Zaak C‑378/14

Bundesagentur für Arbeit – Familienkasse Sachsen

tegen

Tomislaw Trapkowski

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesfinanzhof)

„Prejudiciële verwijzing — Sociale zekerheid — Verordening (EG) nr. 883/2004 — Artikel 67 — Verordening (EG) nr. 987/2009 — Artikel 60, lid 1 — Toekenning van gezinsbijslagen in geval van echtscheiding — Begrip ‚betrokkene’ — Regeling van een lidstaat volgens welke kinderbijslag wordt toegekend aan de ouder bij wie het kind daadwerkelijk woont — Woonplaats van die ouder in een andere lidstaat — Situatie waarin deze ouder geen kinderbijslag aanvraagt — Eventueel recht van de andere ouder om kinderbijslag aan te vragen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 oktober 2015

  1. Sociale zekerheid — Migrerende werknemers — Gezinsbijslagen — Werknemer onderworpen aan de wettelijke regeling van een lidstaat — Gezinsleden die in een andere lidstaat wonen — Erkenning van het recht op gezinsbijslagen van een persoon die op het grondgebied van een andere lidstaat dan de uitkerende lidstaat woont — Toelaatbaarheid, onder voorbehoud van inachtneming van de andere in de nationale wettelijke regeling gestelde voorwaarden voor toekenning van die bijslagen — Beoordeling door de nationale rechter

    (Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 883/2004, art. 67, en nr. 987/2009, art. 60, lid 1)

  2. Sociale zekerheid — Migrerende werknemers — Gezinsbijslagen — Werknemer onderworpen aan de wettelijke regeling van een lidstaat — Gezinsleden die in een andere lidstaat wonen — Situatie waarin de in de andere lidstaat wonende ouder geen gezinsbijslagen aanvraagt — Omstandigheid die de in de uitkerende lidstaat wonende ouder recht geeft op die bijslagen — Geen

    (Verordening nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad, art. 60, lid 1)

  1.  Artikel 60, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moet in die zin worden uitgelegd dat de in deze bepaling geformuleerde fictie ertoe kan leiden dat het recht op gezinsbijslagen toekomt aan een persoon die zijn woonplaats niet heeft op het grondgebied van de voor de uitkering van gezinsbijslagen bevoegde lidstaat, wanneer alle andere in het nationale recht gestelde voorwaarden voor toekenning van die bijslagen zijn vervuld, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.

    Blijkens artikel 67 van verordening nr. 883/2004 juncto artikel 60, lid 1, van verordening nr. 987/2009 heeft immers, enerzijds, een persoon recht op gezinsbijslagen voor zijn gezinsleden die wonen in een andere lidstaat dan die welke bevoegd is voor de uitkering van die bijslagen, en komt, anderzijds, de mogelijkheid om gezinsbijslagen aan te vragen niet alleen toe aan personen die wonen op het grondgebied van de lidstaat die de gezinsbijslagen moet uitkeren, maar tevens aan alle „betrokkenen” die recht hebben op die bijslagen, waaronder de ouders van het kind waarvoor de prestaties worden aangevraagd.

    (cf. punten 38, 41, dictum 1)

  2.  Artikel 60, lid 1, derde volzin, van verordening nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moet in die zin worden uitgelegd dat het niet meebrengt dat de ouder van het kind waarvoor de gezinsbijslagen worden toegekend, die woont in de lidstaat die deze bijslagen dient uit te keren, recht op die bijslagen moet krijgen vanwege het feit dat de andere ouder, die in een andere lidstaat woont, geen aanvraag voor gezinsbijslagen heeft ingediend.

    Blijkens zowel de bewoordingen als de opzet van artikel 60, lid 1, van verordening nr. 987/2009 moet immers onderscheid worden gemaakt tussen de indiening van een aanvraag voor gezinsbijslagen en het recht om die bijslagen te ontvangen.

    Voorts blijkt tevens uit de bewoordingen van dat artikel dat het volstaat dat een van de personen die recht kunnen hebben op gezinsbijslagen, een aanvraag daartoe indient, opdat het bevoegde orgaan van de lidstaat gehouden is om rekening te houden met die aanvraag.

    Het Unierecht staat evenwel niet eraan in de weg dat het bevoegde orgaan van de lidstaat op grond van het nationale recht, tot de slotsom komt dat de persoon die recht heeft op gezinsbijslagen voor een kind, een andere persoon is dan degene die de aanvraag voor deze bijslagen heeft ingediend.

    Wanneer aan alle voorwaarden voor toekenning van gezinsbijslagen voor een kind is voldaan, en deze bijslagen daadwerkelijk worden toegekend, is het dus niet van belang te weten wie van de ouders krachtens het nationale recht wordt beschouwd als de persoon die het recht heeft om dergelijke bijslagen te ontvangen.

    (cf. punten 46‑50, dictum 2)