuleerd, kan immers worden vermoed dat dit product voldoet aan de in richtlijn 89/106 neergelegde fundamentele voorschriften. Hieruit volgt dat dit product op het grondgebied van alle lidstaten van de Unie vrij mag worden vervoerd, in de handel gebracht en gebruikt, wat inhoudt dat de lidstaten op grond van artikel 6, lid 1, van deze richtlijn met name geen aanvullende vereisten voor de effectieve toegang van deze producten tot de markt en voor het gebruik ervan op hun grondgebied mogen vaststellen (zie in die zin arrest van 16 oktober 2014, Commissie/Duitsland, C‑100/13, EU:C:2014:2293, punten 55, 56 en 63).

42

Dat de conformiteit van een bouwproduct met de in richtlijn 89/106 neergelegde fundamentele voorschriften in voorkomend geval ook kan worden aangetoond op een andere manier dan door het bewijs te leveren dat dit product in overeenstemming is met geharmoniseerde normen, neemt niet weg dat een geharmoniseerde norm bepaalde rechtsgevolgen heeft.

43

Overigens zij opgemerkt dat de opstelling van een dergelijke geharmoniseerde norm weliswaar is opgedragen aan een privaatrechtelijke instelling, maar een noodzakelijke en door de fundamentele voorschriften uit deze richtlijn strikt afgebakende maatregel vormt die op initiatief van de Commissie alsook onder de leiding en het toezicht van de Commissie wordt doorgevoerd. Deze norm heeft slechts rechtsgevolgen voor zover de Commissie vooraf de referentiegegevens ervan heeft bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

44

In casu is de norm EN 13242:2002 opgesteld in het kader van mandaat M 125, dat door de Commissie op de grondslag van artikel 7 van richtlijn 89/106 aan het CEN is verleend en waarvan punt 8 van hoofdstuk II bepaalt dat de Europese normalisatiecomités een technisch antwoord moeten geven voor de bepaling van de kenmerken van dit mandaat, rekening houdend met de daarin uiteengezette voorwaarden. Daartoe heeft de Commissie in de bijlagen 1 en 2 bij dit mandaat nauwkeurig de werkingssfeer van dit mandaat bepaald en een technisch referentiekader vastgelegd met de groepen en subgroepen van producten waarvoor zij de vaststelling van prestatie- en duurzaamheidseigenschappen oplegt. Overeenkomstig bijlage 3 bij hetzelfde mandaat heeft de Commissie van het CEN eveneens verlangd dat het in de op te stellen geharmoniseerde norm een bepaald aantal systemen voor conformiteitscertificering zou specificeren.

45

Uit de punten 1 en 19 van hoofdstuk II van mandaat M 125 blijkt ten eerste ook dat de normalisatie-instelling dit mandaat alleen kan aanvaarden nadat een door haar – binnen een door de Commissie vastgestelde termijn – opgesteld werkprogramma door de Commissie is goedgekeurd. Ten tweede moet ieder voorstel tot opneming van niet onder dit mandaat vallende elementen volgens de punten 5 en 6 van dit hoofdstuk voor onderzoek worden voorgelegd aan de Commissie. Ten derde moeten de werkzaamheden van de normalisatie-instellingen krachtens de punten 15 tot en met 17 en 21 van dit hoofdstuk nauwgezet door de Commissie worden gevolgd, en moet regelmatig verslag worden uitgebracht aan de Commissie, die de conformiteit van de eindontwerpen voor geharmoniseerde normen moet controleren alvorens de referentiegegevens ervan worden gepubliceerd in de C‑reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

46

Zoals geïllustreerd is in het arrest van 16 oktober 2014, Commissie/Duitsland (C‑100/13, EU:C:2014:2293), draagt de Commissie bovendien, door middel van het in artikel 258 VWEU bedoelde beroep wegens niet-nakoming, zorg voor de volle werking van de geharmoniseerde normen. Zo heeft het Hof in dat arrest aangenomen dat de betrokken lidstaat was tekortgeschoten in de krachtens de artikelen 4, lid 2, en 6, lid 1, van richtlijn 89/106 op hem rustende verplichtingen doordat hij, met betrekking tot bouwproducten die onder verschillende geharmoniseerde normen vielen, aanvullende vereisten had vastgesteld voor de effectieve toegang van deze producten tot de markt en het gebruik ervan op het Duitse grondgebied.

