ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

15 december 2015 ( * )

„Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EU) nr. 1385/2013 — Richtlijn 2013/62/EU — Richtlijn 2013/64/EU — Rechtsgrondslag — Artikel 349 VWEU — Ultraperifere gebieden van de Europese Unie — Wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie”

In de gevoegde zaken C‑132/14 tot en met C‑136/14,

betreffende beroepen tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, ingesteld op 21 maart 2014,

Europees Parlement, vertegenwoordigd door I. Liukkonen (C‑132/14), L. Visaggio en J. Rodrigues (C‑132/14 en C‑136/14) als gemachtigden,

verzoeker in de zaken C‑132/14 en C‑136/14,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Lyal (C‑133/14–C‑135/14), W. Mölls (C‑133/14–C‑135/14), D. Bianchi (C‑133/14 en C‑135/14) en D. Martin (C‑133/14 en C‑134/14) als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster in de zaken C‑133/14 tot en met C‑135/14,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door A. Westerhof Löfflerová, E. Karlsson, F. Florindo Gijón en J. Czuczai als gemachtigden,

verweerder,

ondersteund door:

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door M. Sampol Pucurull als gemachtigde,

Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues, F. Fize, D. Colas en N. Rouam als gemachtigden,

Portugese Republiek, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, B. Andrade Correia, M. Duarte en S. Marques als gemachtigden,

interveniënten,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, M. Ilešič, L. Bay Larsen, T. von Danwitz, J. L. da Cruz Vilaça, A. Arabadjiev (rapporteur) en C. Toader, kamerpresidenten, E. Levits, J.‑C. Bonichot, A. Prechal, E. Jarašiūnas, C. G. Fernlund en C. Vajda, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: I. Illéssy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 april 2015,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 juni 2015,

het navolgende

Arrest

1

In de zaken C‑132/14 en C‑135/14 verzoeken respectievelijk het Europees Parlement en de Europese Commissie nietigverklaring van verordening (EU) nr. 1385/2013 van de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 850/98 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad, en verordeningen (EG) nr. 1069/2009, (EU) nr. 1379/2013 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad in verband met de wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie (PB L 354, blz. 86).

2

In de zaken C‑133/14 en C‑136/14 verzoeken respectievelijk de Commissie en het Parlement nietigverklaring van richtlijn 2013/64/EU van de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van richtlijnen van de Raad 91/271/EEG en 1999/74/EG, en richtlijnen 2000/60/EG, 2006/7/EG, 2006/25/EG en 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad als gevolg van de wijziging in de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie (PB L 353, blz. 8).

3

In zaak C‑134/14 verzoekt de Commissie nietigverklaring van richtlijn 2013/62/EU van de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van richtlijn 2010/18/EU tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, in verband met de wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie (PB L 353, blz. 7).

Bestreden handelingen

Verordening nr. 1385/2013

4

De overwegingen 1, 3, 4, 7 en 8 van verordening nr. 1385/2013 luiden als volgt:

„(1)

[...] Het is wenselijk te voorzien in bepaalde specifieke maatregelen die gerechtvaardigd zijn door de bijzondere structurele sociale en economische situatie van Mayotte op een aantal gebieden, die wordt bemoeilijkt door de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte en het moeilijke reliëf en klimaat.

[...]

(3)

Wat betreft verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad [van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 125, blz. 1)]: de wateren rond Mayotte als nieuwe ultraperifere regio moeten worden opgenomen in het toepassingsgebied van deze verordening en het gebruik van ringzegens ten aanzien van scholen van tonijn en aanverwante vissoorten binnen de zone van 24 mijl vanaf de basislijnen van het eiland moet worden verboden teneinde de scholen grote trekkende vissen in de buurt van het eiland Mayotte in stand te houden.

(4)

Wat betreft verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad [van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354, blz. 1)]: wegens de zeer versnipperde en onderontwikkelde afzetregelingen van Mayotte zou de toepassing van de regels inzake de etikettering van visserijproducten voor de kleinhandelaren een belasting met zich meebrengen die niet in verhouding staat tot de informatie die aan de consument zal worden verstrekt. Het is derhalve wenselijk te voorzien in een tijdelijke afwijking van de regels inzake de etikettering van visserijproducten die voor verkoop in het klein aan de eindverbruiker in Mayotte worden aangeboden.

[...]

