Zaak C‑442/14

Bayer CropScience SA-NV
en
Stichting De Bijenstichting

tegen

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven)

„Prejudiciële verwijzing – Milieu – Verdrag van Aarhus – Richtlijn 2003/4/EG – Artikel 4, lid 2 – Toegang van het publiek tot informatie – Begrip ‚informatie over emissies in het milieu’ – Richtlijn 91/414/EEG – Richtlijn 98/8/EG – Verordening (EG) nr. 1107/2009 – Op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden – Vertrouwelijkheid – Bescherming van industriële en commerciële belangen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 23 november 2016

  1. Gerechtelijke procedure–Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling–Verzoek strekkende tot indiening van opmerkingen over rechtspunten opgeworpen in de conclusie van de advocaat-generaal–Voorwaarden voor heropening

    (Art. 252, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 23; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 83)

  2. Milieu–Vrije toegang tot de informatie–Richtlijn 2003/4–Rechtvaardigingsgronden voor weigering van toegang tot milieu-informatie–Verzoek om toegang tot informatie in het kader van een procedure voor het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel of biocide–Verplichting tot openbaarmaking van die informatie wanneer geen verzoek tot vertrouwelijke behandeling daarvan is gedaan–Geen

    (Verordening nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad, art. 33, lid 4, en 63; richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 98/8, art. 19, en 2003/4, art. 4, lid 2)

  3. Milieu–Vrije toegang tot de informatie–Richtlijn 2003/4–Rechtvaardigingsgronden voor weigering van toegang tot milieu-informatie–Informatie over emissies in het milieu–Begrip–Ruime uitlegging

    (Verdrag van Aarhus, art. 4, lid 4, tweede alinea; richtlijn 2003/4 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 16 en art. 4, lid 2, tweede alinea)

  4. Milieu–Vrije toegang tot de informatie–Richtlijn 2003/4–Rechtvaardigingsgronden voor weigering van toegang tot milieu-informatie–Informatie over emissies in het milieu–Begrip–Noodzaak om een onderscheid te maken tussen emissies, lozingen en ander vrijkomen–Geen

    [Verdrag van Aarhus, art. 4, eerste alinea, d); richtlijn 2003/4 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, punt 1, b), en 4, lid 2, tweede alinea]

  5. Internationale overeenkomsten–Overeenkomsten van de Gemeenschap–Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus)–Leidraad voor de uitvoering van dat verdrag–Bindende kracht–Geen

    (Verdrag van Aarhus; besluit 2005/370 van de Raad)

  6. Milieu–Vrije toegang tot de informatie–Richtlijn 2003/4–Rechtvaardigingsgronden voor weigering van toegang tot milieu-informatie–Informatie over emissies in het milieu–Begrip–Beperking tot emissies die van bepaalde industriële installaties afkomstig zijn–Ontoelaatbaarheid

    [Verdrag van Aarhus, art. 4, eerste alinea, d); richtlijn 2003/4 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2, tweede alinea]

  7. Milieu–Vrije toegang tot de informatie–Richtlijn 2003/4–Rechtvaardigingsgronden voor weigering van toegang tot milieu-informatie–Informatie over emissies in het milieu–Begrip–Informatie over daadwerkelijke of voorzienbare emissies in het milieu–Daaronder begrepen

    (Richtlijn 2003/4 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2, tweede alinea)

  8. Recht van de Europese Unie–Uitlegging–Meertalige teksten–Eenvormige uitlegging–Divergentie tussen de verschillende taalversies–Inaanmerkingneming van de algemene opzet en van de doelstelling van de betrokken regeling

  9. Milieu–Vrije toegang tot de informatie–Richtlijn 2003/4–Rechtvaardigingsgronden voor weigering van toegang tot milieu-informatie–Informatie over emissies in het milieu–Begrip–Gegevens in dossiers betreffende toelatingen voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen of biociden–Daaronder begrepen–Voorwaarde–Verband met emissies in het milieu–Onevenredige beperking van de vrijheid van ondernemerschap en van het eigendomsrecht–Geen

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 16 en 17; TRIPs-overeenkomst, art. 39, lid 3; verordening nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad, art. 63; richtlijn 2003/4 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2, tweede alinea)

  10. Milieu–Vrije toegang tot de informatie–Richtlijn 2003/4–Rechtvaardigingsgronden voor weigering van toegang tot milieu-informatie–Niet-toepasselijkheid van bepaalde gronden wanneer een verzoek om toegang tot informatie over emissies in het milieu is gedaan–Verzoek om toegang tot informatie die gedeeltelijk onder andere weigeringsgronden valt–Openbaarmaking van uitsluitend informatie bedoeld in niet-toepasselijke gronden–Voorwaarde

    [Richtlijn 2003/4 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2, eerste alinea, a), d), f)-h), en tweede alinea]

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 37, 38)

  2.  Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2003/4 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie moet aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat de aanvrager van een toelating voor het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel of biocide in de loop van de procedure voor de verkrijging van die toelating niet heeft verzocht om de informatie die in het kader van die procedure is overgelegd, vertrouwelijk te behandelen op grond van artikel 14 van richtlijn 91/414 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, artikel 19 van richtlijn 98/8 betreffende het op de markt brengen van biociden, of de artikelen 33, lid 4, en 63 van verordening nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, er niet aan in de weg staat dat de bevoegde autoriteit waarbij na afloop van die procedure door een derde een verzoek om toegang tot die informatie op grond van richtlijn 2003/4 wordt ingediend, het verzet van de aanvrager tegen dit verzoek onderzoekt en dit verzoek in voorkomend geval op grond van artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder d), van die richtlijn afwijst omdat de openbaarmaking van die informatie afbreuk zou doen aan de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie.