47

Derhalve moet op de eerste vraag, onder a), worden geantwoord dat artikel 267, eerste alinea, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het Hof bevoegd is om een geharmoniseerde norm in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 89/106, waarvan de Commissie de referentiegegevens heeft bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie, uit te leggen in een prejudiciële beslissing.

Eerste vraag, onder b)

48

Gelet op het antwoord op de eerste vraag, onder a), moet worden geantwoord op de eerste vraag, onder b), waarmee de verwijzende rechter in wezen wenst te vernemen of de geharmoniseerde norm EN 13242:2002 aldus moet worden uitgelegd dat zij toestaat dat – in het kader van een geding betreffende een privaatrechtelijke overeenkomst die een partij ertoe verplicht om een product te leveren dat in overeenstemming is met een nationale norm houdende omzetting van een geharmoniseerde norm in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 89/106, waarvan de referentiegegevens zijn bekendgemaakt in de C‑reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie – de niet-naleving van de technische specificaties uit die geharmoniseerde norm wordt bewezen met andere testmethoden dan die welke die norm uitdrukkelijk voorschrijft, en of deze methoden op ieder moment van de periode van economische bruikbaarheid van het product kunnen worden gehanteerd.

49

Om te beginnen moet worden geconstateerd dat hoofdstuk 6 van de geharmoniseerde norm EN 13242:2002, met als opschrift „Chemische eigenschappen” – overeenkomstig hoofdstuk 1, tweede alinea, van deze norm, volgens welke zij „de beoordeling van de conformiteit van de producten met [deze] Europese norm omvat” – in punt 6.3 bepaalt dat het totale zwavelgehalte van toeslagmateriaal, dat moet worden aangegeven in overeenstemming met de relevante categorie van tabel 13 van deze geharmoniseerde norm, met als opschrift „Categorieën voor de maximumwaarden van het totale zwavelgehalte”, moet worden bepaald overeenkomstig de Europese norm EN 1744‑1:1998.

50

Niettemin zij eraan herinnerd dat richtlijn 89/106, zoals uit de vierde overweging ervan blijkt, tot doel heeft de handelsbelemmeringen uit de weg te ruimen door voorwaarden te scheppen waaronder bouwproducten vrij kunnen worden verhandeld binnen de Unie (zie in die zin arrest van 18 oktober 2012, Elenca, C‑385/10, EU:C:2012:634, punt 15).

51

Hieruit volgt dat richtlijn 89/106, waarvan het voorwerp beperkt is tot de opheffing van handelsbelemmeringen, niet de harmonisatie beoogt van de voorwaarden en de voorschriften voor het concrete gebruik van bouwproducten bij hun opneming in gebouwen en kunstwerken, maar wel de harmonisatie van de bepalingen inzake de toegang van deze producten tot de markt.

52

Noch richtlijn 89/106 noch de geharmoniseerde norm EN 13242:2002, en inzonderheid punt 6.3 van deze norm, waarin de voorschriften ter bepaling van het zwavelgehalte van het in die norm bedoelde toeslagmateriaal zijn neergelegd, harmoniseert dus de nationale regelingen inzake bewijs in het kader van een contractueel geschil als dat welk in het hoofdgeding aan de orde is. Dit geldt zowel wat de wijzen betreft waarop kan worden vastgesteld dat een bouwproduct beantwoordt aan de contractuele specificaties als wat het ogenblik betreft waarop deze vaststelling dient plaats te vinden.

