ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

24 november 2016 ( *1 )

„Niet-nakoming — Richtlijn 2009/147/EG — Behoud van de vogelstand — Specialebeschermingszones — Richtlijn 85/337/EEG — Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van de natuurlijke habitats”

In zaak C‑461/14,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 7 oktober 2014,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Hermes, E. Sanfrutos Cano, D. Loma-Osorio Lerena en G. Wilms als gemachtigden,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door A. Gavela Llopis als gemachtigde,

verweerder,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, M. Berger, A. Borg Barthet (rapporteur), E. Levits en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 februari 2016,

het navolgende

Arrest

1

De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door geen passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat in de specialebeschermingszone (hierna: „SBZ”) „Campiñas de Sevilla” de natuurlijke habitats en de habitats van soorten niet verslechteren en dat er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor deze zone is aangewezen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 3 van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 1985, L 175, blz. 40), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 (PB 1997, L 73, blz. 5) (hierna: „richtlijn 85/337”), artikel 4, lid 4, van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2009, L 20, blz. 7; hierna: „vogelrichtlijn”) en artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992, L 206, blz. 7; hierna: „habitatrichtlijn”).

Toepasselijke bepalingen

Richtlijn 85/337

2

Volgens artikel 2, lid 1, van richtlijn 85/337 treffen de lidstaten de nodige maatregelen om te verzekeren dat voor projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, onder meer gezien hun aard, omvang of ligging, een beoordeling van hun effecten plaatsvindt alvorens een vergunning wordt verleend. Deze projecten zijn omschreven in artikel 4 van deze richtlijn.

3

Artikel 3 van die richtlijn bepaalt:

„Bij de milieu-effectbeoordeling worden de directe en indirecte effecten van een project overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11 per geval op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld op de volgende factoren:

mens, dier en plant;

bodem, water, lucht, klimaat en landschap;

materiële goederen en het culturele erfgoed;

de samenhang tussen de in het eerste, tweede en derde streepje genoemde factoren.”

4

Artikel 4 van die richtlijn luidt:

„1.   […] [D]e in bijlage I genoemde projecten [worden] onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10.

2.   […] [D]e lidstaten [bepalen] voor de in bijlage II genoemde projecten:

a)

door middel van een onderzoek per geval,

of

b)

aan de hand van door de lidstaten vastgestelde drempelwaarden of criteria,

of het project al dan niet moet worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10.

De lidstaten kunnen besluiten om beide onder a) en b) genoemde procedures toe te passen.

3.   Bij het onderzoek per geval of bij de vaststelling van drempelwaarden of criteria bij de toepassing van lid 2 moet met de relevante selectiecriteria van bijlage III rekening worden gehouden.

[…]”

5

Bijlage I bij richtlijn 85/337 bevat een lijst van projecten die zijn bedoeld in artikel 4, lid 1, van die richtlijn. Daarin worden in punt 7, onder a) en b), genoemd de „aanleg van spoorlijnen voor spoorverkeer over lange afstand en aanleg van vliegvelden met een start- en ladingsbaan van ten minste 2100 m” alsmede de „aanleg van autosnelwegen en autowegen”.

6

In bijlage III bij die richtlijn bepaalt punt 2, met het opschrift „Plaats van de projecten”, met betrekking tot de in artikel 4, lid 3, van deze richtlijn bedoelde selectiecriteria:

„Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

het bestaande grondgebruik,

de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied,

het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:

a)

wetlands;

[…]

d)

reservaten en natuurparken,

e)

gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; specialebeschermingszones, door de lidstaten aangewezen krachtens [richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB 1979, L 103, blz. 1) en de habitatrichtlijn];

[…]”

Vogelrichtlijn

7

Richtlijn 79/409 is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst is bij de vogelrichtlijn derhalve overgegaan tot codificatie van die richtlijn.

8

Overeenkomstig artikel 1 van de vogelrichtlijn heeft deze richtlijn betrekking op de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het VWEU van toepassing is. Zij betreft de bescherming, het beheer en de regulering van deze soorten en stelt regels voor de exploitatie daarvan.

9

Artikel 4 van deze richtlijn luidt als volgt:

„1.   Voor de leefgebieden van de in bijlage I vermelde soorten worden speciale beschermingsmaatregelen getroffen, opdat deze soorten daar waar zij nu voorkomen, kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten.

In dat verband wordt gelet op:

a)

soorten die dreigen uit te sterven;

b)

soorten die gevoelig zijn voor bepaalde wijzigingen van het leefgebied;

c)

soorten die als zeldzaam worden beschouwd omdat hun populatie zwak is of omdat zij slechts plaatselijk voorkomen;

d)

andere soorten die vanwege de specifieke kenmerken van hun leefgebied speciale aandacht verdienen.

Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de tendensen en de schommelingen van het populatiepeil.

De lidstaten wijzen met name de naar aantal en oppervlakte voor de instandhouding van deze soorten meest geschikte gebieden als specialebeschermingszones aan, waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming die deze soorten in de geografische zee- en landzone waar deze richtlijn van toepassing is, behoeven.

2.   De lidstaten nemen soortgelijke maatregelen ten aanzien van de niet in bijlage I genoemde en geregeld voorkomende trekvogels, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van het gebied van bescherming in de geografische zee- en landzone waar deze richtlijn van toepassing is, ten aanzien van hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en rustplaatsen in hun trekzones. Met het oog hierop besteden de lidstaten zelf bijzondere aandacht aan de bescherming van watergebieden en in het bijzonder aan de watergebieden van internationale betekenis.

[…]

4.   De lidstaten nemen passende maatregelen om vervuiling en verslechtering van de leefgebieden in de in de leden 1 en 2 bedoelde beschermingszones te voorkomen, alsmede om te voorkomen dat de vogels aldaar worden gestoord, voor zover deze vervuiling, verslechtering en storing, gelet op de doelstellingen van dit artikel, van wezenlijke invloed zijn. Ook buiten deze beschermingszones zetten de lidstaten zich in om vervuiling en verslechtering van de leefgebieden te voorkomen.”

10

In bijlage I bij de vogelrichtlijn wordt onder meer de soort Otis tarda („grote trap”) vermeld.

Habitatrichtlijn

11

Volgens artikel 2, lid 1, ervan heeft de habitatrichtlijn tot doel bij te dragen tot het waarborgen van de biodiversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is.

