Zaak C‑577/14 P

Brandconcern BV

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en Scooters India Ltd

„Hogere voorziening – Uniemerk – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Artikel 51, lid 2 – Woordmerk LAMBRETTA – Normaal gebruik van het merk – Vordering tot vervallenverklaring – Gedeeltelijke vervallenverklaring – Mededeling nr. 2/12 van de voorzitter van het EUIPO – Beperking in de tijd van een arrest van het Hof”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 februari 2017

  1. Harmonisatie van de wetgevingen–Merken–Richtlijn 2008/95–Omschrijving van de door het merk aangeduide waren of diensten–Gebruik van de algemene benamingen van de klasseomschrijvingen van de classificatie van Nice–Omvang van de daaruit voortvloeiende bescherming–Verplichting van de aanvrager om de waren of diensten waarop zijn aanvraag betrekking heeft, nader toe te lichten–Verplichting vastgesteld bij arrest van het Hof–Gevolgen–Beperking in de tijd

    (Richtlijn 2008/95 van het Europees Parlement en de Raad)

  2. Hogere voorziening–Middelen–Geen precieze kritiek op een punt van de redenering van het Gerecht–Geen vermelding van de bekritiseerde punten van het bestreden arrest

    [Art. 256, lid 1, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 168, lid 1, d), en 169, lid 2]

  1.  In punt 61 van het arrest van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys (C‑307/10, EU:C:2012:361), heeft het Hof overwogen dat om te voldoen aan de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid van richtlijn 2008/95/EG betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, de aanvrager van een nationaal merk die voor de omschrijving van de waren of diensten waarvoor hij merkbescherming vraagt, gebruikmaakt van alle algemene benamingen van een specifieke klasseomschrijving van de classificatie van Nice, nader moet toelichten of zijn inschrijvingsaanvraag betrekking heeft op alle in de alfabetische lijst van de betrokken specifieke klasse opgenomen waren of diensten dan wel op slechts bepaalde van deze waren of diensten. Ingeval de aanvraag slechts betrekking heeft op bepaalde van die waren of diensten, is de aanvrager verplicht nader toe te lichten welke tot deze klasse behorende waren of diensten worden bedoeld.

    In de eerste plaats heeft punt 61 van dat arrest evenwel geen betrekking op houders van een reeds ingeschreven merk, maar alleen op merkaanvragers.

    In de tweede plaats beperkt het Hof er zich in punt 61 van het arrest van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys, toe de vereisten te preciseren die blijven gelden voor nieuwe aanvragers van nationale merken die voor de omschrijving van de waren of diensten waarvoor zij merkbescherming vragen, gebruikmaken van de algemene benamingen van een klasseomschrijving. Dergelijke vereisten maken het mogelijk om de situatie te voorkomen waarin de omvang van de door een merk verleende bescherming niet met zekerheid kan worden bepaald wanneer een aanvrager gebruikmaakt van alle benamingen in een klasseomschrijving.

    Bijgevolg kan niet worden geoordeeld dat het Hof met het arrest van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys, de bedoeling had om af te doen aan de aanpak uiteengezet in mededeling nr. 4/03 van de voorzitter van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 16 juni 2003 inzake het gebruik van de klasseomschrijvingen in de lijsten met waren en diensten voor aanvragen en inschrijvingen van een gemeenschapsmerk, volgens welke het gebruik van alle algemene benamingen van de klasseomschrijving van een bepaalde klasse betekent dat ten aanzien van alle waren of diensten die in deze bepaalde klasse vallen, aanspraak op bescherming wordt gemaakt. Bijgevolg is de in punt 61 van dat arrest geformuleerde regel niet van toepassing op de inschrijving van een merk die plaatsvond vóór de uitspraak van dat arrest.

    (zie punten 28‑31)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punt 37)