53

Gelet op een en ander dient op de eerste vraag, onder b), te worden geantwoord dat de geharmoniseerde norm EN 13242:2002 aldus moet worden uitgelegd dat zij voor de nationale rechter voor wie een geding aanhangig is over de uitvoering van een privaatrechtelijke overeenkomst die een partij ertoe verplicht om een bouwproduct te leveren dat in overeenstemming is met een nationale norm tot omzetting van deze geharmoniseerde norm, niet bindend is, noch wat de wijzen betreft waarop kan worden vastgesteld dat een bouwproduct beantwoordt aan de contractuele specificaties, noch wat het ogenblik betreft waarop deze vaststelling dient plaats te vinden.

Derde vraag

54

Met zijn vervolgens te onderzoeken derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 2, van richtlijn 89/106, gelezen in het licht van de twaalfde overweging van deze richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat de nationale rechter verplicht is om zich bij de vaststelling van de handelskwaliteit of de geschiktheid voor gebruik van een overeenkomstig een geharmoniseerde norm vervaardigd bouwproduct te baseren op het vermoeden dat een dergelijk product geschikt is voor gebruik, wanneer een algemene nationale regeling inzake de verkoop van goederen, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, vereist dat een bouwproduct die eigenschappen heeft. Indien dit effectief zo is, wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen hoe dit vermoeden kan worden weerlegd.

55

Zoals uit artikel 2, lid 1, van richtlijn 89/106 blijkt, heeft deze richtlijn tot doel te garanderen dat de bouwproducten die bestemd zijn om te worden gebruikt in bouwwerken, alleen dan in de handel kunnen worden gebracht wanneer zij voor het beoogde doel geschikt zijn, dat wil zeggen zodanige eigenschappen bezitten dat de werken waarin zij moeten worden verwerkt, gemonteerd, toegepast of geïnstalleerd, indien behoorlijk ontworpen en uitgevoerd, kunnen voldoen aan de in artikel 3 van deze richtlijn genoemde fundamentele voorschriften, voor zover die werken zijn onderworpen aan regelingen waarin die voorschriften zijn opgenomen.

56

Zoals in punt 39 hierboven in herinnering is gebracht, heeft de Uniewetgever daartoe een mechanisme van vermoeden van geschiktheid voor gebruik in het leven geroepen, op grond waarvan een product dat aan de in artikel 3 van richtlijn 89/106 bedoelde en in een geharmoniseerde norm geconcretiseerde fundamentele voorschriften voldoet, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van deze richtlijn – gelezen in het licht van de twaalfde overweging van deze richtlijn – op het grondgebied van alle lidstaten vrij mag worden vervoerd, in de handel gebracht en gebruikt.

57

Hieruit volgt dat dit vermoeden van conformiteit uitsluitend tot doel heeft om ervoor te zorgen dat een bouwproduct dat aan de voorwaarden van een geharmoniseerde norm voldoet, vrij kan worden vervoerd binnen de Unie.

58

Om dezelfde redenen als die welke in punt 51 hierboven reeds zijn aangehaald, mag richtlijn 89/106 dan ook niet aldus worden uitgelegd dat zij de – eventueel impliciete – nationale regels die van toepassing zijn op de overeenkomsten voor de verkoop van bouwproducten, harmoniseert.

59

Bijgevolg geldt het vermoeden van geschiktheid voor gebruik dat is geformuleerd in artikel 4, lid 2, van richtlijn 89/106, gelezen in het licht van de twaalfde overweging van deze richtlijn, niet wanneer in het kader van een contractueel geschil moet worden beoordeeld of een van de partijen bij de overeenkomst een nationaal vereiste van contractuele aard heeft nageleefd.

60

Gelet op het antwoord op het eerste onderdeel van deze derde vraag, hoeft het tweede onderdeel ervan niet te worden beantwoord.