12

In artikel 6, leden 1 tot en met 3, van deze richtlijn is bepaald:

„1.   De lidstaten treffen voor de specialebeschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimtelijke-ordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in die gebieden voorkomen.

2.   De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de specialebeschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.

3.   Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.”

13

Artikel 7 van die richtlijn luidt:

„De uit artikel 6, leden 2, 3 en 4, voortvloeiende verplichtingen komen in de plaats van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4, lid 4, eerste zin, van richtlijn 79/409/EEG, voor wat betreft de specialebeschermingszones die overeenkomstig artikel 4, lid 1, van die richtlijn zijn aangewezen of bij analogie overeenkomstig artikel 4, lid 2, van die richtlijn zijn erkend, zulks vanaf de datum van toepassing van de onderhavige richtlijn, dan wel vanaf de datum van de aanwijzing of erkenning door een lidstaat overeenkomstig richtlijn 79/409/EEG, indien deze datum later valt.”

Voorgeschiedenis van het geding en precontentieuze procedure

14

Nadat in februari 2010 een klacht was ingediend over het project voor de aanleg van een nieuwe hogesnelheidsspoorlijn tussen Sevilla (Spanje) en Almería (Spanje), tracés „Marchena-Osuna I”, „Marchena-Osuna II” en „Variante de Osuna”, heeft de Commissie het Koninkrijk Spanje op 17 juni 2011 een aanmaningsbrief gezonden waarin zij stelde dat deze lidstaat de verplichtingen niet was nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 3 van richtlijn 85/337, artikel 4, lid 4, van de vogelrichtlijn en artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn. Deze klacht ging vergezeld van een verslag over de potentiële gevolgen van de werkzaamheden voor de dwarsverbinding van het spoor van Andalusië waar deze de SBZ „Campiñas de Sevilla” doorkruist.

15

In zijn geheel beschouwd omvat het project, ten eerste, infrastructuurwerkzaamheden ter verbetering en aanpassing van de bestaande spoorlijn en, ten tweede, werkzaamheden voor aanvullende installaties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en de ingebruikneming van de nieuwe spoordijk.

16

Voor het gedeelte inzake de verbetering en de aanpassing van de bestaande spoorlijn is over de milieueffectbeoordeling op 4 juli 2006 een inspraakprocedure gehouden. Bij besluit van 26 november 2006 is overeenkomstig die beoordeling een verklaring over de milieugevolgen vastgesteld. De infrastructuurwerkzaamheden werden aangevangen op 4 december 2007 en zijn in 2009 onderbroken. Dat project behelst de doorkruising van een natuurgebied dat door de Spaanse autoriteiten op 29 juli 2008 als SBZ voor vogels is aangewezen. De aanwijzing van dit gebied als SBZ dateert van na de goedkeuring van het betrokken project en na de verklaring van de Spaanse autoriteiten inzake de milieugevolgen ervan. Het betrokken gebied stond echter reeds sinds 1998, onder nr. 238, in de inventaris van belangrijke vogelgebieden in Europa, te weten de Inventory of Important Bird Areas in the European Community (hierna: „IBA 98”).

17

Op 20 juli 2011 heeft het Koninkrijk Spanje de Commissie verzocht om verlenging van de termijn voor antwoord, welk verzoek is ingewilligd.

18

Op 20 september 2011 heeft het Koninkrijk Spanje op de aanmaningsbrief geantwoord.

19

Bij brief van 20 juni 2013 heeft de Commissie een met redenen omkleed advies uitgebracht waarin zij het Koninkrijk Spanje verwijt dat het de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 3 van richtlijn 85/337, artikel 4, lid 4, van de vogelrichtlijn en artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn.

20

Op 21 augustus 2013 heeft het Koninkrijk Spanje geantwoord op het met redenen omklede advies en heeft zij bij haar brief een bijlage gevoegd met een verslag met het opschrift „Análisis de la afección del Eje Ferroviario Transversal a la avifauna de la ZEPA Campiñas de Sevilla” (analyse van de gevolgen van de transversale spoorlijn voor de avifauna in de SBZ „Campiñas de Sevilla ”), dat in juli 2013 is opgesteld door de instantie voor milieu en water van de Consejería de Agricultura, Pesca y Medio Ambiente de la Junta de Andalucia (regionaal ministerie van landbouw, visserij en milieu van de regering van Andalusië, Spanje).

21

Daar de Commissie van mening was dat de door het Koninkrijk Spanje genomen maatregelen niet toereikend waren, heeft zij het onderhavige beroep in gesteld.

Ontvankelijkheid van het beroep

Argumenten van partijen

22

Het Koninkrijk Spanje heeft de ontvankelijkheid van het beroep betwist, op grond dat het verzoekschrift is gebaseerd op een andere grief dan die welke tijdens de precontentieuze procedure was aangevoerd.

23

Deze lidstaat betoogt in dit verband dat tijdens de precontentieuze procedure het voorwerp van het geding duidelijk was beperkt tot de spoorwegtracés „Marchena-Osuna I” en „Marchena-Osuna II”. In haar beroep verwijt de Commissie het Koninkrijk Spanje echter ook dat het de vereisten van richtlijn 85/337 niet heeft nageleefd voor wat betreft het tracé „Variante de Osuna”, met een lengte van 3 km, waarmee zij het voorwerp van het geding dus heeft uitgebreid.

24

De Commissie brengt in herinnering dat de niet-nakomingsprocedure is gestart na een klacht over het project voor een nieuwe hogesnelheidsspoorlijn tussen Sevilla en Almería, tracés „Marchena-Osuna I”, „Marchena-Osuna II” en „Variante de Osuna”. Hoewel de feiten die de niet-nakoming opleveren en waarop de procedure uitdrukkelijk ziet, de feiten betreffende de tracés „Marchena-Osuna I” en „Marchena-Osuna II” zijn, is het relevant om naar de ruimere context waarin het project past, te verwijzen.

Beoordeling door het Hof

25

Meteen zij opgemerkt dat de regelmatigheid van het met redenen omklede advies en van de daaraan voorafgaande procedure in casu niet wordt betwist. Het Koninkrijk Spanje betoogt evenwel dat de in het verzoekschrift geformuleerde grief verschilt van die welke in de aanmaningsbrief en in het met redenen omklede advies was vervat.