(7)

Gezien het feit dat Frankrijk bij de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC) een ontwikkelingsplan heeft ingediend waarin de indicatieve omvang van de vloot van Mayotte en de verwachte evolutie van de onderontwikkelde vloot van mechanische beugschepen korter dan 23 meter en vaartuigen die met de ringzegen vissen met basis in Mayotte als zijn nieuwe ultraperifere regio wordt beschreven, en dat geen enkele overeenkomstsluitende partij van de IOTC, met inbegrip van de Unie, daartegen bezwaar heeft gemaakt, is het voor kleinere vaartuigen evenwel dienstig om de referentieniveaus van dit plan te gebruiken als maxima voor de capaciteit van de in Mayotte geregistreerde vloot van mechanische beugschepen korter dan 23 meter en vaartuigen die met de ringzegen vissen. In afwijking van de algemeen toepasselijke EU-voorschriften moet, vanwege de huidige bijzondere sociale en economische omstandigheden van Mayotte, voldoende tijd worden uitgetrokken om Frankrijk in staat te stellen de capaciteit van het onderontwikkelde deel van zijn vloot van kleinere vaartuigen tot 2025 uit te breiden.

(8)

Wat betreft verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad [van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300, blz. 1)]: het zij opgemerkt dat Mayotte niet over de industriële capaciteit beschikt om dierlijke bijproducten te verwerken. Het is derhalve wenselijk Frankrijk een periode van vijf jaar toe te kennen om de infrastructuur op te bouwen die nodig is om, met volledige inachtneming van verordening (EG) nr. 1069/2009, dierlijke bijproducten in Mayotte te kunnen identificeren, hanteren, vervoeren, behandelen en verwijderen.”

5

In de artikelen 1 tot en met 4 van die verordening is bepaald:

„Artikel 1

Wijziging van verordening (EG) nr. 850/98

Verordening (EG) nr. 850/98 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2, lid 1, onder h), wordt vervangen door:

‚h)

Gebied 8:

alle wateren voor de kust van de Franse departementen Réunion en Mayotte die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen.’.

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

‚Artikel 34 [octies]

Beperkingen op de visserij in de 24-mijlszone rond Mayotte

Het is vaartuigen verboden in de zone van 24 mijl gemeten vanaf de basislijnen vanwaar de territoriale wateren worden gemeten, van de kusten van Mayotte, als ultraperifer[e] regio in de zin van artikel 349 [VWEU], ten aanzien van scholen van tonijn en aanverwante soorten ringzegens te gebruiken.’.

Artikel 2

Wijziging in verordening (EU) nr. 1379/2013

In artikel 35 van verordening (EU) nr. 1379/2013 wordt het volgende lid 6 ingevoegd:

‚6.   Tot 31 december 2021 gelden de leden 1, 2 en 3 niet voor producten die voor verkoop in het klein worden aangeboden aan de eindverbruiker in Mayotte als ultraperifere regio in de zin van artikel 349 VWEU.’.

Artikel 3

Wijziging in verordening (EU) nr. 1380/2013

Verordening (EU) nr. 1380/2013 [van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354, blz. 22)] wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 23 wordt het volgende lid toegevoegd:

‚4.   In afwijking van lid 1 is Frankrijk, tot en met 31 december 2025, gemachtigd om nieuwe capaciteit toe te voegen aan de diverse segmenten in Mayotte, als ultraperifer[e] regio in de zin van artikel 349 [VWEU] (hierna „Mayotte”), als bedoeld in bijlage II, zonder daarvoor een gelijkwaardige capaciteit te moeten onttrekken.’.

2)

Aan artikel 36 worden de volgende leden toegevoegd:

‚5.   In afwijking van lid 1 is Frankrijk tot en met 31 december 2021 vrijgesteld van de verplichting om in zijn register van de vissersvaartuigen van de Unie vaartuigen op te nemen met een lengte over alles van minder tien meter die opereren vanuit Mayotte.

6.   Tot en met 31 december 2021 houdt Frankrijk een voorlopig register bij van de vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan tien meter die vanuit Mayotte opereren. Dit register bevat voor elk vaartuig ten minste de naam, de lengte over alles en een identificatiecode. Vaartuigen die in het voorlopig register zijn opgenomen, worden beschouwd als in Mayotte geregistreerde vaartuigen.’

3)

De vermeldingen ten aanzien van Mayotte, opgenomen in de bijlage bij deze verordening, worden ingevoegd in de tabel in bijlage II van verordening (EU) nr. 1380/2013, na de vermelding ‚Guadeloupe: pelagische soorten. I > 12 m’.

Artikel 4

Wijziging van verordening (EG) nr. 1069/2009

In verordening (EG) nr. 1069/2009 komt artikel 56 als volgt te luiden:

‚Artikel 56

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 4 maart 2011.

Artikel 4 is echter van toepassing op Mayotte als ultraperifere regio in de zin van artikel 349 [VWEU] (hierna „Mayotte”) met ingang van 1 januari 2021. Dierlijke bijproducten en afgeleide producten die vóór 1 januari 2021 in Mayotte zijn geproduceerd, worden verwijderd in overeenstemming met artikel 19, lid 1, onder b), van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.’.”

Richtlijn 2013/62

6

Artikel 1 van richtlijn 2013/62 bepaalt:

„Aan artikel 3, lid 2, van richtlijn 2010/18/EU [van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van richtlijn 96/34/EG (PB L 68, blz. 13)] wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚In afwijking van de eerste alinea wordt de aldaar bedoelde extra termijn verlengd tot 31 december 2018 voor Mayotte als ultraperifeer gebied van de Unie in de zin van artikel 349 VWEU.’.”