61

Gelet op een en ander moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 2, van richtlijn 89/106, gelezen in het licht van de twaalfde overweging van deze richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat de nationale rechter niet verplicht is om zich, bij de vaststelling van de handelskwaliteit of de geschiktheid voor gebruik van een overeenkomstig een geharmoniseerde norm vervaardigd bouwproduct, te baseren op het vermoeden dat een dergelijk product geschikt is voor gebruik, wanneer een algemene nationale regeling inzake de verkoop van goederen, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, vereist dat een bouwproduct die eigenschappen heeft.

Vierde en vijfde vraag

62

De vierde en de vijfde vraag behoeven geen antwoord, aangezien de verwijzende rechter deze vragen uitsluitend heeft gesteld voor het geval dat de eerste vraag, onder a), en de derde vraag bevestigend zouden worden beantwoord.

Tweede vraag

63

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 aldus moet worden uitgelegd dat een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding relevant is – waarin bepaalde impliciete voorwaarden inzake de handelskwaliteit van de verkochte producten en de geschiktheid ervan voor gebruik zijn neergelegd die, tenzij partijen anders bepalen, van toepassing zijn op de overeenkomst – door een nationale rechter, in het kader van een geding tussen twee particulieren betreffende contractuele rechten en verplichtingen, buiten toepassing moet worden gelaten op grond dat deze regeling een „technisch voorschrift” in de zin van artikel 1, punt 11, van deze richtlijn bevat dat de lidstaat niet bij de Commissie heeft aangemeld overeenkomstig artikel 8, lid 1, van deze richtlijn.

64

Om te beginnen zij eraan herinnerd dat de niet-toepasselijkheid van een nationaal technisch voorschrift dat niet overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 98/34 is aangemeld, volgens vaste rechtspraak kan worden aangevoerd in een geding tussen partijen, zoals de verwijzende rechter terecht heeft opgemerkt (zie arresten van 30 april 1996, CIA Security International, C‑194/94, EU:C:1996:172, punt 54, en 26 september 2000, Unilever, C‑443/98, EU:C:2000:496, punten 4043, 48 en 49).

65

Vooraf moet echter worden nagegaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling wel effectief een „technisch voorschrift” in de zin van artikel 1, punt 11, van deze richtlijn vormt.

66

Uit deze bepaling vloeit voort dat het begrip „technisch voorschrift” drie categorieën omvat, te weten ten eerste de „technische specificatie” in de zin van artikel 1, punt 3, van richtlijn 98/34, ten tweede de „andere eis” zoals omschreven in artikel 1, punt 4, van deze richtlijn, en ten derde het in artikel 1, punt 11, van deze richtlijn bedoelde verbod om een product te vervaardigen, in te voeren, te verhandelen of te gebruiken (arrest van 10 juli 2014, Ivansson e.a., C‑307/13, EU:C:2014:2058, punt 16en aldaar aangehaalde rechtspraak).

67

In casu blijkt in de eerste plaats dat bepalingen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, noch op basis van hun tekst zelf, noch volgens de uitlegging die de Ierse rechterlijke instanties eraan geven, onder het begrip „technische specificatie” in de zin van artikel 1, punt 3, van richtlijn 98/34 vallen. Dit begrip ziet namelijk uitsluitend op nationale maatregelen die betrekking hebben op het product of de verpakking ervan als zodanig en die derhalve een van de vereiste kenmerken van een product vaststellen (arrest van 10 juli 2014, Ivansson e.a., C‑307/13, EU:C:2014:2058, punt 19en aldaar aangehaalde rechtspraak). Dit is kennelijk niet het geval voor een vereiste dat, tenzij partijen anders bepalen, in het algemeen van toepassing is op de verkoop van ieder product.

68

In de tweede plaats en om dezelfde reden kunnen dergelijke voorschriften niet worden aangemerkt als „andere eisen” in de zin van artikel 1, punt 4, van richtlijn 98/34.