26

Dienaangaande dient in herinnering te worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak het voorwerp van het geschil wordt bepaald door de aanmaningsbrief en het daaropvolgende met redenen omklede advies van de Commissie aan de betrokken lidstaat, en daarna derhalve niet meer kan worden verruimd. De aan de betrokken lidstaat geboden mogelijkheid om opmerkingen in te dienen vormt immers – ook wanneer die lidstaat meent daarvan geen gebruik te hoeven maken – een door het Verdrag gewenste wezenlijke waarborg, en de eerbiediging van die mogelijkheid is een substantieel vormvereiste voor de regelmatigheid van de procedure tot vaststelling dat een lidstaat de op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen. Derhalve moeten het met redenen omklede advies en het beroep van de Commissie op dezelfde grieven berusten als de aanmaningsbrief waarmee de precontentieuze procedure wordt ingeleid (arrest van 3 september 2014, Commissie/Spanje, C‑127/12, niet gepubliceerd, EU:C:2014:2130, punt 23en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27

Niettemin kan de Commissie, na de aanmaningsbrief, haar grieven preciseren, zolang het voorwerp ervan in wezen gelijk blijft (arrest van 3 september 2014, Commissie/Spanje, C‑127/12, niet gepubliceerd, EU:C:2014:2130, punt 24).

28

In casu moet worden opgemerkt dat het voorwerp van het geschil, zoals dat tijdens de precontentieuze procedure was afgebakend, is verruimd of gewijzigd.

29

Het tracé „Variante de Osuna” is tijdens de precontentieuze procedure immers niet onderzocht en het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het betrekking heeft op dat tracé.

Niet-nakoming

Eerste grief: schending van artikel 3 van richtlijn 85/337

Argumenten van partijen

30

Allereerst preciseert de Commissie dat zij niet ontkent dat er een milieueffectbeoordeling is gemaakt voor het gehele betrokken project en dat zij evenmin stelt dat dit project is opgesplitst in verschillende tracés teneinde het te onttrekken aan de beoordeling van de cumulatieve milieueffecten ervan. Haar eerste grief betreft aldus het feit dat de verrichte milieueffectbeoordeling niet voldoet aan de vereisten van artikel 3 van richtlijn 85/337.

31

De Commissie verwijt het Koninkrijk Spanje dat het de uit artikel 3 van die richtlijn voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen voor zover het de milieueffecten, en meer in het bijzonder de effecten voor de avifauna, van het betrokken project voor een hogesnelheidsspoorlijn niet op passende wijze heeft geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld. In de litigieuze milieueffectbeoordeling is immers geen rekening gehouden met het feit dat de spoorlijn een ecologisch kwetsbaar gebied zou doorkruisen waarvan het belang door de wetenschappelijke gemeenschap sinds 1998 is erkend en dat was vermeld in de IBA 98.

32

Volgens de Commissie noemt de betrokken milieueffectverklaring niet de habitats die van groot belang zijn voor het leven van de vogels, zoals wetlands, te weten de Laguna de los Ojuelos. Voorts worden de in het betrokken gebied voorkomende vogelsoorten enkel genoemd en is er in het geheel geen beoordeling gemaakt van de effecten van het project voor de betrokken soorten. Bovendien wordt er in de conclusies van de verrichte milieueffectbeoordeling enkel gewezen op twee algemene beschermingsmaatregelen, namelijk het onderbreken van de werkzaamheden gedurende de broedperiode en gedurende de periode waarin de jongen worden grootgebracht, alsmede op de noodzaak om maatregelen vast te stellen teneinde het risico van elektrocutie van de vogels te voorkomen.

33

De Commissie beklemtoont tevens dat het betrokken project gevolgen zal blijven hebben voor de vogels, zelfs nadat de werkzaamheden beëindigd zullen zijn. Het gebruiken van een hogesnelheidsspoorlijn heeft duidelijk gevolgen voor het leven van de vogels, zoals lawaai en het risico van botsingen of elektrocutie, welke in de door de Spaanse autoriteiten verrichte milieueffectbeoordeling niet zijn onderzocht. In repliek voert de Commissie aan dat het einddoel van het project de uitvoering en ingebruikneming van een nieuwe hogesnelheidsspoorlijn is, zodat de exploitatiefase van deze lijn in aanmerking had moeten worden genomen in de aanvankelijke beoordeling van de gevolgen teneinde te voorkomen dat de opsplitsing van het project tot incoherentie leidt in de nagestreefde integrale milieubescherming.

34

Wegens het ontbreken van een adequate milieueffectbeoordeling voor het betrokken project zijn de Spaanse autoriteiten de op hen rustende verplichting niet nagekomen om, voordat het besluit zou worden genomen over het verzoek om dat project te mogen uitvoeren, het betrokken publiek te informeren over de waarschijnlijke gevolgen van dat project voor het betrokken gebied.

35

Zij meent dat het feit dat de hogesnelheidsspoorlijn parallel loopt aan een bestaande normale spoorlijn, niet meebrengt dat de schadelijke gevolgen voor de vogels beperkt zijn. Een hogesnelheidsspoorlijn heeft immers sterkere en indringendere gevolgen dan die welke zich kunnen voordoen bij een normale spoorlijn, welke gevolgen niet juist zijn beoordeeld, niet alleen wat de werkzaamheden en benodigde installaties betreft, maar tevens wat de latere exploitatie van de hogesnelheidsspoorlijn betreft.

36

De Commissie betoogt dat richtlijn 85/337 bijzonder belang hecht aan de beoordeling van de waarschijnlijke gevolgen van een project wanneer het moet worden uitgevoerd in gebieden van ecologisch belang, met name krachtens punt 2 („Plaats van de projecten”) van bijlage III bij deze richtlijn, dat met betrekking tot de in artikel 4, lid 3, van die richtlijn bedoelde selectiecriteria wijst op de bijzondere aandacht voor wetlands.

37

Voorts meent de Commissie dat de toezegging van het Koninkrijk Spanje dat het een extra milieueffectbeoordeling zal verrichten, bevestigt dat aan de toestemming voor het project geen adequate beoordeling van de gevolgen vooraf was gegaan.