    Het blijkt namelijk dat de Uniewetgever de verzoeken om toegang van derden tot informatie die zich in de dossiers van de aanvragen voor toelating voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen of biociden bevindt en ten aanzien waarvan op grond van genoemde bepalingen een verzoek om vertrouwelijke behandeling kan worden gedaan, onder de algemene bepalingen van richtlijn 2003/4 wilde laten vallen. Volgens artikel 4, lid 2, van die richtlijn kunnen de lidstaten in dat verband bepalen dat een verzoek om toegang tot milieu-informatie kan worden afgewezen, indien de openbaarmaking van die informatie afbreuk doet aan één van de in dat artikel genoemde belangen, waaronder de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie. In die bepaling is die mogelijkheid niet afhankelijk gesteld van de indiening van een aan het verzoek om openbaarmaking voorafgaand verzoek om vertrouwelijke behandeling.

    (zie punten 44‑46, 49, dictum 1)

  3.  Richtlijn 2003/4 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie heeft tot doel, te waarborgen dat in beginsel toegang wordt verleend tot milieu-informatie waarover overheidsinstanties beschikken of die voor hen wordt beheerd, en te bereiken dat deze informatie op de breedst mogelijke basis systematisch aan het publiek beschikbaar wordt gesteld en onder het publiek wordt verspreid, zoals blijkt uit overweging 9 en artikel 1 van die richtlijn. Zoals ook uitdrukkelijk is opgenomen in artikel 4, lid 4, tweede alinea, van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden en in overweging 16 en artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4, volgt hieruit dat openbaarmaking van informatie de regel is, en dat de in die bepalingen bedoelde weigeringsgronden restrictief moeten worden uitgelegd.

    Door er in dat verband in te voorzien dat de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie niet kan worden ingeroepen om openbaarmaking van „informatie over emissies in het milieu” te weigeren, kan met artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 worden gezorgd voor concrete toepassing van die regel en van het beginsel van een zo ruim mogelijke toegang tot milieu-informatie waarover de publieke instanties beschikken of die voor hen wordt beheerd. Hieruit volgt dat niet dient te worden uitgegaan van een restrictieve uitlegging van de begrippen „emissies in het milieu” en informatie over emissies in het milieu in de zin van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4.

    (zie punten 55‑58)

  4.  Voor de uitlegging van het begrip „emissies in het milieu” in de zin van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie hoeft geen onderscheid te worden gemaakt tussen dat begrip en de begrippen lozingen en vrijkomen in het milieu.

    Dit onderscheid kent het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden immers niet. Dit verdrag bepaalt in artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder d), ervan immers slechts dat de bescherming van de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie niet kan worden ingeroepen om bekendmaking van informatie over emissies die van belang is voor de bescherming van het milieu, te weigeren. Daarnaast is een onderscheid tussen emissies, lozingen en ander vrijkomen irrelevant voor de doelstelling van openbaarmaking van milieu-informatie die door richtlijn 2003/4 wordt nagestreefd, en zou een dergelijk onderscheid ook kunstmatig zijn. Zowel de emissie van gas of stoffen in de atmosfeer als ander vrijkomen of lozen, zoals het vrijkomen van stoffen, preparaten, organismen, micro-organismen, trillingen, warmte of geluid in het milieu, meer bepaald in de lucht, het water of de bodem, kan immers invloed hebben op die verschillende elementen van het milieu. Bovendien overlappen de begrippen emissies, lozingen en vrijkomen elkaar grotendeels, zoals blijkt uit het gebruik van de uitdrukking „ander vrijkomen” in artikel 2, punt 1, onder b), van die richtlijn, waaruit volgt dat emissies en lozingen tevens een vorm van vrijkomen in het milieu zijn.

    (zie punten 62‑65, 67)

  5.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 69, 70)

  6.  Uit niets in het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden of richtlijn 2003/4 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie kan worden afgeleid dat het begrip „emissies in het milieu” zou moeten worden beperkt tot emissies die van bepaalde industriële installaties afkomstig zijn.

    Een dergelijke beperking zou in strijd zijn met de tekst van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder d), van dat verdrag. Deze bepaling voorziet er immers in dat informatie over emissies die van belang is voor de bescherming van het milieu, bekend wordt gemaakt. Informatie over emissies uit andere bronnen dan industriële installaties, zoals die na het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of biociden, is net zo relevant voor de bescherming van het milieu als informatie over emissies uit industriële bron. Bovendien zou een beperking van het begrip „emissies in het milieu” in de zin van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 tot emissies die van bepaalde industriële installaties afkomstig zijn, in strijd zijn met de door die richtlijn nagestreefde doelstelling van een zo ruim mogelijke openbaarmaking van milieu-informatie.