69

Dienaangaande heeft het Hof gepreciseerd dat de betrokken nationale maatregelen slechts als „andere eisen” in de zin van die bepaling kunnen worden aangemerkt wanneer zij voorwaarden vormen die de samenstelling, de aard of de verhandeling van het desbetreffende product op significante wijze kunnen beïnvloeden, met dien verstande dat voorschriften van algemene aard niet dergelijke voorwaarden kunnen uitmaken en dus niet als „andere eisen” kunnen worden aangemerkt (zie arrest van 10 juli 2014, Ivansson e.a., C‑307/13, EU:C:2014:2058, punten 26 en 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

70

In de derde plaats valt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling evenmin onder de in artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 bedoelde categorie van technische voorschriften, aangezien zij enkel impliciete contractuele vereisten formuleert en dus geen verbod – in de zin van deze richtlijn – bevat om een product te vervaardigen, in te voeren, te verhandelen of te gebruiken, noch om een bepaalde dienst te verrichten of te gebruiken, noch om zich als dienstverrichter te vestigen.

71

Bijgevolg is richtlijn 98/34 niet van toepassing op impliciete contractuele vereisten als die welke worden opgelegd door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling.

72

Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 aldus moet worden uitgelegd dat nationale bepalingen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn – waarin bepaalde impliciete voorwaarden inzake de handelskwaliteit van de verkochte producten en de geschiktheid ervan voor gebruik zijn neergelegd die, tenzij partijen anders bepalen, van toepassing zijn op de overeenkomst – geen „technische voorschriften” in de zin van deze bepaling uitmaken waarvan de ontwerpen krachtens artikel 8, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn vooraf bij de Commissie moeten worden aangemeld.

Kosten

73

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 267, eerste alinea, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd is om een geharmoniseerde norm – in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 89/106/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/68/EEG van de Raad van 22 juli 1993 – waarvan de Europese Commissie de referentiegegevens heeft bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie, uit te leggen in een prejudiciële beslissing.

 

2)

De geharmoniseerde norm EN 13242:2002, met als titel „Toeslagmaterialen voor ongebonden en hydraulisch gebonden materialen voor civieltechnische en wegenbouw”, moet aldus worden uitgelegd dat zij voor de nationale rechter voor wie een geding aanhangig is over de uitvoering van een privaatrechtelijke overeenkomst die een partij ertoe verplicht om een bouwproduct te leveren dat in overeenstemming is met een nationale norm tot omzetting van deze geharmoniseerde norm, niet bindend is, noch wat de wijzen betreft waarop kan worden vastgesteld dat een bouwproduct beantwoordt aan de contractuele specificaties, noch wat het ogenblik betreft waarop deze vaststelling dient plaats te vinden.

 

3)

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 89/106, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/68, gelezen in het licht van de twaalfde overweging van de eerstbedoelde richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter niet verplicht is om zich, bij de vaststelling van de handelskwaliteit of de geschiktheid voor gebruik van een overeenkomstig een geharmoniseerde norm vervaardigd bouwproduct, te baseren op het vermoeden dat een dergelijk product geschikt is voor gebruik, wanneer een algemene nationale regeling inzake de verkoop van goederen, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, vereist dat een bouwproduct die eigenschappen heeft.

 

4)

Artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2006/96/EG van de Raad van 20 november 2006, moet aldus worden uitgelegd dat nationale bepalingen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn – waarin bepaalde impliciete voorwaarden inzake de handelskwaliteit van de verkochte producten en de geschiktheid ervan voor gebruik zijn neergelegd die, tenzij partijen anders bepalen, van toepassing zijn op de overeenkomst – geen „technische voorschriften” in de zin van deze bepaling uitmaken waarvan de ontwerpen vooraf bij de Commissie moeten worden aangemeld krachtens artikel 8, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 98/34, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/96.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.