ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

17 september 2015 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Tarief- en statistieknomenclatuur — Indeling van de goederen — Aminozuurmengsels die worden gebruikt voor de bereiding van levensmiddelen voor zuigelingen en jonge kinderen met een koemelkproteïneallergie — Indeling onder tariefpost 2106 ‚Producten voor menselijke consumptie’ of 3003 ‚Geneesmiddelen’”

In zaak C‑344/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesfinanzhof (federale financiële rechtbank, Duitsland) bij beslissing van 20 mei 2014, ingekomen bij het Hof op 17 juli 2014, in de procedure

Kyowa Hakko Europe GmbH

tegen

Hauptzollamt Hannover,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, J. L. da Cruz Vilaça en C. Lycourgos (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Kyowa Hakko Europe GmbH, vertegenwoordigd door M. Tervooren, Rechtsanwalt, en P. Kalski,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.‑R. Killmann en A. Caeiros als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van tariefposten 2106 en 3003 van de gecombineerde nomenclatuur van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007 (PB L 286, blz. 1; hierna: „GN”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Kyowa Hakko Europe GmbH (hierna: „Kyowa Hakko”) en het Hauptzollamt Hannover (hoofdkantoor van de douane te Hannover) over bindende tariefinlichtingen (hierna: „BTI’s”) over de indeling van aminozuurmengsels die worden gebruikt voor de bereiding van levensmiddelen voor zuigelingen en jonge kinderen met een koemelkproteïneallergie.

Toepasselijke bepalingen

3

De GN, die is ingevoerd bij verordening nr. 2658/87, is gebaseerd op het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, dat is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie (WDO), en is ingevoerd bij het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, dat op 14 juni 1983 te Brussel is gesloten (hierna: „GS”). Dat verdrag is samen met het daarbij behorende protocol van wijziging van 24 juni 1986 namens de Europese Economische Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1).

4

Het tweede deel van de GN, „Tabel der rechten”, bevat een afdeling IV, waartoe met name hoofdstuk 21, „Diverse producten voor menselijke consumptie”, behoort.

5

GN‑hoofdstuk 21 bevat post 2106, die als volgt luidt:

„2106 Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen”.

6

Dat hoofdstuk 21 bevat tevens de volgende postonderverdelingen:

„2106 10‐ proteïneconcentraten en getextureerde proteïnestoffen:[...][...]2106 90‐ andere:[...][...]‐ ‐ andere:2106 90 92‐ ‐ ‐ bevattende geen van melk afkomstige vetstoffen, sacharose, isoglucose, glucose of zetmeel, of bevattende minder dan 1,5 gewichtspercent van melk afkomstige vetstoffen, minder dan 5 gewichtspercenten sacharose of isoglucose, minder dan 5 gewichtspercenten glucose of zetmeel”.

7

Aantekening 1 op dat hoofdstuk 21 luidt:

„Dit hoofdstuk omvat niet:

[...]

f)

gist opgemaakt als geneesmiddel en de andere producten, bedoeld bij de posten 3003 en 3004;

[...]”

8

Het tweede deel van de GN, „Tabel der rechten”, bevat tevens een afdeling VI, waartoe met name hoofdstuk 30, „Farmaceutische producten”, behoort.

9

GN-hoofdstuk 30 bevat post 3003, die als volgt luidt:

„3003 Geneesmiddelen (andere dan producten bedoeld bij de posten 3002, 3005 en 3006), bestaande uit voor therapeutisch of profylactisch gebruik vermengde zelfstandigheden, niet in afgemeten hoeveelheden en niet opgemaakt voor de verkoop in het klein”.

10

Dat hoofdstuk 30 bevat tevens de volgende postonderverdelingen:

„3003 10 00

‐ bevattende penicillinen of derivaten daarvan met een structuur van penicillaanzuur, dan wel streptomycinen of derivaten daarvan

3003 20 00

‐ bevattende andere antibiotica

 

‐ bevattende hormonen of andere producten bedoeld bij post 2937, doch geen antibiotica:

[...]

