ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

16 juli 2015 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Mededingingsregelingen — Wijze van verdeling van klanten op een markt voor particuliere pensioenfondsen — Bestaan van een beperking van de mededinging in de zin van artikel 101 VWEU — Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten”

In zaak C‑172/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) bij beslissing van 13 februari 2014, ingekomen bij het Hof op 7 april 2014, in de procedure

ING Pensii – Societate de Administrare a unui Fond de Pensii Administrat Privat SA

tegen

Consiliul Concurenței,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta (rapporteur), kamerpresident, J.‑C. Bonichot, A. Arabadjiev, J. L. da Cruz Vilaça en C. Lycourgos, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: I. Illéssy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 februari 2015,

gelet op de opmerkingen van:

ING Pensii – Societate de Administrare a unui Fond de Pensii Administrat Privat SA, vertegenwoordigd door I. Hrisafi en R. Vasilache, avocați,

de Consiliul Concurenței, vertegenwoordigd door B. Chirițoiu, A. Atomi en A. Gunescu als gemachtigden,

de Roemeense regering, vertegenwoordigd door R.‑H. Radu, A. Buzoianu en A.‑G. Văcaru als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Biolan, M. Kellerbauer en L. Malferrari als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 april 2015,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 101, lid 1, onder c), VWEU.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen ING Pensii – Societate de Administrare a unui Fond de Pensii Administrat Privat SA (hierna: „ING Pensii”), een vennootschap die een particulier pensioenfonds beheert, en de Consiliul Concurenţei (Roemeense mededingingsautoriteit) over een verzoek tot nietigverklaring van een besluit van deze laatste waarbij ING Pensii een geldboete is opgelegd wegens deelname aan een overeenkomst tot beperking van de mededinging op de Roemeense markt voor particuliere pensioenfondsen.

Toepasselijke bepalingen

3

Artikel 5 van Legea concurenței (mededingingswet) nr. 21/1996, zoals gewijzigd (Monitorul Oficial al României I, nr. 240, van 3 april 2014; hierna: „wet nr. 21/1996”), bepaalt:

„(1)   Verboden zijn uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomsten tussen ondernemingen of ondernemersverenigingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Roemeense markt of een deel daarvan wordt beperkt, verhinderd of vervalst en met name die welke bestaan in:

[...]

c)

het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen [...].”

4

Legea nr. 411/2004 privind fondurile de pensii administrate privat (wet nr. 411/2004 betreffende particuliere pensioenfondsen), zoals gewijzigd (Monitorul Oficial al României I, nr. 482, van 18 juli 2007; hierna: „wet nr. 411/2004”), regelt de oprichting, de organisatie en de werking van en het toezicht op deze pensioenfondsen. Op de verplichte aansluiting bij een particulier pensioenfonds wordt toezicht uitgeoefend door de Casa Națională de Pensii și alte Drepturi de Asigurări Sociale (nationaal fonds voor pensioenen en andere socialezekerheidsuitkeringen; hierna: „CNPAS”).

5

Uit hoofde van wet nr. 411/2004 heeft de Comisia de Supraveghere a Sistemului de Pensii Private (commissie van toezicht op het stelsel van particuliere pensioenen; hierna: „CSSPP”) in de periode van 25 juli 2007 tot en met 9 oktober 2007 achttien vennootschappen erkend die het beheer van een particulier pensioenfonds tot doel hebben en in Roemenië elk één particulier pensioenfonds mogen beheren.

6

Artikel 30 van wet nr. 411/2004 bepaalt:

„(1)   Eenieder die niet ouder is dan 35 en [...] premies stort in het openbare pensioenstelsel, is verplicht zich aan te sluiten bij een pensioenfonds.

[...]”

7

Artikel 31 van deze wet bepaalt:

„[...] een persoon [kan] niet tegelijkertijd aangesloten zijn bij meerdere pensioenfondsen die binnen de werkingssfeer van deze wet vallen en niet meer dan één rekening hebben bij het pensioenfonds waarbij hij is aangesloten.”

8

Artikel 32 van deze wet bepaalt:

„(1)   Inschrijving bij een pensioenfonds geschiedt door uit eigen beweging of na toewijzing aan een pensioenfonds door de registratiedienst een individueel aansluitingsdocument te ondertekenen.

(2)   Bij ondertekening van het aansluitingsdocument worden de deelnemers in kennis gesteld van de voorwaarden van het particuliere pensioenstelsel, inzonderheid van de rechten en verplichtingen van de bij het particuliere pensioenstelsel betrokken partijen, de financiële, technische en andere risico’s, en van de aard en de verdeling van deze risico’s.