Richtlijn 2013/64

7

De overwegingen 1 tot en met 9 van richtlijn 2013/64 luiden als volgt:

„(1)

[...] Gezien de specifieke structurele sociale en economische situatie van Mayotte dienen er echter bepaalde specifieke maatregelen betreffende de bijzondere voorwaarden voor de toepassing van het Unierecht te worden genomen.

(2)

Bovendien is het wenselijk rekening te houden met de bijzondere situatie in Mayotte wat betreft de toestand van het milieu. Deze moet aanzienlijk worden verbeterd om te voldoen aan de milieudoelstellingen die door het recht van de Unie zijn vastgesteld en daar is extra tijd voor nodig. Teneinde de toestand van het milieu geleidelijk te verbeteren, moeten er binnen specifieke termijnen specifieke maatregelen worden vastgesteld.

(3)

Om te voldoen aan de voorschriften van richtlijn 91/271/EEG van de Raad [van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, blz. 40)], moeten in Mayotte maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat agglomeraties beschikken over een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater. Deze maatregelen vereisen infrastructuurwerkzaamheden die volgens gepaste administratieve en planologische procedures moeten verlopen en waarvoor bovendien systemen moeten worden opgezet voor het meten en controleren van lozingen van stedelijk afvalwater. Gelet op de specifieke structurele en economische situatie van Mayotte, moet Frankrijk voldoende tijd krijgen om aan deze vereisten te voldoen.

(4)

Op het gebied van landbouw wordt met betrekking tot richtlijn 1999/74/EG van de Raad [van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PB L 203, blz. 53)] opgemerkt dat legkippen in Mayotte in niet-aangepaste kooien worden gehouden. Gezien de aanzienlijke investeringen en voorbereidende werkzaamheden die nodig zijn voor de vervanging van niet-aangepaste kooien door aangepaste kooien of alternatieve systemen, moet het verbod op het gebruik van niet-aangepaste kooien worden uitgesteld voor een periode van ten hoogste 48 maanden vanaf 1 januari 2014. Om concurrentieverstoringen te voorkomen mogen eieren, afkomstig van houderijen die niet-aangepaste kooien gebruiken, enkel op de plaatselijke markt van Mayotte worden verhandeld. Om de noodzakelijke controles te vergemakkelijken, moet een speciaal merk worden aangebracht op eieren die in niet-aangepaste kooien zijn geproduceerd.

(5)

Wat betreft richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad [van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327, blz. 1)], moet Frankrijk met het oog op de correcte tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake stroomgebiedsbeheerplannen, beheerplannen vaststellen en uitvoeren die technische en administratieve maatregelen bevatten om een goede watertoestand van alle oppervlaktewaterlichamen te bereiken en om achteruitgang daarvan te voorkomen. Frankrijk moet, gelet op de specifieke structurele sociale en economische situatie van het nieuwe ultraperifere gebied Mayotte, voldoende tijd krijgen om deze maatregelen te kunnen vaststellen en uitvoeren.

(6)

Wat betreft richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad [van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van richtlijn 76/160/EEG (PB L 64, blz. 37)], is de huidige toestand van de oppervlaktewateren in Mayotte zodanig dat aanzienlijke verbeteringen vereist zijn om te voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn. De kwaliteit van zwemwater is rechtstreeks afhankelijk van de behandeling van stedelijk afvalwater en er kan slechts geleidelijk worden voldaan aan de bepalingen van richtlijn 2006/7/EG als de agglomeraties die de kwaliteit van stedelijk afvalwater aantasten voldoen aan de voorschriften van richtlijn 91/271/EEG. Daarom moeten specifieke termijnen worden vastgesteld opdat Frankrijk aan de normen van de Unie kan voldoen wat betreft de zwemwaterkwaliteit in Mayotte als nieuw ultraperifeer gebied en gelet op de bijzondere sociale en economische situatie.

(7)

Op het gebied van sociaal beleid moet rekening worden gehouden met de moeilijkheden die men in Mayotte zal ondervinden om met ingang van 1 januari 2014 te voldoen aan richtlijn 2006/25/EG van het Europees Parlement en de Raad [van 5 april 2006 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico’s van fysische agentia (kunstmatige optische straling) (19e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 114, blz. 38)]. Er zijn in Mayotte, wegens de bijzondere sociale en economische situatie, geen technische voorzieningen beschikbaar voor de uitvoering van de maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan deze richtlijn waar het gaat om kunstmatige optische straling. Het is daarom passend om tot en met 31 december 2017 een afwijking van sommige bepalingen van deze richtlijn toe te kennen aan Frankrijk, voor zover deze voorzieningen in Mayotte niet beschikbaar zijn en onverminderd de algemene beginselen inzake bescherming en preventie op het gebied van gezondheid en veiligheid van werknemers.