[...]

3003 40 00

‐ bevattende alkaloïden of derivaten daarvan, doch geen hormonen of andere producten bedoeld bij post 2937, noch antibiotica:

[...]

[...]

3003 90

‐ andere”

11

GN‑hoofdstuk 30 bevat post 3004, die als volgt luidt:

„3004 Geneesmiddelen (andere dan producten bedoeld bij de posten 3002, 3005 en 3006), bestaande uit al dan niet vermengde producten voor therapeutisch of profylactisch gebruik, in afgemeten hoeveelheden (ook die in de vorm van systemen voor gereguleerde toediening door de huid), dan wel opgemaakt voor de verkoop in het klein”.

12

Aantekening 1 op GN-hoofdstuk 30 luidt als volgt:

„Dit hoofdstuk omvat niet:

a)

dieetvoeding, veredelde voedingsmiddelen, voedingsmiddelen voor diabetici, voedingssupplementen, opwekkende dranken (tonica) en mineraalwater, andere dan voedingspreparaten die langs intraveneuze weg worden toegediend (afdeling IV)”.

13

Aanvullende aantekening 1 bij GN‑hoofdstuk 30 luidt:

„Tot post 3004 behoren plantaardige geneeskrachtige bereidingen en bereidingen op basis van de volgende actieve bestanddelen: vitaminen, mineralen, essentiële aminozuren of vetzuren, opgemaakt voor de verkoop in het klein. Deze bereidingen worden onder post 3004 ingedeeld, indien op het etiket, op de verpakking of in de bijsluiter de volgende aanwijzingen zijn vermeld:

a)

de ziekten, aandoeningen of symptomen waartegen zij moeten worden gebruikt;

b)

de concentratie van de actieve stof of de stoffen die zij bevatten;

c)

de dosering; en

d)

de wijze van toediening.

Tot deze post behoren eveneens homeopathische geneeskrachtige bereidingen, indien zij aan de vorenstaande voorwaarden onder a), c) en d) voldoen.

In geval van bereidingen op basis van vitaminen, mineralen, essentiële aminozuren of vetzuren, dient het gehalte aan ten minste een van deze stoffen per op het etiket aangegeven aanbevolen dagelijkse dosis aanzienlijk hoger te zijn dan de voor het behoud van de algemene gezondheid of het welzijn aanbevolen dagelijkse hoeveelheid.”

14

Voorts luiden de door de Werelddouaneorganisatie gepubliceerde GS‑toelichtingen (versie van 2007) op GS‑post 30.03, die overeenkomt met GN‑post 3003 (hierna: „GS‑toelichtingen”), met name als volgt:

„Hetgeen is vermeld in de tekst van de post is niet van toepassing op voedingsmiddelen en dranken (zoals preparaten voor dieetvoeding, veredelde voedingsmiddelen, voedingsmiddelen voor diabetici, versterkende dranken, natuurlijk of kunstmatig mineraalwater, enz.). Deze voedingsmiddelen en dranken worden naar hun eigen aard en hoedanigheid ingedeeld. Dit is in het bijzonder het geval met voedingspreparaten die enkel voedzame zelfstandigheden bevatten. De belangrijkste voedingsstoffen in deze preparaten zijn eiwitstoffen of proteïnen, koolhydraten en vetstoffen. Vitaminen en minerale zouten spelen eveneens een rol bij de voeding.

Hetzelfde geldt voor voedingsmiddelen en dranken waaraan geneeskrachtige stoffen zijn toegevoegd met geen ander doel dan het verkrijgen van een beter diëtisch evenwicht ofwel om de versterkende of voedende waarde van een product te verhogen, de smaak ervan te veranderen, een en ander voor zover het karakter van een voedingsmiddel behouden blijft.

[...]

Voorts zijn van deze post uitgezonderd voedingssupplementen die vitaminen en minerale zouten bevatten en die bestemd zijn om het organisme gezond te houden, maar die geen aanwijzing bevatten betreffende het voorkomen of het behandelen van een ziekte. Deze producten, die gewoonlijk vloeibaar zijn, maar ook in poeder- of in tabletvorm kunnen zijn opgemaakt, worden in de regel ingedeeld onder post 21.06 of hoofdstuk 22.