[...]”

9

Artikel 33 van deze wet bepaalt:

„(1)   Eenieder die zich niet binnen 4 maanden na de datum waarop de wettelijke verplichting daartoe is ontstaan, bij een pensioenfonds heeft aangesloten, wordt door de registratiedienst aan een door het toeval bepaald pensioenfonds toegewezen.

(2)   De aleatorische toewijzing van personen geschiedt evenredig aan het aantal deelnemers van een pensioenfonds op de datum van toewijzing.

[...]”

10

Artikel 5 van Norma nr. 18/2007 a Comisiei de Supraveghere a Sistemului de Pensii Private privind aderarea inițială și evidența participanților la fondurile de pensii administrate privat (besluit nr. 18/2007 van de CSSPP betreffende de oorspronkelijke aansluiting bij en inschrijving van de deelnemers aan particuliere pensioenfondsen), zoals gewijzigd (Monitorul Oficial al României I, nr. 746, van 2 november 2007; hierna: „besluit nr. 18/2007”), bepaalt:

„(1)   Elke deelnemer is vrij in de keuze van een particulier pensioenfonds.

(2)   Aansluiting bij een particulier pensioenfonds geschiedt op initiatief van de deelnemer of na aleatorische toewijzing van de deelnemer door de CNPAS ingeval de aansluiting bij een particulier pensioenfonds verplicht is.

[...]

(6)   De oorspronkelijke procedure voor de aansluiting bij particuliere pensioenfondsen begint op 17 september 2007 en loopt af op 17 januari 2008.”

11

Artikel 21 van besluit nr. 18/2007 bepaalt:

„(1)   De CNPAS voegt eenieder over wie, in het kader van een tweemaandelijks verslag, een of meer beheermaatschappijen melden dat hij meerdere individuele aansluitingsdocumenten heeft ondertekend, of wiens aansluitingsdocument in het kader van een eerder tweemaandelijks verslag voorlopig geldig wordt verklaard, toe aan de digitale lijst van doublures.

(2)   Binnen drie dagen na ontvangst van het tweemaandelijks verslag zendt de CNPAS de digitale lijst van doublures toe aan de beheerders en aan de CSSPP.

[...]”

12

Artikel 23 van dat besluit bepaalt:

„[...]

(3)   Eenieder die bij de afronding van de procedure van eerste aansluiting volgens de gegevens van de CNPAS meerdere individuele aansluitingsdocumenten heeft ondertekend, wordt ingeschreven in het register van deelnemers als ,ongeldig' en overeenkomstig de bepalingen van deze regeling aleatorisch toegewezen aan een pensioenfonds.”

13

Artikel 29 van dat besluit luidt als volgt:

„Na de procedure van aleatorische toewijzing verklaart de CNPAS de inschrijving van de personen bij elk particulier pensioenfonds geldig en werkt zij de gegevens in het register van deelnemers bij.”

14

In artikel 30 van het besluit heet het:

„(1)   Binnen 5 werkdagen na inschrijving van de aleatorisch toegewezen personen in het register van deelnemers stelt de CNPAS elke beheermaatschappij in kennis van de lijst van aleatorisch toegewezen personen wier inschrijving bij het particuliere pensioenfonds door haar geldig is verklaard.

[...]”

15

Artikel 31 van besluit nr. 18/2007 bepaalt:

„De beheermaatschappij waaraan de CNPAS deelnemers aleatorisch heeft toegewezen, is gehouden deze deelnemers binnen 15 kalenderdagen na de datum van inschrijving als deelnemer aan een particulier pensioenfonds in kennis te stellen van de naam van het particuliere pensioenfonds en de beheermaatschappij ervan.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

16

ING Pensii is een beheermaatschappij van particuliere pensioenfondsen die onder meer actief is op de Roemeense markt voor verplichte particuliere pensioenen. In die hoedanigheid is zij het voorwerp geweest van een onderzoek van de Consiliul Concurenţei naar een mogelijke schending van artikel 5, lid 1, van wet nr. 21/1996 en van artikel 101 VWEU.