(8)

Om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers op het werk te waarborgen, moet ervoor worden gezorgd dat de sociale partners worden geraadpleegd, dat de risico’s ten gevolge van de afwijking tot een minimum worden beperkt en dat de betrokken werknemers onder een verscherpt gezondheidstoezicht staan. Het is belangrijk dat de duur van de afwijking zo veel mogelijk wordt beperkt. De nationale afwijkende maatregelen moeten daarom elk jaar worden geëvalueerd en worden ingetrokken zodra de omstandigheden waardoor zij gerechtvaardigd werden, ophouden te bestaan.

(9)

Wat betreft richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad [van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88, blz. 45)], vereist de omzetting van deze richtlijn dat een aantal aanpassingen wordt doorgevoerd teneinde de continuïteit van de zorgverlening en de informatieverstrekking aan patiënten te waarborgen. Het is daarom wenselijk dat Frankrijk na 1 januari 2014 over een aanvullende periode van dertig maanden kan beschikken om de nodige bepalingen in werking te doen treden zodat Mayotte aan deze richtlijn kan voldoen.”

8

De artikelen 1 tot en met 6 van deze richtlijn bepalen het volgende:

„Artikel 1

Wijziging van richtlijn 91/271/EEG

Richtlijn 91/271/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3 wordt het volgende lid ingevoegd:

‚1 bis.   In afwijking van de eerste en tweede alinea van lid 1 zorgt Frankrijk ervoor dat alle agglomeraties in Mayotte als ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 [VWEU] (hierna „Mayotte”) beschikken over een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater:

uiterlijk op 31 december 2020 voor agglomeraties met meer dan 10000 [inwonerequivalenten], hetgeen ten minste 70 % van de in Mayotte gegenereerde belasting zal dekken;

uiterlijk op 31 december 2027 voor alle agglomeraties met meer dan 2000 [inwonerequivalenten.]’.

2)

In artikel 4 wordt het volgende lid ingevoegd:

‚1 bis   . In afwijking van lid 1 zorgt Frankrijk ervoor dat stedelijk afvalwater in Mayotte dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen:

uiterlijk op 31 december 2020 voor agglomeraties met meer dan 15000 [inwonerequivalenten], hetgeen, samen met de in artikel 5, lid 2 bis, bedoelde agglomeraties, ten minste 70 % van de in Mayotte gegenereerde belasting zal dekken;

uiterlijk op 31 december 2027 voor alle agglomeraties met meer dan 2000 [inwonerequivalenten.]’.

3)

In artikel 5 wordt het volgende lid ingevoegd:

‚2 bis   . In afwijking van lid 2 zorgt Frankrijk ervoor dat stedelijk afvalwater in Mayotte dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing in kwetsbare gebieden aan een behandeling wordt onderworpen die verder gaat dan de in artikel 4 bedoelde behandeling: uiterlijk op 31 december 2020 voor agglomeraties met meer dan 10000 [inwonerequivalenten], hetgeen, samen met de in artikel 4, lid 1 bis, bedoelde agglomeraties, ten minste 70 % van de in Mayotte gegenereerde belasting zal dekken.’.

4)

Aan het einde van artikel 7 wordt de volgende alinea ingevoegd:

‚In afwijking van de eerste alinea wordt de termijn ten aanzien van Mayotte vastgesteld op 31 december 2027.’.

5)

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚In afwijking van de eerste alinea stelt Frankrijk voor Mayotte uiterlijk op 30 juni 2014 een programma op voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.’;

b)

aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚In afwijking van de eerste alinea verstrekt Frankrijk, ten aanzien van Mayotte, de Commissie uiterlijk op 31 december 2014 informatie over het programma.’.

Artikel 2

Wijziging in richtlijn 1999/74/EG

Aan artikel 5 van richtlijn 1999/74/EG wordt het volgende lid toegevoegd:

‚3.   In afwijking van lid 2 mogen legkippen in Mayotte als ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 [VWEU] (hierna „Mayotte”) verder worden gehouden in kooien als bedoeld in dit hoofdstuk tot en met 31 december 2017.

Het bouwen of voor het eerst in gebruik nemen van de in dit hoofdstuk bedoelde kooien is met ingang van 1 januari 2014 verboden in Mayotte.

Eieren afkomstig van houderijen die legkippen houden in kooien als bedoeld in dit hoofdstuk, mogen enkel op de plaatselijke markt van Mayotte worden verhandeld. Deze eieren en de verpakkingen daarvan worden duidelijk geïdentificeerd met een speciaal merk, zodat de noodzakelijke controles kunnen plaatsvinden. Een duidelijke beschrijving van dit speciale merk wordt uiterlijk op 1 januari 2014 aan de Commissie meegedeeld.’.