Daarentegen blijven onder deze post ingedeeld, bereidingen waarin de voedingsstoffen of dranken alleen dienen als drager, excipiënt of zoetstof voor geneeskrachtige stoffen, met name om de opname ervan te vergemakkelijken.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

15

Kyowa Hakko vervaardigt aminozuurmengsels, met de benamingen RM0630 en RM0789, die bestaan uit verschillende zeer zuivere individuele aminozuren (hierna: „litigieuze producten”). De litigieuze producten worden zo vervaardigd dat zij geen koemelkproteïnen bevatten. Kyowa Hakko levert die producten in bulk aan een andere onderneming, die ze, onder toevoeging van koolhydraten en vetten, gebruikt om levensmiddelen voor zuigelingen en jonge kinderen met een koemelkproteïneallergie te bereiden. De litigieuze producten vervangen de allergie veroorzakende koemelkproteïnen en leveren de stoffen die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van het immuunsysteem en de groei van die kinderen.

16

Bij een op 12 augustus 2008 bij de Bundesfinanzdirektion B (Duitse douaneautoriteit die bevoegd is om BTI’s te verstrekken) ingestelde vordering heeft Kyowa Hakko verzocht om de verstrekking van BTI’s over de indeling van de litigieuze producten in de GN. In die vordering stelde zij voor om die producten onder GN‑postonderverdeling 3003 90 in te delen. Die autoriteit heeft haar op 23 oktober 2008 BTI’s verstrekt waarbij die producten onder een onderverdeling van GN‑post 2106, namelijk postonderverdeling 2106 90 92, zijn ingedeeld.

17

Op 24 november 2008 heeft Kyowa Hakko bij het Hauptzollamt Hannover bezwaar gemaakt tegen de indeling door de Bundesfinanzdirektion B van de litigieuze producten in de GN. In dat bezwaar betoogde zij dat de litigieuze producten onder GN‑post 3003 moesten worden ingedeeld, op grond dat zij waren verwerkt tot producten die hoofdzakelijk therapeutisch bij koemelkallergie, andere levensmiddelenallergieën, aandoeningen van de spijsverteringsorganen en profylactisch worden gebruikt. Bij besluit van 5 januari 2011 heeft het Hauptzollamt Hannover dat bezwaar ongegrond verklaard.

18

Op 1 februari 2011 heeft Kyowa Hakko tegen dat besluit bij het Finanzgericht Hamburg (financiële rechtbank te Hamburg) beroep ingesteld. Bij beslissing van 19 september 2012 heeft die rechter dat beroep verworpen op grond dat de litigieuze producten niet onder GN‑post 3003 dienden te worden ingedeeld. In zijn beslissing heeft die rechter op grond van de GS-toelichtingen met name opgemerkt dat de litigieuze producten, die uitsluitend de als voeding vereiste eiwitstoffen leveren, in het toepasselijke GN‑systeem als „voedingsstoffen” en niet als „geneeskrachtige actieve stoffen” dienden te worden aangemerkt, zodat zij niet als „geneesmiddelen” maar veeleer als „producten voor menselijke consumptie” moesten worden aangemerkt. Voorts hebben de litigieuze producten volgens die rechter geen therapeutische werking.

19

Op 2 november 2012 heeft Kyowa Hakko bij de verwijzende rechter beroep in „Revision” ingesteld tegen de beslissing van het Finanzgericht Hamburg. In dat beroep blijft Kyowa Hakko bij haar argument dat de litigieuze producten onder GN‑post 3003 moeten worden ingedeeld. Zij voert in wezen aan dat de GS-toelichtingen rechtens niet bindend zijn. In dat verband verwijst zij ook naar een beslissing in hoger beroep van het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) [hogere rechtbank (afdeling fiscale en civiele zaken), Verenigd Koninkrijk] van 27 september 2013, waarbij hetzelfde aminozuurmengsel als in het hoofdgeding onder GN-post 3003 is ingedeeld.