17

Bij decizia (beschikking) nr. 39/2010 van 7 september 2010 heeft de Consiliul Concurenței veertien beheermaatschappijen van particuliere pensioenfondsen, waaronder ING Pensii, een boete opgelegd vanwege overeenkomsten waarbij deze beheermaatschappijen klanten hebben verdeeld. Deze overeenkomsten hadden betrekking op personen die tijdens de eerste aansluitingsperiode twee aansluitingsdocumenten voor verschillende particuliere pensioenfondsen hadden ondertekend. Volgens de Consiliul Concurenței hebben de betrokken pensioenfondsen deze personen (hierna: „doublures”) bij deze overeenkomsten gelijk onder elkaar verdeeld en aldus getracht de verdeling van doublures door de CNPAS te voorkomen.

18

Op 4 oktober 2010 heeft ING Pensii de Curtea de Apel Bucureşti primair verzocht om nietigverklaring van beschikking nr. 39/2010 en subsidiair om gedeeltelijke nietigverklaring van die beschikking, namelijk verlaging van de opgelegde geldboete. De vennootschap voerde aan dat de betrokken overeenkomsten niet in strijd waren met artikel 5, lid 1, van wet nr. 21/1996 en dat de voorwaarden voor toepassing van artikel 101 VWEU evenmin waren vervuld.

19

ING Pensii heeft met name gesteld dat de verdeling van de als doublures geregistreerde deelnemers niet beantwoordde aan het begrip „mededingingsregeling”. Er zou geen enkele beperking, verhindering of vervalsing van de mededinging op de Roemeense markt voor verplichte particuliere pensioenfondsen, of een significant deel daarvan, zijn geconstateerd. ING Pensii heeft voorts benadrukt dat deze particuliere pensioenfondsen tijdens de gehele eerste aansluitingsperiode met elkaar in concurrentie stonden en dat de mededinging op de betrokken markt derhalve niet uitgeschakeld was geweest.

20

De Consiliul Concurenței bracht naar voren dat voor de vaststelling van het mededingingsbeperkende karakter van de afspraken tussen de betrokken pensioenfondsen, waaronder ING Pensii, rekening moest worden gehouden met de bepalingen die van toepassing waren geweest op de totstandkoming en de werking van de markt voor het particuliere beheer van verplichte pensioenfondsen alsmede met de specifieke kenmerken van de markt waarop deze afspraken zagen.

21

Bij arrest van 6 februari 2012 heeft de Curtea de Apel Bucureşti het beroep van ING Pensii verworpen. Laatstgenoemde heeft beroep in cassatie ingesteld bij de verwijzende rechter. Zij heeft onder meer gesteld dat de keuze voor een andere berekeningsmethode voor de doublures dan de in de toepasselijke regeling neergelegde methode geen inbreuk vormde op wet nr. 21/1996 maar, hoogstens, een inbreuk op de specifieke wetgeving inzake verplichte particuliere pensioenfondsen. Voor zover de regeling in kwestie beperkt is gebleven tot de verdeling van doublures, kon zij bovendien de mededinging op de betrokken markt niet verstoren, aangezien de pensioenfondsen niet om die doublures, die minder dan 1,5 % van die markt vertegenwoordigden, hadden geconcurreerd.

22

ING Pensii heeft er voor de verwijzende rechter voorts op gewezen dat zij geen enkel praktisch of economisch belang had bij de gelijke verdeling van de doublures, daar zij op 15 oktober 2007 reeds het grootste marktaandeel bezat. De overeenkomsten die in het hoofdgeding aan de orde zijn, zouden bovendien positieve gevolgen hebben gehad omdat de deelnemers dankzij een efficiënter aansluitingsproces een grotere kans hadden dat hun keuze werd gerespecteerd dan in geval van een aleatoire verdeling.

23

Ten slotte voerde ING Pensii aan dat in casu niet was aangetoond dat de keuze voor een andere berekeningsmethode voor de doublures ook maar de minste afscherming van de nationale markt voor verplichte particuliere pensioenfondsen had veroorzaakt. Daar het overeenkomsten betrof die slechts betrekking hadden op een marginaal percentage van de betrokken Roemeense markt, is het duidelijk dat de werkelijke of potentiële gevolgen ervan verwaarloosbaar waren en zij geenszins gevolgen konden hebben voor de markt op het niveau van de Unie.

24

De Consiliul Concurenței heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep in cassatie van ING Pensii, op grond dat de overeenkomsten tot verdeling van de doublures de mededinging op de markt voor verplichte particuliere pensioenfondsen konden vervalsen en, als zodanig, een mededingingsbeperkende strekking hadden. Het aantal daadwerkelijk verdeelde klanten is immers niet van doorslaggevend belang om te bepalen of een overeenkomst negatieve gevolgen kan teweegbrengen en ook niet om vast stellen of sprake is van een inbreuk bestaande in het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen, daar dat aspect afhangt van de concrete gevolgen van een mededingingsregeling.