Artikel 3

Wijziging van richtlijn 2000/60/EG

Richtlijn 2000/60/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚Voor Mayotte als ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 [VWEU] (hierna „Mayotte”) is de onder a), punt ii), onder a), punt iii), onder b), punt ii) en onder c) bedoelde termijn vastgesteld op 22 december 2021.’;

b)

in lid 4 komt de inleidende zin als volgt te luiden:

‚De in lid 1 gestelde termijnen kunnen met het oog op het gefaseerde bereiken van de doelstellingen voor waterlichamen worden verlengd, mits de toestand van het aangetaste waterlichaam niet verder verslechtert, wanneer aan alle navolgende voorwaarden wordt voldaan:’.

2)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 7 wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚Voor Mayotte worden de in de eerste alinea bedoelde termijnen vastgesteld op respectievelijk 22 december 2015 en 22 december 2018.’;

b)

aan lid 8 wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚Voor Mayotte wordt de in de eerste alinea bedoelde termijn vastgesteld op 22 december 2021.’.

3)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 6 wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚Voor Mayotte wordt de in de eerste alinea bedoelde termijn vastgesteld op 22 december 2015.’;

b)

aan lid 7 wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚Voor Mayotte wordt de in de eerste alinea bedoelde termijn vastgesteld op 22 december 2021.’.

Artikel 4

Wijziging van richtlijn 2006/7/EG

Richtlijn 2006/7/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚Voor Mayotte als ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 [VWEU] (hierna „Mayotte”) wordt de in de eerste alinea bedoelde termijn vastgesteld op 31 december 2019.’;

b)

aan lid 3 wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚Voor Mayotte wordt de in de eerste alinea bedoelde termijn vastgesteld op 31 december 2031.’.

2)

Aan artikel 6, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚Voor Mayotte wordt de in de eerste alinea bedoelde termijn vastgesteld op 30 juni 2015.’.

3)

Aan artikel 13, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚Voor Mayotte wordt de in de eerste alinea bedoelde termijn vastgesteld op 30 juni 2014.’.

Artikel 5

Wijziging van richtlijn 2006/25/EG

In richtlijn 2006/25/EG wordt het volgende artikel ingevoegd:

‚Artikel 14 bis

1.   Onverminderd de algemene beginselen inzake bescherming en preventie op het gebied van gezondheid en veiligheid van werknemers, kan Frankrijk in Mayotte als ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 [VWEU] (hierna „Mayotte”) tot en met 31 december 2017 afwijken van de toepassing van de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan deze richtlijn, op voorwaarde dat voor de toepassing daarvan specifieke technische voorzieningen vereist zijn en dat deze voorzieningen niet beschikbaar zijn in Mayotte.

De eerste alinea is niet van toepassing op de verplichtingen van artikel 5, lid 1, van deze richtlijn en evenmin op de bepalingen van deze richtlijn die een weerspiegeling vormen van de algemene beginselen als uiteengezet in richtlijn 89/391/EEG [van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183, blz. 1)].

2.   Elke afwijking van deze richtlijn als gevolg van de toepassing van maatregelen die op 1 januari 2014 bestaan of als gevolg van de vaststelling van nieuwe maatregelen, wordt voorafgegaan door een raadpleging van de sociale partners in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijken. Deze afwijkingen worden toegepast onder voorwaarden die rekening houden met de bijzondere omstandigheden in Mayotte en waarborgen dat de daaruit voortvloeiende risico’s voor werknemers tot een minimum worden beperkt en dat de betrokken werknemers onder verscherpt gezondheidstoezicht staan.

3.   De nationale afwijkende maatregelen worden, na raadpleging van de sociale partners, elk jaar herzien en worden ingetrokken zodra de omstandigheden waardoor zij gerechtvaardigd werden opgehouden hebben te bestaan.’.

Artikel 6

Wijziging van richtlijn 2011/24/EU

Aan artikel 21 van richtlijn 2011/24/EU wordt het volgende lid toegevoegd:

‚3.   In afwijking van de eerste zin van lid 1 doet Frankrijk, ten aanzien van Mayotte als ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 VWEU, de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen uiterlijk op 30 juni 2016 in werking treden.’.”

Voorgeschiedenis van het geding

9

Krachtens besluit 2012/419/EU van de Europese Raad van 11 juli 2012 tot wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie (PB L 204, blz. 131) behoort Mayotte met ingang van 1 januari 2014 niet langer tot de landen en gebieden overzee in de zin van artikel 355, lid 2, VWEU, en is het een ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 VWEU geworden. Bij dat besluit zijn in artikel 349, eerste alinea, VWEU en in artikel 355, lid 1, VWEU verwijzingen naar Mayotte ingevoegd, terwijl in bijlage II bij het VWEU, die de lijst bevat met „landen en gebieden overzee waarop toepasselijk zijn de bepalingen van het vierde deel van [het VWEU]”, het zesde streepje, dat „Mayotte” vermeldde, is verwijderd.