20

In de verwijzingsbeslissing merkt de verwijzende rechter in wezen op dat de GN geen definitie geeft van het begrip „geneesmiddel”. De litigieuze producten kunnen volgens die rechter evenwel niet als „geneesmiddelen” in de zin van GN-post 3003 worden aangemerkt. In dit verband is die rechter van oordeel dat die producten, die als vervanging voor allergie veroorzakende melkproducten worden gebruikt totdat het immuunsysteem van het kind met een koemelkproteïneallergie zich volledig heeft ontwikkeld, geen therapeutisch of profylactisch doel lijken te hebben. De litigieuze producten vervangen immers slechts een ziekteverwekkend bestanddeel van de normale voeding van de zuigeling, zonder de koemelkproteïneallergie tegen te gaan, te behandelen of te verminderen.

21

Volgens de verwijzende rechter, ook al is hij van oordeel dat de litigieuze producten onder GN‑post 2106 moeten worden ingedeeld en dat de beslissingen in die zin van het Hauptzollamt Hannover en het Finanzgericht Hamburg gegrond zijn, is een prejudiciële beslissing van het Hof, gelet op het in de beslissing van het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) van 27 september 2013 ingenomen andersluidende standpunt, evenwel noodzakelijk om de juiste indeling van die producten in de GN te verduidelijken en derhalve om een uniforme uitlegging van het recht in de Unie te verzekeren.

22

Daarom heeft het Bundesfinanzhof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Zijn aminozuurmengsels als in het hoofdgeding (RM0630 en RM0789), waaruit (in verbinding met koolhydraten en vetten) een levensmiddel wordt vervaardigd, waarmee een in beginsel levensnoodzakelijke, in normale voeding aanwezige, maar in individuele gevallen allergie veroorzakende stof wordt vervangen, waardoor gezondheidsstoornissen ten gevolge van allergie worden voorkomen en verlichting of zelfs herstel van reeds ingetreden schade mogelijk wordt gemaakt, een geneesmiddel, bestaande uit voor therapeutisch of profylactisch gebruik vermengde zelfstandigheden in de zin van [GN‑post] 3003 [...]?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: zijn aminozuurmengsels producten voor menselijke consumptie van [GN‑post] 2106 [...], die, aldus aantekening 1, onder a), van hoofdstuk 30 van de gecombineerde nomenclatuur, zijn uitgesloten van dit hoofdstuk, daar zij geen verdergaande profylactische of therapeutische werking dan voeding hebben?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

23

Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de GN aldus moet worden uitgelegd dat aminozuurmengsels als in het hoofdgeding, die worden gebruikt voor de bereiding van levensmiddelen voor zuigelingen en jonge kinderen met een koemelkproteïneallergie, als „geneesmiddelen, bestaande uit voor therapeutisch of profylactisch gebruik vermengde zelfstandigheden” onder GN-post 3003 dan wel als „producten voor menselijke consumptie” onder post 2106 van die nomenclatuur moeten worden ingedeeld.

24

Allereerst moet worden benadrukt dat wanneer het Hof een prejudiciële vraag krijgt voorgelegd op het gebied van de tariefindeling, het tot taak heeft de nationale rechter de criteria aan te reiken aan de hand waarvan hij de betrokken producten correct in de GN kan indelen, en niet zozeer om zelf deze indeling te verrichten, temeer daar het Hof niet altijd over de daarvoor noodzakelijke gegevens beschikt. Zo is de verwijzende rechter in ieder geval beter toegerust voor de betrokken tariefindeling (zie arresten Proxxon, C‑500/04, EU:C:2006:111, punt 23; Digitalnet e.a., C‑320/11, C‑330/11, C‑382/11 en C‑383/11, EU:C:2012:745, punt 61, en Vario Tek, C‑178/14, EU:C:2015:152, punt 18).

