Zaak C‑410/14
Dr. Falk Pharma GmbH
tegen
DAK-Gesundheit
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf)
„Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten — Richtlijn 2004/18/EG — Artikel 1, lid 2, onder a) — Begrip ‚overheidsopdracht’ — Aankoopsysteem voor goederen waarbij iedere ondernemer die beantwoordt aan vooraf vastgestelde voorwaarden, wordt toegelaten als leverancier — Verstrekking van in een algemeen socialezekerheidsstelsel terugbetaalbare geneesmiddelen — Overeenkomsten gesloten tussen een ziekenfonds en alle verstrekkers van geneesmiddelen met een welbepaalde werkzame stof die bereid zijn om een vooraf bepaald percentage korting te verlenen op de verkoopprijs — Wettelijke regeling die in beginsel voorziet in de vervanging van een terugbetaalbaar geneesmiddel dat in de handel werd gebracht door een ondernemer die geen dergelijke overeenkomst heeft gesloten, door een geneesmiddel van hetzelfde type dat in de handel werd gebracht door een ondernemer die een dergelijke overeenkomst heeft gesloten”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 2 juni 2016
Harmonisatie van de wetgevingen – Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten – Richtlijn 2004/18 – Overheidsopdracht – Begrip – Aankoopsysteem voor goederen waarbij iedere ondernemer die voldoet aan vooraf vastgestelde voorwaarden, wordt toegelaten als leverancier – Daarvan uitgesloten
[Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, lid 2, a)]
Vrij verrichten van diensten – Overheidsopdrachten – Plaatsingen van opdrachten die niet of slechts gedeeltelijk aan de richtlijnen betreffende de overheidsopdrachten zijn onderworpen – Verplichting van de aanbestedende dienst om de regels en beginselen van het Verdrag in acht te nemen – Transparantieplicht – Verplichting om te zorgen voor een passende bekendmaking – Omvang
(Art. 18 VWEU, 49 VWEU, 53 VWEU en 56 VWEU)
Artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/18 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten moet aldus worden uitgelegd dat het begrip overheidsopdracht in de zin van deze richtlijn niet ziet op een systeem van afspraken waarmee een openbare instelling voornemens is goederen op de markt aan te kopen door tijdens de gehele looptijd van dat systeem overeenkomsten te sluiten met iedere ondernemer die zich ertoe verbindt om de betrokken goederen te leveren tegen vooraf vastgestelde voorwaarden, waarbij de openbare instelling geen selectie onder gegadigden maakt en hun toestaat tot dat systeem toe te treden tijdens de gehele looptijd ervan.
Wanneer een openbare instelling leveringsovereenkomsten wil sluiten met alle ondernemers die de betrokken producten willen leveren onder de door deze instelling opgelegde voorwaarden, bestaat er immers, doordat geen ondernemer wordt aangewezen aan wie exclusief een opdracht wordt gegund, geen noodzaak om het handelen van deze aanbestedende dienst aan de nauwkeurige regels van richtlijn 2004/18 te onderwerpen teneinde te vermijden dat hij bij de gunning van een opdracht nationale ondernemers begunstigt. De keuze van een inschrijving, en dus van een begunstigde, is dus een element dat intrinsiek is verbonden met de bij deze richtlijn ingevoerde regeling voor overheidsopdrachten en bijgevolg met het begrip overheidsopdracht in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), hiervan.
(cf. punten 37, 38, 42, dictum 1)
Voor zover het voorwerp van een procedure voor toelating tot een systeem van afspraken waarmee een openbare instelling voornemens is goederen op de markt aan te kopen door tijdens de gehele looptijd van dat systeem overeenkomsten te sluiten met iedere ondernemer die zich ertoe verbindt om de betrokken goederen te leveren tegen vooraf vastgestelde voorwaarden, een zeker grensoverschrijdend belang heeft, moet deze procedure worden gevoerd en georganiseerd in overeenstemming met de fundamentele regels van het VWEU, in het bijzonder met het non-discriminatiebeginsel en het beginsel van gelijke behandeling van ondernemers en met de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting.
Hoewel de lidstaten in een dergelijke situatie beschikken over een zekere beoordelingsmarge bij de vaststelling van maatregelen om te waarborgen dat het beginsel van gelijke behandeling en de transparantieverplichting worden nageleefd, impliceert de transparantieverplichting in dat verband een bekendmaking die aan gegadigden toestaat naar behoren kennis te nemen van het verloop en de wezenlijke kenmerken van een dergelijke toelatingsprocedure. Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of deze toelatingsprocedure aan die vereisten voldoet.
(cf. punten 44‑47, dictum 2)