38

Het Koninkrijk Spanje betwist de gestelde niet-nakoming. Het betoogt ten eerste dat er geen enkele wetsbepaling bestaat die gebiedt dat in verklaringen over de milieueffecten wordt vermeld dat een gebied is opgenomen in een inventaris van belangrijke vogelgebieden in Europa (hierna: „IBA”). Het Hof heeft immers herhaaldelijk erkend dat een IBA niet verbindend van aard is (arrest van 19 mei 1998, Commissie/Nederland, C‑3/96, EU:C:1998:238, punt 70). De enige waarde die het Hof daaraan toekent is dat deze, bij gebreke van wetenschappelijk bewijs, door een lidstaat kan worden gebruikt als vergelijkingsmaatstaf om te beoordelen of hij naar aantal en oppervlakte voldoende SBZ’s heeft aangewezen (arrest van 28 juni 2007, Commissie/Spanje, C‑235/04, EU:C:2007:386, punten 26 en 27).

39

Het argument van de Commissie is aldus irrelevant waar het gaat om de beoordeling of er sprake is van niet-nakoming van artikel 3 van richtlijn 85/337 vanwege het feit dat de milieueffectbeoordeling geen betrekking heeft op de directe en indirecte effecten op het milieu in het algemeen en op de vogels in het bijzonder. Relevant is alleen de omstandigheid dat de milieueffectbeoordeling de betrokken fauna aanwijst en het mogelijk maakt adequate maatregelen te treffen om eventuele schadelijke gevolgen te voorkomen en te verhelpen. De verrichte milieueffectbeoordeling voldoet volledig aan deze vereisten, ook zonder de IBA 98 te vermelden.

40

Ten tweede meent het Koninkrijk Spanje dat het bestaan van wetlands of van bij wet beschermd verklaarde gebieden niet is opgenomen in bijlage I bij richtlijn 85/337, maar in bijlage III daarbij, zodat dergelijke elementen door de Europese Unie worden beschouwd van relatief belang te zijn en niet van essentieel belang.

41

Ten derde is het Koninkrijk Spanje met betrekking tot het argument van de Commissie dat het bestaan van een spoorlijn die parallel loopt aan de geplande spoorlijn, sterkere en indringendere gevolgen heeft die cumulatieve effecten teweeg kunnen brengen, die niet zijn beoordeeld, van mening dat op basis van de verrichte milieueffectbeoordeling kan worden geconcludeerd dat deze effecten aanmerkelijk worden afgezwakt dankzij de aanleg van de nieuwe spoorlijn parallel aan en dicht langs de reeds bestaande.

42

Ten vierde meent het Koninkrijk Spanje dat de verrichte milieueffectbeoordeling voorziet in toereikende preventieve en corrigerende maatregelen, te weten de inachtneming van de broedperioden van de steppevogels, door de werkzaamheden stil te leggen, de aanleg van voetpaden langs het traject, die zijn gemaakt nadat deze werkzaamheden opnieuw waren onderzocht, teneinde te voorkomen dat de vogelsoorten rechtstreeks worden geschaad, alsmede andere maatregelen ter bescherming van de lucht, de bodem en het hydrologische stelsel, die eveneens meehelpen om negatieve effecten op de vogels te voorkomen.

43

Bovendien zijn deze maatregelen uitgebreid in het licht van de aanwijzing van een deel van het betrokken gebied als SBZ.

44

Ten vijfde beklemtoont het Koninkrijk Spanje dat de betrokken milieueffectbeoordeling alleen het project betreffende de grondverzetwerkzaamheden en werkzaamheden voor de aanleg van een spoordijk en het plaatsen van hekken betreft.

45

Voorts betoogt deze lidstaat dat de Commissie een bevooroordeelde uitlegging geeft van het voornemen van de Spaanse autoriteiten om een nieuwe milieueffectbeoordeling te verrichten, daar uitdrukkelijk was voorzien dat naderhand een ander project zou worden begonnen dat bestond in de uitvoering van de noodzakelijke werkzaamheden voor de ingebruikneming van de spoorlijn, wat de elektrische leiding omvatte, die eveneens noodzakelijkerwijs aan een overeenkomstige beoordeling zou worden onderworpen. In dit verband heeft de Commissie niet aangetoond dat het feit dat is voorzien in twee opeenvolgende projecten, die het voorwerp vormen van respectieve beoordelingen, het doel en de procedures van richtlijn 85/337 in gevaar brengt.

46

Ten slotte betoogt het Koninkrijk Spanje dat het feit dat de populatie steppevogels tijdens en na de uitvoering van de werkzaamheden is toegenomen, bewijst dat de verrichte beoordeling toereikend is. Volgens dit koninkrijk hebben de maatregelen die zijn vastgesteld op basis van de verrichte milieueffectbeoordeling de vogels beschermd en kon daarmee het einddoel van de betrokken richtlijnen worden bereikt.

Beoordeling door het Hof

47

Vooraf dient in herinnering te worden gebracht dat de draagwijdte van de verplichting om de milieueffecten te beoordelen blijkt uit artikel 3 van richtlijn 85/337, volgens hetwelk bij de milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11 van die richtlijn per geval op passende wijze een identificatie, beschrijving en beoordeling wordt gegeven van de directe en indirecte effecten van een project op mens, dier en plant, bodem, water, lucht, klimaat en landschap, materiële goederen en het culturele erfgoed, en van de samenhang tussen deze factoren (arrest van 24 november 2011, Commissie/Spanje, C‑404/09, EU:C:2011:768, punt 78).

48

Het Hof heeft er tevens herhaaldelijk op gewezen dat richtlijn 85/337 een ruime werkingssfeer en een zeer breed doel heeft (arrest van 28 februari 2008, Abraham e.a., C‑2/07, EU:C:2008:133, punt 42). Voorts verplicht artikel 2, lid 1, van richtlijn 85/337 de lidstaten om projecten die, met name gezien hun aard, omvang of ligging, een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben aan een beoordeling van die effecten te onderwerpen. In zoverre beoogt deze richtlijn een algemene milieueffectbeoordeling van projecten of van wijzigingen daarvan (arrest van 28 februari 2008, Abraham e.a., C‑2/07, EU:C:2008:133, punt 42).