25

Vervolgens zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen over het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN‑posten en in de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken daarvan zijn omschreven (zie met name arresten Thyssen Haniel Logistic, C‑459/93, EU:C:1995:160, punt 8, en Nutricia, C‑267/13, EU:C:2014:277, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26

Voorts is het vaste rechtspraak dat de door de Commissie – voor de GN – en door de WDO – voor het GS – uitgewerkte toelichtingen belangrijke hulpmiddelen zijn bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten, maar rechtens niet bindend zijn [zie met name arrest TNT Freight Management (Amsterdam), C‑291/11, EU:C:2012:459, punt 32].

27

De litigieuze producten, aminozuurmengsels die zo worden vervaardigd dat zij geen koemelkproteïnen bevatten en die worden gebruikt voor de bereiding van levensmiddelen voor zuigelingen en jonge kinderen, zouden gelet op hun objectieve kenmerken en eigenschappen in beginsel onder GN‑hoofdstuk 21, „Diverse producten voor menselijke consumptie”, moeten vallen en derhalve onder post 2106 „Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen” moeten worden ingedeeld.

28

Uit aantekening 1, onder f), van dat hoofdstuk 21 volgt echter dat „de andere producten, bedoeld bij de posten 3003 en 3004”, dat wil zeggen producten die als „geneesmiddelen” in de zin van deze laatste posten moeten worden aangemerkt, niet onder dat hoofdstuk vallen. Bijgevolg rijst de vraag of de litigieuze producten op die manier moeten worden aangemerkt.

29

Volgens vaste rechtspraak moet voor de indeling van producten onder GN‑hoofdstuk 30 worden onderzocht of deze producten nauwkeurig omschreven therapeutische en profylactische eigenschappen hebben waarvan de werking zich op welbepaalde functies van het menselijk organisme richt, of kunnen worden gebruikt ter voorkoming of behandeling van een ziekte of een aandoening. Zelfs wanneer het betreffende product geen eigen therapeutische of profylactische werking heeft, maar wordt gebruikt ter voorkoming of behandeling van een ziekte of een aandoening, moet het worden beschouwd als voor therapeutische of profylactische doeleinden bereid, voor zover het specifiek voor een dergelijk gebruik is bestemd (zie met name arrest Nutricia, C‑267/13, EU:C:2014:277, punt 20).

30

Uit de in de punten 25 en 29 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak blijkt dat de bestemming van een product een objectief indelingscriterium kan zijn, wanneer die bestemming inherent is aan het product. De inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product. Volgens de rechtspraak van het Hof kan een product dat wegens zijn objectieve kenmerken en eigenschappen naar zijn aard voor medisch gebruik bestemd is, onder GN‑hoofdstuk 30 worden ingedeeld (zie met name arresten Thyssen Haniel Logistic, C‑459/93, EU:C:1995:160, punten 13 en 14, en Nutricia, C‑267/13, EU:C:2014:277, punt 21).

31

Zoals is opgemerkt in punt 23 van het onderhavige arrest worden de litigieuze producten in casu gebruikt voor de bereiding van levensmiddelen voor zuigelingen en jonge kinderen met een koemelkproteïneallergie. Dergelijke producten kunnen slechts onder GN-hoofdstuk 30 worden ingedeeld indien zij wegens hun objectieve kenmerken en eigenschappen een eigen therapeutische of profylactische werking hebben of op zijn minst naar hun aard voor medisch gebruik bestemd zijn, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan.

32

In dat verband zij in de eerste plaats opgemerkt dat producten die niet geschikt zijn om de allergie tegen te gaan of te verhelpen en louter als vervangingsproducten worden gebruikt die alleen ertoe dienen die allergie veroorzakende proteïnen te vervangen door de als voeding voor die zuigelingen vereiste niet‑allergene eiwitstoffen te leveren, zonder echter zelf die allergie te doen verdwijnen, niet kunnen worden geacht een eigen therapeutische werking ten aanzien van zuigelingen met een koemelkproteïneallergie te hebben.

