Zaak C‑471/14

Seattle Genetics Inc.

tegen

Österreichisches Patentamt

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberlandesgericht Wien)

„Prejudiciële verwijzing — Intellectuele en industriële eigendom — Farmaceutische specialiteiten — Verordening (EG) nr. 469/2009 — Artikel 13, lid 1 — Aanvullend beschermingscertificaat — Duur — Begrip ‚datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Europese Unie’ — Inaanmerkingneming van de datum van het vergunningsbesluit dan wel van de datum waarop dat besluit ter kennis is gebracht”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 6 oktober 2015

  1. Harmonisatie van de wetgevingen — Eenvormige wettelijke regelingen — Industriële en commerciële eigendom — Octrooirecht — Aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen — Duur van het certificaat — Datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Europese Unie — Begrip — Autonome en uniforme uitlegging

    (Verordening nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad, overwegingen 7 en 8, en art. 13, lid 1)

  2. Harmonisatie van de wetgevingen — Eenvormige wettelijke regelingen — Industriële en commerciële eigendom — Octrooirecht — Aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen — Doel

    (Verordening nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad, overwegingen 3‑5, 8 en 9)

  3. Harmonisatie van de wetgevingen — Eenvormige wettelijke regelingen — Industriële en commerciële eigendom — Octrooirecht — Aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen — Duur van het certificaat — Datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Europese Unie — Begrip — Datum waarop het besluit tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen ter kennis wordt gebracht aan de adressaat ervan — Daaronder begrepen

    (Art. 297, lid 2, derde alinea, VWEU; verordening nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad, art. 13, lid 1)

  1.  Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de [Europese Unie]” wordt bepaald door het Unierecht.

    Zoals blijkt uit de overwegingen 7 en 8 van verordening nr. 469/2009, voorziet deze verordening immers in een uniforme oplossing op het niveau van de Unie door de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat dat door de houder van een nationaal of Europees octrooi in elke lidstaat onder dezelfde voorwaarden kan worden verkregen. Zij heeft aldus tot doel een heterogene ontwikkeling van de nationale wetgevingen te voorkomen, die zou uitlopen op nieuwe ongelijkheden die het vrije verkeer van geneesmiddelen in de Unie zouden kunnen belemmeren en daardoor de totstandbrenging en de werking van de interne markt rechtstreeks zouden kunnen aantasten. Artikel 13 van verordening nr. 469/2009 geeft weliswaar geen definitie van het begrip „datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de [Unie]”, op basis waarvan volgens deze bepaling de datum wordt vastgesteld waarop een certificaat vervalt, maar het verwijst voor de betekenis ervan evenmin naar het nationale recht. Daaruit volgt dus dat artikel 13 voor de toepassing van die verordening moet worden geacht een autonoom Unierechtelijk begrip te bevatten, dat op het grondgebied van de Unie uniform moet worden uitgelegd.

    (cf. punten 24, 26, 28, dictum 1)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 32, 33)

  3.  Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat de „datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de [Unie]” in de zin van die bepaling de datum is waarop het besluit tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen ter kennis is gebracht aan de adressaat ervan.

    Aangezien het de bedoeling van de Uniewetgever was, een effectieve en toereikende bescherming te verlenen aan de houder van een aanvullend beschermingscertificaat, kan de duur van de aanvullende bescherming immers niet worden berekend zonder dat daarbij in aanmerking wordt genomen vanaf welke datum de houder van dat certificaat daadwerkelijk in staat is om, door zijn product commercieel te exploiteren, gebruik te maken van de vergunning voor het in de handel brengen. Wat dit betreft, mag de houder van een aanvullend beschermingscertificaat een product pas commercieel exploiteren vanaf de datum waarop het besluit tot verlening van die vergunning voor het in de handel brengen ter kennis is gebracht, en niet reeds vanaf de datum waarop dat besluit is vastgesteld.

    Derhalve kan niet worden aanvaard dat procedurele verrichtingen tussen het besluit tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen en de kennisgeving ervan de geldigheidsduur van een aanvullend beschermingscertificaat verkorten, terwijl de houder van dat certificaat geen vat heeft op de duur van die verrichtingen.

    Deze uitlegging klemt te meer daar besluiten van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen zijn onderworpen aan de voorschriften van artikel 297, lid 2, derde alinea, VWEU, dat bepaalt dat besluiten die de adressaten vermelden, ter kennis worden gebracht van hen tot wie zij zijn gericht, en dat die besluiten door deze kennisgeving van kracht worden. De verplichting om dergelijke besluiten ter kennis te brengen, kan niet buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van de duur van de aanvullende bescherming overeenkomstig artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009.

    (cf. punten 34‑37, 39, 40, dictum 2)