49

In casu betoogt de Commissie in wezen dat de ingevolge richtlijn 85/337 verrichte milieueffectbeoordeling, die ziet op de infrastructuurwerkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de hogesnelheidsspoorlijn tussen Sevilla en Almería – over de tracés „Marchena-Osuna I” en „Marchena-Osuna II”, hetgeen werkzaamheden voor de aanleg van een verhoogde en verbrede spoordijk omvat – inadequaat is aangezien daarin niet het bestaan is genoemd van een gebied dat in de IBA 98 voorkomt, en daarin geen rekening is gehouden met het feit dat het litigieuze project door een gebied van bijzonder ecologisch belang loopt.

50

In dit verband moet eraan worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de Commissie de gestelde niet-nakoming moet aantonen. Zij moet immers voor het Hof de gegevens aandragen die nodig zijn om uit te maken of er sprake is van deze niet-nakoming, zonder zich daarbij te kunnen baseren op enig vermoeden (arrest van 20 mei 2010, Commissie/Spanje, C‑308/08, EU:C:2010:281, punt 23en aldaar aangehaalde rechtspraak).

51

Wat in de eerste plaats het argument van de Commissie betreft dat er in wezen op is gebaseerd dat in de verrichte milieueffectbeoordeling had moeten worden vermeld dat het betrokken gebied waarop het litigieuze project betrekking heeft, een belangrijk gebied voor vogels in Europa is en dat dit sinds 1998 in de IBA 98 voorkomt alvorens in 2008 door de Spaanse autoriteiten als SBZ te zijn aangewezen, moet worden opgemerkt dat het Hof heeft geoordeeld dat deze inventaris, ook al is hij voor de betrokken lidstaat niet verbindend, door het Hof als maatstaf kan worden gebruikt om te beoordelen of de lidstaat naar aantal en oppervlakte voldoende gebieden als SBZ heeft aangewezen (zie in die zin arrest van 28 juni 2007, Commissie/Spanje, C‑235/04, EU:C:2007:386, punt 26).

52

Vastgesteld zij dat de IBA 98 een geactualiseerde inventaris van de voor het behoud van de vogelstand belangrijke gebieden in Spanje is, die, bij gebreke van wetenschappelijk tegenbewijs, een vergelijkingsmaatstaf vormt aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of deze lidstaat naar aantal en oppervlakte voldoende SBZ’s heeft aangewezen om alle in bijlage I bij richtlijn 79/409 genoemde vogelsoorten en de niet in die bijlage vermelde trekvogels bescherming te bieden (zie in die zin arresten van 28 juni 2007, Commissie/Spanje, C‑235/04, EU:C:2007:386, punt 27, en 18 december 2007, Commissie/Spanje, C‑186/06, EU:C:2007:813, punt 30).

53

Evenwel moet worden opgemerkt dat geen enkele bepaling van richtlijn 85/337 gebiedt dat in de milieueffectbeoordeling wordt vermeld dat een gebied waarop een aan een dergelijke beoordeling onderworpen project betrekking heeft, in een IBA voorkomt. Dit argument van de Commissie faalt dus.

54

Wat in de tweede plaats het argument van de Commissie betreft dat de effecten van het betrokken project voor het milieu, en meer in het bijzonder voor de avifauna, in de betrokken milieueffectbeoordeling niet adequaat zijn geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld, moet worden vastgesteld dat, zoals de advocaat-generaal in wezen heeft opgemerkt in punt 41 van zijn conclusie, bij het ontbreken van nauwkeurigere en gedetailleerdere toelichtingen niet tot de slotsom kan worden gekomen dat rechtens genoegzaam is aangetoond dat dit het geval was.

55

Met betrekking tot de identificatie van de vogelsoorten die voorkomen in het door het betrokken project geraakte gebied, moet immers worden vastgesteld dat, niettegenstaande het ontbreken van een verwijzing naar de IBA 98, de betrokken milieueffectbeoordeling gewag maakt van de bijzonderheid van dit gebied wat de avifauna betreft, een inventaris bevat van de in bijlage I bij de vogelrichtlijn genoemde vogelsoorten die voorkomen in dat gebied, met name de Otis tarda, en de op de elk van die soorten toepasselijke beschermingscategorie aanduidt. Ook noemt de beoordeling bepaalde maatregelen die bestemd zijn om deze soorten te beschermen, zoals het onderbreken van de werkzaamheden gedurende de broedperiode en gedurende de periode waarin de jongen worden grootgebracht, of ook het verbod om tussen maart en juli vegetatie te verwijderen teneinde schadelijke gevolgen voor de voortplanting te vermijden. De Commissie preciseert niet om welke redenen deze maatregelen, gelet op het project waarop de betrokken beoordeling specifiek ziet, ontoereikend zouden zijn.

56

Betreffende in de derde plaats het argument van de Commissie dat de verklaring inzake de impact op het milieu niet de Laguna de los Ojuelos had bestreken, die in een nadien als SBZ aangewezen gebied ligt, blijkt uit het onderzoek van de processtukken dat deze lagune alsmede de rol en het belang ervan zijn beschreven in de betrokken milieueffectbeoordeling.

57

Wat in de vierde plaats de redenering van de Commissie betreft, dat het betrokken project zelfs na het einde van de werkzaamheden gevolgen voor de vogels blijft hebben omdat het gebruiken van een hogesnelheidsspoorlijn duidelijk gevolgen heeft voor het leven van de vogels, zoals lawaai, risico van botsingen of van elektrocutie, die tijdens de door de Spaanse autoriteiten verrichte milieueffectbeoordeling niet zouden zijn behandeld, moet worden vastgesteld dat die beoordeling niet nauwkeurig de maatregelen aanduidt die moeten worden getroffen om deze risico’s te vermijden.

58

Zoals de advocaat-generaal in wezen heeft opgemerkt in de punten 37 en 51 van zijn conclusie, moet er evenwel op worden gewezen dat, zoals de Commissie in haar met redenen omklede advies en in het kader van de onderhavige procedure heeft beklemtoond, de betrokken milieueffectbeoordeling niet in strijd is met artikel 3 van richtlijn 85/337 omdat zij niet op het volledige litigieuze project betrekking heeft. Volgens de in punt 26 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak moet de grief in die zin, die door de Commissie voor het eerst in repliek is aangevoerd, dus niet-ontvankelijk worden verklaard.