    (zie punten 71‑73)

  7.  Het begrip „emissies in het milieu” in de zin van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie moet aldus worden uitgelegd dat dit met name het vrijkomen in het milieu van producten en stoffen als gewasbeschermingsmiddelen of biociden, en de stoffen die deze producten bevatten, omvat, vooropgesteld dat deze ook daadwerkelijk of voorzienbaar vrijkomen bij normaal of realistisch gebruik.

    Genoemd begrip moet namelijk aldus worden afgebakend dat het alleen op niet-hypothetische emissies betrekking heeft, dat wil zeggen daadwerkelijke of voorzienbare emissies van het betrokken product of de betrokken stof bij normaal of realistisch gebruik. Hoewel het enkele op de markt brengen van een product in de regel niet volstaat om aan te nemen dat dit product noodzakelijkerwijs in het milieu zal vrijkomen en dat informatie over dit product betrekking heeft op emissies in het milieu, is dat anders bij een product als een gewasbeschermingsmiddel of een biocide, dat bij normaal gebruik bedoeld is om in het milieu vrij te komen, louter vanwege zijn functie. De voorzienbare emissies van dit product in het milieu zijn in dat laatste geval niet hypothetisch. In die omstandigheden vallen emissies die daadwerkelijk bij het gebruik van het product of de stof in kwestie in het milieu vrijkomen, alsook voorzienbare emissies van dit product of die stof in het milieu bij normaal of realistisch gebruik van het product of de stof in overeenstemming met de toelating voor het op de markt brengen die voor het product in kwestie is afgegeven, en in de omstandigheden in het gebied waarvoor het product is bestemd, onder het begrip emissies in het milieu.

    (zie punten 77‑79, 81, 103, dictum 2)

  8.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punt 84)

  9.  Onder het begrip „informatie over emissies in het milieu” in de zin van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie vallen inlichtingen over de aard, de samenstelling, de hoeveelheid, de datum en de plaats van emissies in het milieu van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, en van de stoffen die deze producten bevatten, alsook gegevens over de invloeden op kortere of langere termijn van deze emissies op het milieu, meer bepaald informatie over residuen die na het gebruik van het product in kwestie in het milieu aanwezig zijn en studies inzake de mate van stofdrift bij dit gebruik, ongeacht of deze gegevens afkomstig zijn uit (semi‑)veldstudies, laboratoriumstudies of translocatiestudies.

    Een dergelijke uitlegging leidt er geenszins toe dat alle gegevens in dossiers betreffende toelatingen voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen of biociden, en meer bepaald alle gegevens die afkomstig zijn uit de studies die voor het verkrijgen van die toelating zijn verricht, onder dat begrip vallen en altijd openbaar moeten worden gemaakt. Alleen de gegevens die betrekking hebben op emissies in het milieu, vallen immers onder dit begrip, waarmee dus niet alleen informatie die geen betrekking heeft op de emissies van het betrokken product in het milieu, is uitgesloten, maar ook gegevens over hypothetische emissies, dat wil zeggen emissies die niet daadwerkelijk of voorzienbaar plaatsvinden in omstandigheden die met normaal of realistisch gebruik overeenstemmen. Deze uitlegging leidt dus niet tot een onevenredige aantasting van de bescherming van de rechten die worden gewaarborgd door de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 39, lid 3, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPs-Overeenkomst).

    Ook ontneemt genoemde uitlegging artikel 63 van verordening nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen niet zijn nuttig effect. Op grond van het vermoeden dat in lid 2 van dat artikel is vastgelegd, kan de bevoegde autoriteit immers tot de slotsom komen dat de informatie die is verstrekt door de aanvrager van een toelating voor het op de markt brengen en onder die bepaling valt, in beginsel vertrouwelijk is en niet aan het publiek ter beschikking kan worden gesteld wanneer er geen verzoek om toegang tot die informatie op grond van richtlijn 2003/4 is ingediend. Dit vermoeden biedt voor die aanvrager ook de waarborg dat de bevoegde autoriteit die informatie in geval van indiening van een dergelijk verzoek pas openbaar kan maken wanneer hij, per informatie, heeft vastgesteld dat die betrekking heeft op emissies in het milieu of dat een ander hoger openbaar belang die openbaarmaking rechtvaardigt.

    (zie punten 96, 100, 102, 103, dictum 2)

  10.  Artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een verzoek om toegang tot informatie over emissies in het milieu waarvan de openbaarmaking afbreuk zou doen aan één van de belangen waarop artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder a), d), f)-h), van die richtlijn ziet, alleen de relevante gegevens die uit de informatiebron over emissies in het milieu kunnen worden gedestilleerd, openbaar moeten worden gemaakt, voor zover die gegevens van andere informatie in die bron kunnen worden gescheiden. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit het geval is.

    (zie punt 106, dictum 3)