10

Na verschillende verzoeken van de Franse autoriteiten heeft de Commissie erkend dat de Franse Republiek, die krachtens besluit 2012/419 gehouden is om het Unie-acquis vanaf 1 januari 2014 in zijn geheel op Mayotte toe te passen, niettemin extra termijnen diende te krijgen om aan deze verplichting te voldoen.

11

Daartoe heeft de Commissie op 13 juni 2013 het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van bepaalde verordeningen op het gebied van visserij en diergezondheid uit hoofde van de wijziging in de status van Mayotte ten aanzien van de Unie [COM(2013) 417 final], het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van richtlijn 2010/18/EU van de Raad in verband met de wijziging van de status van Mayotte [COM(2013) 413 final] en het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van bepaalde richtlijnen op het gebied van milieu, landbouw, sociaal beleid en volksgezondheid uit hoofde van de wijziging in de status van Mayotte ten aanzien van de Unie [COM(2013) 418 final], vastgesteld, welke voorstellen respectievelijk zijn gebaseerd:

op de artikelen 43, lid 2, VWEU en 168, lid 4, onder b), VWEU, die voorzien in de gewone wetgevingsprocedure en raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en het Comité van de Regio’s van de Europese Unie vereisen;

op artikel 155, lid 2, VWEU, dat bepaalt dat de Raad handelt op voorstel van de Commissie en dat het Europees Parlement in kennis wordt gesteld;

op de artikelen 43, lid 2, VWEU, 114 VWEU, 153, lid 2, VWEU, 168 VWEU en 192, lid 1, VWEU, die voorzien in de gewone wetgevingsprocedure en raadpleging van het EESC en het Comité van de Regio’s vereisen.

12

De Raad, die meende dat de tot stand te brengen handelingen allemaal moesten worden vastgesteld op grondslag van artikel 349 VWEU en volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, heeft het Parlement, met het oog op diens advies, de voorstellen van de Commissie toegezonden. Deze voorstellen zijn tevens aan de nationale parlementen gezonden.

13

Op 12 december 2013 heeft het Parlement zijn „standpunt[en] in eerste lezing” over het voorstel voor een verordening COM(2013) 417 final en over het voorstel voor een richtlijn COM(2013) 418 final gegeven. In deze standpunten heeft het Parlement erop gewezen dat de tot stand te brengen handelingen moeten worden vastgesteld „volgens de gewone wetgevingsprocedure”, maar dat met betrekking tot in het bijzonder de vast te stellen verordening, daarvoor naast de artikelen 43, lid 2, VWEU en 168, lid 4, onder b), VWEU, artikel 349 VWEU als rechtsgrondslag diende te worden gebruikt. Met betrekking tot de handeling die moet worden vastgesteld na het voorstel voor een besluit COM(2013) 413 final, heeft het Parlement, dat beklemtoont dat het overeenkomstig artikel 349 VWEU was „geraadpleegd” over het ontwerp van de Raad, bij wetgevingsresolutie eveneens van 12 december 2013, „het ontwerp van de Raad, zoals gewijzigd” goedgekeurd.

14

Op 17 december 2013 heeft de Raad, „handelend volgens de bijzondere wetgevingsprocedure”, gezien het „[VWEU] en met name artikel 349” ervan, en na „het advies van het [...] Parlement [van 12 december 2013]”, verordening nr. 1385/2013, richtlijn 2013/62 en richtlijn 2013/64 (hierna samen: „bestreden handelingen”) vastgesteld.

Procedure bij het Hof en conclusies van partijen

15

Bij beschikking van de president van het Hof van 29 april 2014 zijn de onderhavige zaken gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.

16

Het Parlement verzoekt het Hof:

verordening nr. 1385/2013 en richtlijn 2013/64 nietig te verklaren;

de gevolgen van die verordening en die richtlijn te handhaven tot de inwerkingtreding van handelingen ter vervanging daarvan die op de juiste rechtsgrondslagen zijn vastgesteld, en

de Raad te verwijzen in de kosten.

17

De Commissie verzoekt het Hof:

de bestreden handelingen nietig te verklaren;

de gevolgen van de bestreden handelingen te handhaven tot de inwerkingtreding van handelingen ter vervanging daarvan die op de juiste rechtsgrondslagen zijn vastgesteld, en

de Raad te verwijzen in de kosten.

18

De Raad verzoekt het Hof:

primair, de beroepen te verwerpen;

subsidiair, voor het geval de bestreden handelingen geheel of gedeeltelijk worden nietig verklaard, de gevolgen ervan te handhaven tot de inwerkingtreding van handelingen ter vervanging daarvan die op de juiste rechtsgrondslagen zijn vastgesteld, en

het Parlement en de Commissie te verwijzen in de kosten.

19

Bij beslissing van de president van het Hof van 29 juli 2014 zijn het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en de Portugese Republiek toegelaten tot interventie aan de zijde van de Raad.