59

In de vijfde plaats voert de Commissie aan dat in de betrokken milieueffectbeoordeling niet genoegzaam is onderzocht wat de gevolgen zijn die verbonden zijn met de werkzaamheden en met de installaties die noodzakelijk zijn voor de aanleg van een hogesnelheidsspoorlijn die parallel loopt aan een bestaande spoorlijn, alsmede met de latere exploitatie van die geplande spoorlijn.

60

In dit verband moet worden vastgesteld dat de betrokken milieueffectbeoordeling heeft bewezen dat het tracé parallel aan de bestaande spoorlijn uit milieuoogpunt de meest geschikte oplossing was, en dat de Commissie, die volgens de in punt 50 van dit arrest aangehaalde rechtspraak het bewijs van de gestelde niet-nakoming moet leveren, haar stellingen dat de twee parallelle spoorlijnen in verschillende opzichten grotere negatieve milieueffecten konden hebben, niet heeft gestaafd.

61

Bijgevolg moet de grief inzake schending van artikel 3 van richtlijn 85/337 worden afgewezen.

Tweede grief: schending van artikel 4, lid 4, van de vogelrichtlijn

Argumenten van partijen

62

Met haar tweede grief verwijt de Commissie het Koninkrijk Spanje dat uit het project voor de aanleg van een hogesnelheidsspoorlijn tussen Sevilla en Almería schadelijke gevolgen voortvloeien voor bepaalde in bijlage I bij de vogelrichtlijn genoemde vogelsoorten.

63

De Commissie meent dat het Koninkrijk Spanje, door de aanleg van de hogesnelheidsspoorlijn in een in de IBA 98 genoemd gebied goed te keuren, de krachtens artikel 4, lid 4, van de vogelrichtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

64

Volgens de Commissie hadden de Spaanse autoriteiten, daar het gebied „Campiñas de Sevilla” te laat als SBZ is aangewezen, te weten in juli 2008, toen de milieueffectbeoordelingsprocedure beëindigd was en de werkzaamheden zelfs al waren aangevangen, passende beschermingsmaatregelen moeten treffen overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 4, van de vogelrichtlijn (arresten van 20 september 2007,Commissie/Italië, C‑388/05, EU:C:2007:533, punt 18, en 18 december 2007, Commissie/Spanje, C‑186/06, EU:C:2007:813, punt 27). Deze verplichting bestond tot de aanwijzing van het gebied als SBZ en volgens de rechtspraak van het Hof diende daaraan te worden voldaan voordat een teruggang van de vogelpopulatie zou worden vastgesteld of het gevaar van verdwijning van beschermde soorten zou intreden (arrest van 2 augustus 1993, Commissie/Spanje, C‑355/90, EU:C:1993:331, punt 15). Bijgevolg meent de Commissie dat het Koninkrijk Spanje, door de hogesnelheidsspoorlijn die door een gebied loopt dat voorkomt op de IBA 98 goed te keuren de krachtens artikel 4, lid 4, eerste zin, van de vogelrichtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, te weten passende maatregelen treffen ter voorkoming van verboden hinder in de door het project geraakte gebieden die als SBZ hadden moeten worden aangewezen.

65

De Commissie betoogt immers dat de uitgevoerde bouwwerkzaamheden de milieukenmerken van het betrokken gebied wezenlijk hebben veranderd, met name als gevolg van de bouw van een spoordijk en een dubbele veiligheidsbarrière. Deze veranderingen konden volgens haar de toegang van de vogels tot hun rust-, foerageer- en broedplaatsen belemmeren.

66

Voorts betoogt de Commissie dat de verrichte milieueffectbeoordeling ontoereikend is gebleken met betrekking tot de mogelijke gevolgen van het betrokken project voor de in het betrokken gebied voorkomende vogels en met betrekking tot de corrigerende en compenserende maatregelen, overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 85/337, waardoor de door het project teweeggebrachte risico’s niet op passende wijze zijn geïdentificeerd.

67

Het Koninkrijk Spanje betoogt dat, om aan artikel 4, lid 4, van de vogelrichtlijn te voldoen, niet de procedures hoeven te worden gevolgd die deze richtlijn voorziet voor uitdrukkelijk als SBZ aangewezen gebieden. Integendeel, dit koninkrijk meent dat het voor de lidstaten volstaat om, voordat deze gebieden worden aangewezen, maatregelen te hebben getroffen tot instandhouding en bescherming van de vogels. In dit verband meent het Koninkrijk Spanje passende beschermingsmaatregelen te hebben vastgesteld, met name door de data van de grondverzetwerkzaamheden te beperken op basis van de broedperiode van de vogels, door voetpaden aan te leggen langs de spoorbaan teneinde de voorkomen dat de vogelsoorten direct worden geschaad, en door hulpmiddelen te plaatsen waarmee botsingen met vogels worden voorkomen.

68

Voorts is artikel 4, lid 4, van de vogelrichtlijn volgens dit koninkrijk in acht genomen daar de populatie van de Campiñas de Sevilla in de SBZ niet is afgenomen, maar toegenomen in de periode tussen 2001 en 2012.

Beoordeling door het Hof

69

Volgens artikel 4, lid 4, van de vogelrichtlijn moeten de lidstaten passende maatregelen nemen om vervuiling en verslechtering van de SBZ’s te voorkomen, alsmede om te voorkomen dat vogels worden gestoord, voor zover deze vervuiling, verslechtering en storing, gelet op de doelstellingen van dat artikel, van wezenlijke invloed zijn.

70

In dit verband zij er in de eerste plaats aan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof de lidstaten ook dan aan de verplichtingen van met name artikel 4, lid 4, eerste zin, van de vogelrichtlijn moeten voldoen, wanneer de betrokken gebieden niet als SBZ zijn aangewezen, maar dat wel had moeten gebeuren (arresten van 18 december 2007, Commissie/Spanje, C‑186/06, EU:C:2007:813, punt 27en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 14 januari 2016, Commissie/Bulgarije, C‑141/14, EU:C:2016:8, punt 67).

71

Wat daarentegen de als SBZ aangewezen gebieden betreft, bepaalt artikel 7 van de habitatrichtlijn dat de uit artikel 4, lid 4, eerste zin, van de vogelrichtlijn voortvloeiende verplichtingen worden vervangen door met name de uit artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn voortvloeiende verplichtingen, zulks vanaf de datum van toepassing van deze laatste richtlijn, dan wel vanaf de datum van de aanwijzing overeenkomstig de vogelrichtlijn indien deze datum later valt (arrest van 18 december 2007, Commissie/Spanje, C‑186/06, EU:C:2007:813, punt 28en aldaar aangehaalde rechtspraak).