25

Daarop heeft de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Is in het geval van een feitelijke gedraging die bestaat in het verdelen van klanten, het concrete, definitieve aantal klanten relevant voor het oordeel of sprake is van een aanzienlijke verstoring van de mededinging in de zin van artikel 101, lid 1, onder c), VWEU?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

26

Vooraf moet erop worden gewezen dat de verwijzende rechter vraagt of het aantal betrokken personen dat is geraakt door overeenkomsten voor de verdeling van klanten relevant is in het licht van een van de in artikel 101, lid 1, VWEU genoemde voorwaarden, volgens welke een mededingingsregeling binnen de werkingssfeer van deze bepaling valt als zij de mededinging binnen de interne markt kan beperken.

27

Gelet op de omstandigheden in het hoofdgeding moet de vraag aldus worden opgevat dat de verwijzende rechter wenst te vernemen of artikel 101, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat overeenkomsten voor de verdeling van klanten, zoals de particuliere pensioenfondsen in het hoofdgeding hebben gesloten, een mededingingsregeling vormen die ertoe strekt de mededinging te beperken, en of het aantal klanten dat door deze overeenkomst wordt geraakt, relevant is voor de voorwaarde van een beperking van de mededinging binnen de interne markt.

28

In dat verband moet eraan worden herinnerd dat een overeenkomst, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging, om onder het verbod van artikel 101, lid 1, VWEU te vallen, de handel tussen lidstaten ongunstig moet kunnen beïnvloeden en „ertoe [moet] strekken of ten gevolge [moet] hebben” dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

29

Met betrekking tot de afbakening tussen onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe „strekken” of „ten gevolge hebben” dat de mededinging wordt beperkt, moet eraan worden herinnerd dat deze voorwaarden niet cumulatief zijn maar alternatief.

30

Volgens vaste rechtspraak sinds het arrest LTM (56/65, EU:C:1966:38) volgt uit het feit dat het hier gaat om alternatieve voorwaarden, hetgeen blijkt uit het voegwoord „of”, namelijk dat in de eerste plaats moet worden gelet op de strekking van de overeenkomst, rekening houdend met de economische omstandigheden waarin zij moet worden toegepast. Wanneer onderzoek echter aantoont dat de onderling afgestemde feitelijke gedraging qua strekking de mededinging niet in voldoende mate ongunstig beïnvloedt, moeten de gevolgen ervan worden onderzocht. Om haar te verbieden moeten alle elementen aanwezig zijn waaruit blijkt dat de mededinging daadwerkelijk merkbaar is verhinderd dan wel beperkt of vervalst (zie arresten Beef Industry Development Society en Barry Brothers, C‑209/07, EU:C:2008:643, punt 15, en T‑Mobile Netherlands e.a., C‑8/08, EU:C:2009:343, punt 28).

31

Met betrekking tot het begrip beperkende strekking moet worden opgemerkt dat bepaalde soorten coördinatie tussen ondernemingen de goede werking van de normale mededinging naar hun aard in die mate nadelig beïnvloeden dat de gevolgen ervan niet meer hoeven te worden onderzocht (zie in die zin arrest CB/Commissie, C‑67/13 P, EU:C:2014:2204, punten 49 en 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32

In dat verband blijkt uit de rechtspraak dat overeenkomsten die verdeling van de klanten voor diensten beogen, als vormen van samenspanning naar hun aard bijzonder schadelijk zijn voor de goede werking van de normale mededinging. Overeenkomsten over de verdeling van klanten behoren kennelijk, net als overeenkomsten over de prijzen, tot de categorie van de ernstigste mededingingsbeperkingen (zie in die zin arrest Commissie/Stichting Administratiekantoor Portielje, C‑440/11 P, EU:C:2013:514, punten 95 en 111).

33

Daarnaast heeft het Hof benadrukt dat, bij de beoordeling of een overeenkomst tussen ondernemingen of een besluit van een ondernemersvereniging deze kenmerken vertoont, met name moet worden gelet op de bewoordingen en doelstellingen ervan, alsook op de economische en juridische context. Bij de beoordeling van die context moet rekening worden gehouden met de aard van de betrokken goederen of diensten en met de daadwerkelijke voorwaarden waaronder de betrokken markt of markten functioneert of functioneren en de structuur ervan (zie arrest CB/Commissie, C‑67/13 P, EU:C:2014:2204, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34

Om te bepalen of de litigieuze praktijken in het hoofdgeding een dergelijke beperkende „strekking” konden hebben, moeten zij derhalve in het licht van deze aspecten uit de rechtspraak worden beoordeeld.

