Zaak C‑317/14

Europese Commissie

tegen

Koninkrijk België

„Niet-nakoming — Artikel 45 VWEU — Verordening (EU) nr. 492/2011 — Vrij verkeer van werknemers — Toegang tot het arbeidsproces — Plaatselijke openbare dienst — Taalkennis — Wijze van bewijslevering”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 5 februari 2015

  1. Vrij verkeer van personen – Werknemers – Toegang tot het arbeidsproces – Plaatselijke openbare dienst – Vereiste van taalkennis – Nationale regeling op grond waarvan die kennis moet worden bewezen door middel van een certificaat dat uitsluitend door één enkele officiële instantie van de lidstaat wordt afgegeven na een door die instantie op het grondgebied van die lidstaat georganiseerd examen – Onevenredigheid van deze regeling – Niet-nakoming

    (Art. 45 VWEU; verordening nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad)

  2. Lidstaten – Verplichtingen – Niet-nakoming – Rechtvaardiging op basis van de interne orde – Ontoelaatbaarheid

    (Art. 258 VWEU)

  3. Beroep wegens niet-nakoming – Onderzoek van de gegrondheid door het Hof – Situatie die in aanmerking moet worden genomen – Situatie bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn

    (Art. 258 VWEU)

  1.  Door van kandidaten voor betrekkingen bij de plaatselijke diensten in bepaalde taalgebieden uit wier vereiste diploma’s of certificaten niet blijkt dat zij hun onderwijs in de betrokken taal hebben genoten, te eisen dat zij hun taalkennis bewijzen door middel van één enkel soort certificaat dat uitsluitend door één enkele officiële instantie van de lidstaat wordt afgegeven na een door die instantie op het grondgebied van die lidstaat georganiseerd examen, is die lidstaat de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 45 VWEU en verordening nr. 492/2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie.

    Gelet op het vrije verkeer van werknemers is een dergelijke vereiste immers onevenredig aan de doelstelling om de taalkennis van die kandidaten te beoordelen. Enerzijds sluit dat vereiste uit dat rekening wordt gehouden met het kennisniveau waarover iemand op basis van een in een andere lidstaat behaald diploma kan worden verondersteld te beschikken gelet op de aard en de duur van de opleiding waarvan de voltooiing uit dat diploma blijkt. Anderzijds verplicht die nationale regeling de belanghebbenden die in andere lidstaten wonen, dat wil zeggen voor het merendeel staatsburgers van die staten, zich naar het nationale grondgebied te begeven enkel en alleen om hun kennis te laten beoordelen aan de hand van een examen dat noodzakelijk is om het voor de indiening van hun sollicitatie vereiste certificaat te verkrijgen. De extra lasten die deze verplichting met zich brengt, kunnen de toegang tot de betrokken betrekkingen bemoeilijken.

    (cf. punten 28, 29, 31, 35, dictum 1)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 33)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 34)


Zaak C‑317/14

Europese Commissie

tegen

Koninkrijk België

„Niet-nakoming — Artikel 45 VWEU — Verordening (EU) nr. 492/2011 — Vrij verkeer van werknemers — Toegang tot het arbeidsproces — Plaatselijke openbare dienst — Taalkennis — Wijze van bewijslevering”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 5 februari 2015

  1. Vrij verkeer van personen — Werknemers — Toegang tot het arbeidsproces — Plaatselijke openbare dienst — Vereiste van taalkennis — Nationale regeling op grond waarvan die kennis moet worden bewezen door middel van een certificaat dat uitsluitend door één enkele officiële instantie van de lidstaat wordt afgegeven na een door die instantie op het grondgebied van die lidstaat georganiseerd examen — Onevenredigheid van deze regeling — Niet-nakoming

    (Art. 45 VWEU; verordening nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad)

  2. Lidstaten — Verplichtingen — Niet-nakoming — Rechtvaardiging op basis van de interne orde — Ontoelaatbaarheid

    (Art. 258 VWEU)

  3. Beroep wegens niet-nakoming — Onderzoek van de gegrondheid door het Hof — Situatie die in aanmerking moet worden genomen — Situatie bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn

    (Art. 258 VWEU)

  1.  Door van kandidaten voor betrekkingen bij de plaatselijke diensten in bepaalde taalgebieden uit wier vereiste diploma’s of certificaten niet blijkt dat zij hun onderwijs in de betrokken taal hebben genoten, te eisen dat zij hun taalkennis bewijzen door middel van één enkel soort certificaat dat uitsluitend door één enkele officiële instantie van de lidstaat wordt afgegeven na een door die instantie op het grondgebied van die lidstaat georganiseerd examen, is die lidstaat de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 45 VWEU en verordening nr. 492/2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie.

    Gelet op het vrije verkeer van werknemers is een dergelijke vereiste immers onevenredig aan de doelstelling om de taalkennis van die kandidaten te beoordelen. Enerzijds sluit dat vereiste uit dat rekening wordt gehouden met het kennisniveau waarover iemand op basis van een in een andere lidstaat behaald diploma kan worden verondersteld te beschikken gelet op de aard en de duur van de opleiding waarvan de voltooiing uit dat diploma blijkt. Anderzijds verplicht die nationale regeling de belanghebbenden die in andere lidstaten wonen, dat wil zeggen voor het merendeel staatsburgers van die staten, zich naar het nationale grondgebied te begeven enkel en alleen om hun kennis te laten beoordelen aan de hand van een examen dat noodzakelijk is om het voor de indiening van hun sollicitatie vereiste certificaat te verkrijgen. De extra lasten die deze verplichting met zich brengt, kunnen de toegang tot de betrokken betrekkingen bemoeilijken.

    (cf. punten 28, 29, 31, 35, dictum 1)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 33)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 34)