Beroepen

20

Tot staving van de respectieve beroepen voeren het Parlement en de Commissie één middel aan, dat erop is gebaseerd dat de Raad, door de bestreden handelingen op grondslag van artikel 349 VWEU vast te stellen, een verkeerde rechtsgrondslag heeft gekozen.

Argumenten van partijen

Argumenten van de Commissie

21

De Commissie meent dat artikel 349 VWEU alleen van toepassing is wanneer moet worden afgeweken van de toepassing van het primaire recht op de ultraperifere gebieden. Zonder een dergelijke afwijking moet de rechtsgrondslag van een handeling waarbij enkel een beleid aan die gebieden wordt aangepast, zoals het geval is voor de bestreden handelingen, worden gezocht in de bepalingen betreffende dat beleid.

22

Deze instelling merkt op dat artikel 355, lid 1, VWEU preciseert dat „de bepalingen van dit Verdrag van toepassing [zijn]” op ultraperifere gebieden „overeenkomstig artikel 349 [VWEU]”. Daaruit volgt dat laatstgenoemde bepaling alleen toestaat om af te wijken van de toepassing van de „bepalingen van dit Verdrag” op die gebieden.

23

In dit verband volgt uit artikel 52 VEU dat „de Verdragen” weliswaar van toepassing zijn op alle lidstaten, doch dat het territoriale toepassingsgebied ervan nader wordt omschreven in artikel 355 VWEU. Volgens de Commissie impliceren de verbanden tussen deze twee bepalingen dus dat het daarin gebruikte begrip „Verdragen” afgeleid recht uitsluit. De preciseringen betreffende de geografische draagwijdte van een voorschrift van afgeleid recht staan gewoonlijk in dat voorschrift zelf en daaraan wordt niet afgedaan door artikel 355 VWEU of door artikel 52 VEU.

24

Wat meer in het bijzonder artikel 349 VWEU betreft, preciseert de Commissie dat dit niet aldus kan worden gelezen dat het de Raad daarbij wordt toegestaan ongeacht welke „specifieke maatregel” te nemen die gunstig is voor de ultraperifere gebieden als bedoeld in dat artikel. Dat artikel staat immers enkel toe dat maatregelen worden vastgesteld gezien de „structurele economische en sociale situatie” van deze gebieden en gezien de in artikel 349, eerste alinea, VWEU limitatief genoemde factoren die deze situatie bemoeilijken.

25

Voor zover de „specifieke maatregelen” als bedoeld in artikel 349 VWEU „er met name op gericht zijn de voorwaarden voor de toepassing van de Verdragen” op de betrokken gebieden vast te stellen, betekent de term „met name” dat dit artikel elke maatregel bestrijkt waarmee wordt afgeweken van de Verdragen, ongeacht of deze al dan niet bestaat in de vaststelling van dergelijke „voorwaarden voor de toepassing”. Dat artikel staat de Raad daarentegen niet toe de „voorwaarden voor de toepassing” van afgeleid recht vast te stellen.

26

Aan een dergelijke uitlegging wordt niet afgedaan door de uitdrukking „met inbegrip van gemeenschappelijk beleid”, gebezigd in artikel 349, eerste alinea, VWEU, en evenmin door de niet-uitputtende lijst van deze beleidsterreinen in artikel 349, tweede alinea, VWEU. Het gebruik van deze uitdrukking en het bestaan van die lijst maken alleen duidelijk dat de draagwijdte van artikel 349 VWEU niet beperkt is tot bepaalde specifieke beleidsgebieden, maar impliceren niet dat de werkingssfeer van dat artikel in die mate moet worden uitgebreid dat de Raad bevoegd zou zijn op grondslag daarvan maatregelen vast te stellen waarmee wordt afgeweken van het afgeleide recht.

27

De Commissie meent dat het stelsel van de rechtsgrondslagen in het VWEU haar redenering staaft. Elk van deze rechtsgrondslagen, met uitzondering van artikel 349 VWEU, betreft immers een gegeven beleid, in zijn geheel beschouwd, en verleent de Uniewetgever een ruime discretionaire marge om rekening te houden met elke relevante factor. Daaruit volgt dat geografische differentiaties zijn toegestaan, mits het beginsel van gelijke behandeling in acht wordt genomen. Bijgevolg kan een gedifferentieerde behandeling ten gunste van een ultraperifeer gebied worden gerechtvaardigd door het bestaan, in dit gebied, van een of meer van de in artikel 349 VWEU genoemde factoren, zonder dat dit afbreuk doet aan de op die behandeling toepasselijke rechtsgrondslag.

28

Ten slotte verzoekt de Commissie het Hof de gevolgen van de bestreden handelingen in stand te houden, aangezien haar beroepen geen betrekking hebben op de inhoud daarvan.

Argumenten van het Parlement

29

Het Parlement meent dat verordening nr. 1385/2013 en richtlijn 2013/64 tegelijkertijd meerdere doelen nastreven en verschillende bestanddelen hebben die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, zonder dat bepaalde bijkomstig en indirect ten opzichte van andere zijn. Aldus hadden deze handelingen op de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen moeten worden gebaseerd.