35

Met betrekking tot, ten eerste, de bewoordingen van de mededingingsregeling die in het hoofdgeding aan de orde is, staat vast dat ING Pensii met andere vennootschappen is overeengekomen een onbestemd aantal betrokkenen (doublures) gelijk te verdelen tussen de particuliere pensioenfondsen die aan deze afstemming deelnamen.

36

Zoals de Consiliul Concurenței heeft vastgesteld en uit het dossier voor het Hof naar voren komt, zijn de overeenkomsten die in het hoofdgeding aan de orde zijn, opgezet en gesloten nog voordat de procedure van aansluiting van de betrokken personen bij een van de particuliere fondsen in gang was gezet. Deze vennootschappen hadden namelijk voorzien dat talrijke personen zich niet bij één enkel pensioenfonds zouden aansluiten, maar bij meerdere.

37

Met betrekking tot, ten tweede, het doel van de betrokken particuliere pensioenfondsen moet worden opgemerkt dat de bilaterale overeenkomsten voor de verdeling van doublures tot doel hadden de betrokken personen aan te melden bij een beperkte kring van marktdeelnemers op een manier die in strijd is met de toepasselijke wettelijke regels en derhalve ten nadele van andere vennootschappen die actief waren in de economische sector die in het hoofdgeding aan de orde is.

38

De geconstateerde mededingingsregeling zag er dus op de positie van elk van de particuliere pensioenfondsen op de betrokken markt te verbeteren ten opzichte van de concurrenten die niet aan de afstemmingen hadden deelgenomen.

39

Zoals overwogen in punt 32 van dit arrest streefden deze overeenkomsten dus een doelstelling na die kennelijk in strijd was met de goede werking van de normale mededinging.

40

In de derde plaats moet in verband met de economische en juridische context van de overeenkomsten die in het hoofdgeding aan de orde zijn, om te beginnen in herinnering worden gebracht dat deze nieuwe markt voor verplichte particuliere pensioenfondsen tot stand is gekomen tijdens een relatief korte periode, namelijk vier maanden, na afloop waarvan het marktaandeel van elk van deze fondsen was bepaald.

41

Vervolgens was aansluiting bij een van de achttien erkende particuliere pensioenfondsen krachtens de nationale wet verplicht voor de betrokken personen en werd deze aansluiting volgens de wet pas geldig door de registratie ervan bij de CNPAS.

42

Voor het overige werden personen die zich bij meerdere beheerders van dergelijke fondsen hadden ingeschreven, overeenkomstig deze wet beschouwd als personen die zich niet geldig hadden aangesloten en moesten zij evenredig met het aantal personen wier aansluiting bij elk van deze fondsen wel geldig was, onder deze fondsen worden verdeeld.

43

Bovendien bepaalde deze wettelijke regeling dat een persoon die zich geldig had aangesloten bij een van deze erkende particuliere pensioenfondsen, niet dan na verstrijken van een periode van twee jaar van fonds kon veranderen, tenzij tegen betaling van aanzienlijke kosten.

44

Tot slot hebben de betrokken particuliere pensioenfondsen zich dankzij hun onderlinge afstemming moedwillig onttrokken aan de wettelijke regels, die bepaalden dat doublures door de bevoegde nationale autoriteiten en aan de hand van een aleatoire verdeling zouden worden toegewezen.

45

Onder deze omstandigheden moeten voor de beoordeling van de economische en juridische context van een mededingingsregeling overeenkomstig de in punt 33 van dit arrest aangehaalde rechtspraak de aard van de diensten, de daadwerkelijke voorwaarden waaronder de relevante markt functioneert en de structuur ervan in aanmerking worden genomen.

46

In casu was de aard van de betrokken dienst (die met name werd gekenmerkt door de wettelijke verplichting voor de betrokken personen om zich aan te sluiten bij een particulier pensioenfonds) omschreven door de nationale wetgeving. Het verzekeringsproduct dat in het hoofdgeding aan de orde was, kon door de potentiële klanten gemakkelijk worden geïdentificeerd, zodat er een felle concurrentie was tussen de verschillende erkende particuliere pensioenfondsen die dat product aanboden.