33

In de tweede plaats kunnen producten door de toediening waarvan niet kan worden voorkomen dat een allergische zuigeling die allergie veroorzakende koemelkproteïnen tot zich heeft genomen, op die proteïnen allergisch reageert, maar die eerder ertoe dienen de allergie veroorzakende proteïnen in het dieet van de betrokken zuigeling te verminderen of zelfs eruit te doen verdwijnen door gebruik te maken van een niet‑allergeen vervangend levensmiddel, niet worden geacht een eigen profylactische werking ter voorkoming van een ziekte of een aandoening te hebben.

34

In de derde plaats kunnen producten waaruit levensmiddelen voor zuigelingen worden vervaardigd die niet noodzakelijkerwijs als onderdeel van een medische behandeling worden gebruikt en voor de consumptie waarvan niet meer medisch toezicht is vereist, niet worden geacht naar hun aard voor medisch gebruik bestemd te zijn in de zin van de in de punten 29 en 30 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak van het Hof. Voorts kunnen dergelijke producten, die evenmin als drager, excipiënt of zoetstof voor geneeskrachtige stoffen kunnen dienen om de opname ervan te vergemakkelijken, overeenkomstig de GS‑toelichtingen niet onder GN-post 3003 worden ingedeeld.

35

Voorts blijkt uit de tekst zelf van aantekening 1, onder a), van GN‑hoofdstuk 30 dat dieetvoeding of -dranken – andere dan voedingspreparaten die langs intraveneuze weg worden toegediend – die louter voor voedingsdoeleinden worden gebruikt, niet onder dat hoofdstuk vallen (zie in die zin arrest Nutricia, C‑267/13, EU:C:2014:277, punt 28). Producten die uitsluitend voor voedingspreparaten worden vervaardigd die tot het dagelijkse voedsel behoren, kunnen bijgevolg niet als „geneesmiddelen, bestaande uit voor therapeutisch of profylactisch gebruik vermengde zelfstandigheden” in de zin van GN-post 3003 worden ingedeeld.

36

Bovendien volgt uit de GS-toelichtingen dat producten voor menselijke consumptie die alleen voedingsstoffen bevatten, niet als „geneesmiddelen” onder GS‑post 30.03, die overeenkomt met GN‑post 3003, kunnen worden ingedeeld (zie in die zin arrest LTM, C‑201/96, EU:C:1997:523, punt 48). Dat is in het bijzonder het geval voor producten die louter vervangende levensmiddelen zijn en geen antiallergene geneeskrachtige stoffen bevatten.

37

Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat de GN aldus moet worden uitgelegd dat aminozuurmengsels als in het hoofdgeding, die worden gebruikt voor de bereiding van levensmiddelen voor zuigelingen en jonge kinderen met een koemelkproteïneallergie, als „producten voor menselijke consumptie” onder post 2106 van die nomenclatuur moeten worden ingedeeld, aangezien die producten wegens hun objectieve kenmerken en eigenschappen geen nauwkeurig omschreven therapeutische en profylactische eigenschappen hebben waarvan de werking zich op welbepaalde functies van het menselijk organisme richt en derhalve niet kunnen worden gebruikt ter voorkoming of behandeling van een ziekte of een aandoening en zij evenmin naar hun aard voor medisch gebruik zijn bestemd, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan.

Kosten

38

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

 

De gecombineerde nomenclatuur van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007, moet aldus worden uitgelegd dat aminozuurmengsels als in het hoofdgeding, die worden gebruikt voor de bereiding van levensmiddelen voor zuigelingen en jonge kinderen met een koemelkproteïneallergie, als „producten voor menselijke consumptie” onder post 2106 van die nomenclatuur moeten worden ingedeeld, aangezien die producten wegens hun objectieve kenmerken en eigenschappen geen nauwkeurig omschreven therapeutische en profylactische eigenschappen hebben waarvan de werking zich op welbepaalde functies van het menselijk organisme richt en derhalve niet kunnen worden gebruikt ter voorkoming of behandeling van een ziekte of een aandoening en zij evenmin naar hun aard voor medisch gebruik zijn bestemd, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.