72

Bijgevolg is artikel 4, lid 4, van de vogelrichtlijn uitsluitend van toepassing op de situatie voordat het als „Campiñas de Sevilla” aangeduide geografische gebied als SBZ werd aangewezen.

73

Zoals in punt 52 van dit arrest in herinnering is gebracht, heeft het Hof in dit verband geoordeeld dat de IBA 98, die een geactualiseerde inventaris van de voor het behoud van de vogelstand belangrijke gebieden in Spanje is, bij gebreke van wetenschappelijk tegenbewijs een vergelijkingsmaatstaf is aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of deze lidstaat naar aantal en oppervlakte voldoende SBZ’s heeft aangewezen om alle in bijlage I bij de vogelrichtlijn genoemde vogelsoorten en de niet in die bijlage vermelde trekvogels bescherming te bieden.

74

Vast staat dat in het als „Campiñas de Sevilla” aangeduide geografische gebied, dat in de provincie Sevilla ligt, in bijlage I bij de vogelrichtlijn genoemde soorten steppevogels voorkomen, op grond waarvan dit gebied in de IBA 98 was opgenomen alvorens bij besluit van 29 juli 2008 als SBZ te worden aangewezen.

75

Het blijkt dus dat een dergelijk gebied, dat vóór 29 juli 2008 als SBZ diende te worden aangewezen, overeenkomstig de in de punten 70 en 71 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak onder het beschermingsstelsel van artikel 4, lid 4, eerste zin, van de vogelrichtlijn viel.

76

In de tweede plaats dient voor het bewijs van een niet-nakoming van de uit artikel 4, lid 4, eerste zin, van de vogelrichtlijn voortvloeiende verplichtingen, aansluiting te worden gezocht bij de rechtspraak van het Hof inzake de niet-nakoming van artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn, aangezien deze bepaling voor een groot deel overeenstemt met artikel 4, lid 4, eerste zin, van de vogelrichtlijn (arrest van 14 januari 2016, Commissie/Bulgarije, C‑141/14, EU:C:2016:8, punt 69en aldaar aangehaalde rechtspraak).

77

Volgens die rechtspraak is er sprake van een schending van de betrokken bepaling als de Commissie aantoont dat het waarschijnlijk is of dat het risico bestaat dat een project de kwaliteit van de leefgebieden van de beschermde vogelsoorten verslechtert of dat er storende factoren optreden die deze soorten wezenlijk raken (arrest van 14 januari 2016, Commissie/Bulgarije, C‑141/14, EU:C:2016:8, punt 70).

78

Bijgevolg moet worden onderzocht of de Commissie heeft aangetoond dat het waarschijnlijk is of dat het risico bestaat dat het betrokken project binnen het te laat als SBZ aangewezen gebied „Campiñas de Sevilla” de in het voorgaande punt genoemde verslechteringen en storende factoren teweegbrengt.

79

Blijkens de stukken kan de aanleg van een hogesnelheidsspoorlijn waarvoor met name de aanleg van de spoorlijnen en van een spoordijk alsmede grondverzetwerkzaamheden nodig zijn, en die door een gebied loopt waarin verschillende in bijlage I bij de vogelrichtlijn genoemde soorten voorkomen, significante storende factoren en een verslechtering van de habitats van de beschermde vogelsoorten teweegbrengen.

80

Zoals het Koninkrijk Spanje aanvoert, heeft deze lidstaat inderdaad bepaalde maatregelen getroffen om de gevolgen van de bouwwerkzaamheden te compenseren, zoals de beperking van die werkzaamheden tijdens de broedperiode van de vogels of ook de aanleg van voetpaden langs de spoorbaan.

81

Evenwel sluiten deze maatregelen niet uit, zoals de advocaat-generaal in wezen heeft opgemerkt in de punten 75 en 77 van zijn conclusie, dat de nieuwe spoordijk, die een voor bepaalde vogelsoorten, waaronder de Otis tarda, belangrijke habitat doorkruist, significante verstoringen en een verslechtering van de habitats van beschermde vogelsoorten teweeg kan brengen.

82

Het feit dat, volgens het Koninkrijk Spanje, de betrokken vogelpopulatie zou zijn toegenomen, kan aan deze redenering niet afdoen.

83

Er zij aan herinnerd dat de beschermingsverplichtingen immers reeds bestaan voordat een vermindering van het aantal vogels is vastgesteld of het gevaar van verdwijning van een beschermde soort zich heeft verwezenlijkt (arrest van 14 januari 2016, Commissie/Bulgarije, C‑141/14, EU:C:2016:8, punt 76en aldaar aangehaalde rechtspraak).

84

Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje vóór 29 juli 2008 de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rustten krachtens artikel 4, lid 4, van de vogelrichtlijn, en dat het beroep van de Commissie moet worden toegewezen op dit punt.

85

Daarentegen kan het argument van de Commissie dat de exploitatie van de betrokken spoorlijn aanzienlijke gevolgen heeft voor de in het betrokken gebied aanwezige vogels wegens met name de door het lawaai veroorzaakte verstoringen en de risico’s van elektrocutie en botsingen, niet worden aanvaard.

86

Zoals de advocaat-generaal in punt 69 van zijn conclusie heeft opgemerkt, gaat het immers om gevolgen die verband houden met de eventuele goedkeuring van werkzaamheden die later nodig zijn voor het functioneren van de spoorlijn, na een aanvullende milieueffectbeoordeling, terwijl het litigieuze project de verbetering van de bestaande infrastructuur betreft, te weten met name de aanleg van een spoordijk.

Derde grief: schending van artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn

Argumenten van partijen

87

Met haar derde grief voert de Commissie aan dat het Koninkrijk Spanje, sinds het gebied „Campiñas de Sevilla” als SBZ is aangewezen, de krachtens artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

88

Daartoe herhaalt zij in wezen de in het kader van de tweede grief geformuleerde argumenten, die in de punten 65 en 66 van dit arrest zijn genoemd.

89

Volgens het Koninkrijk Spanje zijn, sinds het betrokken gebied als SBZ is aangewezen, alle maatregelen getroffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn.