47

Daaruit volgt dat de betrokken particuliere pensioenfondsen hun handelwijze onderling hadden afgestemd om invloed te kunnen uitoefenen op de structuur en de daadwerkelijke voorwaarden waaronder de nieuwe markt voor verplichte particuliere verzekeringen functioneert in een fase die cruciaal was voor de totstandkoming ervan.

48

Tot slot, wil van een ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU, sprake zijn, dan moet een overeenkomst op grond van een reeks van feitelijke en juridische gegevens met een voldoende mate van waarschijnlijkheid doen verwachten, dat zij al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, invloed kan uitoefenen op het handelsverkeer tussen de lidstaten, en wel zo dat men moet vrezen dat zij de totstandkoming van een gemeenschappelijke markt tussen de lidstaten kan belemmeren. Die invloed mag voorts niet van zeer geringe betekenis zijn (zie arresten Javico, C‑306/96, EU:C:1998:173, punt 16; Bagnasco e.a., C‑215/96 en C‑216/96, EU:C:1999:12, punt 47, en Dalmine/Commissie, C‑407/04 P, EU:C:2007:53, punt 90).

49

Met betrekking tot het vermogen van een mededingingsregeling die het gehele grondgebied van een lidstaat bestrijkt om de handel tussen de lidstaten ongunstig te beïnvloeden, blijkt uit vaste rechtspraak dat een dergelijke mededingingsregeling naar haar aard een versterking van de nationale drempelvorming tot gevolg heeft, hetgeen de in het VWEU beoogde economische vervlechting doorkruist (zie arresten Vereeniging van Cementhandelaren/Commissie, 8/72, EU:C:1972:84, punt 29; Commissie/Italië, C‑35/96, EU:C:1998:303, punt 48, en Wouters e.a., C‑309/99, EU:C:2002:98, punt 95).

50

In casu blijkt uit het dossier dat aan het Hof is overgelegd dat de litigieuze diensten grensoverschrijdend konden worden verstrekt, daar de personen die verplicht waren zich bij een van de erkende fondsen aan te sluiten en hun werkgevers in andere lidstaten gevestigd konden zijn en de in Roemenië opgerichte pensioenfondsen konden toebehoren aan vennootschappen gevestigd in andere lidstaten.

51

Hoewel de toegang tot de nieuwe markt van verplichte particuliere pensioenfondsen beperkt was tot vennootschappen die voor dat doel in Roemenië waren erkend, heeft de mededingingsregeling die in het hoofdgeding aan de orde is, het voor vennootschappen met zetel buiten het Roemeense grondgebied die ook diensten in de betrokken economische sector willen aanbieden, moeilijker gemaakt om de markt te betreden.

52

Deze situatie moet worden beschouwd als een situatie die het handelsverkeer binnen de interne markt van de Unie ongunstig kan beïnvloeden.

53

Daaruit volgt dat de overeenkomsten die in het hoofdgeding aan de orde zijn, kunnen worden gekwalificeerd als overeenkomsten die vanwege hun strekking de mededinging beperken in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU.

54

In die omstandigheden is het aantal personen dat concreet wordt geraakt door de verdelingsovereenkomsten die in het hoofdgeding aan de orde zijn, niet relevant voor de vaststelling dat er sprake is van een dergelijke beperking van de mededinging.

55

Zoals de advocaat-generaal in punt 83 van zijn conclusie heeft opgemerkt, hangt het antwoord op de vraag of een verdelingsovereenkomst een mededingingsbeperkende strekking heeft en in het bijzonder negatieve gevolgen op de markt kan teweegbrengen, niet af van het concrete aantal klanten dat daadwerkelijk is verdeeld, maar uitsluitend van de inhoud en de objectieve doelstellingen van deze overeenkomst in het licht van de economische en juridische context waarin zij is gesloten.

56

Gelet op een ander moet artikel 101, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat overeenkomsten voor de verdeling van klanten, zoals de particuliere pensioenfondsen in het hoofdgeding hebben gesloten, een mededingingsregeling vormen die ertoe strekt de mededinging te beperken. Het aantal klanten dat door deze overeenkomsten wordt geraakt, is niet relevant voor de beoordeling van de voorwaarde van beperking van de mededinging binnen de interne markt.

Kosten

57

Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 101, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat overeenkomsten voor de verdeling van klanten, zoals de particuliere pensioenfondsen in het hoofdgeding hebben gesloten, een mededingingsregeling vormen die ertoe strekt de mededinging te beperken. Het aantal klanten dat door deze overeenkomsten wordt geraakt, is niet relevant voor de beoordeling van de voorwaarde van beperking van de mededinging binnen de interne markt.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Roemeens.