90

Deze lidstaat meent dat de Commissie geen bewijzen heeft aangedragen die aantonen dat er geen adequate beschermingsmaatregelen zijn of dat zij ontoereikend zijn om een significant effect op de vogels tijdens de bouwwerkzaamheden voor de betrokken spoorlijn en de exploitatie ervan te voorkomen.

91

Voorts betoogt het Koninkrijk Spanje dat artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn niet vereist dat onmiddellijk corrigerende maatregelen worden vastgesteld om de risico’s af te wenden die door toekomstige handelingen kunnen worden veroorzaakt. In werkelijkheid doen de risico’s waarop de Commissie duidt zich slechts voor in geval van uitvoering van het tweede project voor werkzaamheden, waarvan de aanvangsdatum nog niet was vastgesteld, en worden zij geneutraliseerd voordat zij zich voordoen.

Beoordeling door het Hof

92

In herinnering dient te worden gebracht dat artikel 7 van de habitatrichtlijn, wat de als SBZ aangewezen gebieden betreft, bepaalt dat de uit artikel 4, lid 4, van de vogelrichtlijn voortvloeiende verplichtingen worden vervangen door met name de uit artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn voortvloeiende verplichtingen, zulks vanaf de datum van toepassing van deze laatste richtlijn, dan wel vanaf de datum van de aanwijzing overeenkomstig de vogelrichtlijn indien deze datum later valt (arrest van 18 december 2007, Commissie/Spanje, C‑186/06, EU:C:2007:813, punt 28en aldaar aangehaalde rechtspraak).

93

Het gebied „Campiñas de Sevilla” is op 29 juli 2008 als SBZ aangewezen, zodat in casu artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn sinds die datum toepassing vindt op dat gebied.

94

Opgemerkt zij dat een activiteit slechts in overeenstemming is met artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn indien is gegarandeerd dat zij niet leidt tot een verstoring die significante gevolgen kan hebben voor de doelstellingen van deze richtlijn, met name de daarmee nagestreefde instandhoudingsdoelstellingen (arrest van 14 januari 2016, Commissie/Bulgarije, C‑141/14, EU:C:2016:8, punt 56en aldaar aangehaalde rechtspraak).

95

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn, evenals artikel 4, lid 4, eerste zin, van de vogelrichtlijn, de lidstaten verplicht passende maatregelen te nemen om in de overeenkomstig lid 1 van dit laatste artikel aangewezen SBZ’s ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de habitats niet verslechtert en er geen storende factoren optreden die voor de soorten waarvoor de SBZ zijn aangewezen, van wezenlijke invloed zijn (arrest van 20 september 2007, Commissie/Italië, C‑388/05, EU:C:2007:533, punt 26).

96

De derde grief kan dus slechts gegrond worden verklaard indien de Commissie rechtens genoegzaam aantoont dat het Koninkrijk Spanje geen passende beschermingsmaatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat de bouwwerkzaamheden voor de hogesnelheidsspoorlijn in het gebied „Campiñas de Sevilla”, voor zover deze plaatsvonden na de aanwijzing, op 29 juli 2008, van het gebied „Campiñas de Sevilla” als SBZ, de habitats van in bijlage I bij de vogelrichtlijn genoemde soorten steppevogels verslechteren en er voor deze soorten storende factoren optreden die significante gevolgen kunnen hebben voor de doelstelling van de habitatrichtlijn om deze soorten in stand te houden (zie naar analogie arrest van 24 november 2011, Commissie/Spanje, C‑404/09, EU:C:2011:768, punt 128).

97

Evenwel hoeft de Commissie voor de vaststelling van een schending van artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn geen oorzakelijk verband aan te tonen tussen de aanleg van een hogesnelheidsspoorlijn en een significante verstoring van de betrokken soorten. Het volstaat immers dat deze instelling aantoont dat het waarschijnlijk is of dat het risico bestaat dat door die aanleg storende factoren optreden (zie in die zin arrest van 14 januari 2016, Commissie/Bulgarije, C‑141/14, EU:C:2016:8, punt 58en aldaar aangehaalde rechtspraak).

98

In dit verband blijkt uit de stukken dat, zoals de advocaat-generaal in punt 86 van zijn conclusie heeft opgemerkt, de bouwwerkzaamheden voor de betrokken spoorlijn zijn voortgezet na de aanwijzing van het betrokken gebied als SBZ op 29 juli 2008 en pas in 2009 zijn onderbroken, en dat door de uitvoering van deze werkzaamheden, met name de bouw van de spoordijk, significante storende factoren en een verslechtering van de habitats van de beschermde vogelsoorten kunnen optreden, aangezien het Koninkrijk Spanje heeft erkend dat het betrokken project ongetwijfeld tot een verkleining van voor de populatie van de Otis tarda gunstige habitats zal leiden.

99

Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de derde grief gedeeltelijk gegrond is.

100

Om dezelfde redenen als die welke in punt 86 van dit arrest zijn genoemd, kan daarentegen het argument van de Commissie dat de exploitatie van de betrokken spoorlijn aanzienlijke effecten zou hebben op de in het betrokken gebied aanwezige vogels, vanwege met name de storende factoren die optreden door het lawaai en vanwege de risico’s van elektrocutie en botsingen, niet worden aanvaard.

101

Uit een en ander volgt dat het Koninkrijk Spanje, door geen passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de SBZ „ Campiñas de Sevilla” niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, wat de periode vóór 29 juli 2008 betreft, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rustten krachtens artikel 4, lid 4, van de vogelrichtlijn, en, wat de periode na die datum betreft, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn.

Kosten

102

Volgens artikel 138, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie draagt elke partij haar eigen kosten, indien partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld.

103

In casu moet in aanmerking worden genomen dat de Commissie niet op alle punten in het gelijk is gesteld.

104

Bijgevolg dienen de Commissie en het Koninkrijk Spanje elk hun eigen kosten te dragen.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:

 

1)

Door geen passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de specialebeschermingszone „Campiñas de Sevilla” niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet nagekomen die, wat de periode vóór 29 juli 2008 betreft, op hem rustten krachtens artikel 4, lid 4, van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand, en, wat de periode na die datum betreft, op hem rusten krachtens artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

 

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

 

3)

De Europese Commissie en het Koninkrijk Spanje worden verwezen in hun eigen kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.