30

Volgens deze instelling kan artikel 349 VWEU geen hogere rang hebben dan de sectorale rechtsgrondslagen, wat de maatregelen betreft die bestemd zijn een of ander gegeven beleid uit te voeren, ook al gebeurt dit in een of meer ultraperifere gebieden, omdat anders de architectuur van het VWEU en het institutionele evenwicht bij de vaststelling van de in dat Verdrag voorziene maatregelen zou worden verstoord. De bepalingen die gelden voor de beleidsterreinen van de Unie, zijn immers ook van toepassing op de ultraperifere gebieden.

31

Naar mening van het Parlement volgt daaruit dat de maatregelen waarbij enig beleid wordt uitgevoerd, moeten worden vastgesteld op basis van de rechtsgrondslagen die zijn opgenomen in het derde deel van het VWEU. Het feit dat een maatregel betrekking heeft op een of meer ultraperifere gebieden doet in dit verband niet ter zake. Het beslissende criterium is het criterium of deze maatregel doelen nastreeft die passend zijn voor het betrokken beleid zonder evenwel een specifieke maatregel ten gunste van de ultraperifere gebieden te vormen in de zin van artikel 349 VWEU.

32

In dit verband meent het Parlement dat uit de bewoordingen van artikel 349 VWEU volgt dat deze bepaling enkel de vaststelling van „specifieke maatregelen” toestaat waarmee wordt getracht de nadelen te compenseren die worden teweeggebracht door de „bijzondere kenmerken en beperkingen” waardoor het betrokken gebied of de betrokken gebieden zich onderscheiden van de rest van het grondgebied van de Unie.

33

Vooral blijkens het in artikel 349, eerste alinea, VWEU genoemde doel, dat deze maatregelen „er met name op gericht zijn de voorwaarden voor de toepassing van de Verdragen, met inbegrip van gemeenschappelijk beleid, op deze gebieden vast te stellen” en het in artikel 349, derde alinea, VWEU geformuleerde voorbehoud, dat die maatregelen dienen te worden genomen „zonder afbreuk te doen aan de integriteit en de samenhang van de rechtsorde van de Unie, met inbegrip van de interne markt en het gemeenschappelijk beleid”, ziet artikel 349 VWEU alleen op afwijking van de volle toepasselijkheid van het Unierecht.

34

Maatregelen die geen afwijking van voor het overige toepasselijke regels invoeren, maar enkel de toepassing van bepaalde bepalingen van het Unierecht op een ultraperifeer gebied uitstellen tot een later tijdstip, vallen derhalve niet binnen de werkingssfeer van dat artikel.

35

Wat richtlijn 2013/64 betreft, volgt uit de overwegingen ervan dat deze tot doel heeft om, door overgangsperioden toe te kennen, de volle toepasselijkheid, ten aanzien van Mayotte, van verscheidene richtlijnen op het gebied van milieu, landbouw, sociaal beleid en volksgezondheid te vergemakkelijken.

36

De moeilijkheden die zich voordoen om in dit gebied volle toepassing te geven aan deze richtlijnen, vloeien evenwel niet voort uit de „structurele economische en sociale situatie” waarin dit gebied zich bevindt, en evenmin uit het feit dat zich één of meer van de bemoeilijkende factoren voordoen zoals deze in artikel 349, eerste alinea, VWEU limitatief zijn genoemd. Dergelijke moeilijkheden kunnen immers om het even welk gebied treffen dat aan de verplichting wordt onderworpen om met ingang van een bepaalde datum vereisten in acht te nemen die aldaar voordien niet van toepassing waren.

37

Volgens het Parlement hadden de wijzigingen die bij richtlijn 2013/64 zijn aangebracht, de rechtsgrondslag moeten hebben die overeenkomt met betrokken sectorrichtlijnen, en konden zij niet op artikel 349 VWEU worden gebaseerd.

38

Wat verordening nr. 1385/2013 betreft, preciseert het Parlement dat artikel 1 ervan strekt ter uitvoering van de doelen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De omstandigheid dat het fragiele mariene milieu dat beschermd dient te worden, in de wateren van een ultraperifeer gebied liggen, is irrelevant omdat een dergelijke situatie zich in elk ander gebied van de Unie kan voordoen. De door de Raad in deze verordening getroffen maatregelen strekken er dus niet toe de aan de „structurele economische en sociale situatie” te wijten nadelen van Mayotte te compenseren.

39

Het Parlement voegt daaraan toe dat de omstandigheid dat een gegeven maatregel die wordt vastgesteld op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid, tevens tot doel kan hebben positieve effecten op economisch en sociaal vlak en op het gebied van de werkgelegenheid te bereiken, niet van dien aard is dat die maatregel daardoor niet meer onder dat beleid valt.

40

Wat artikel 2 van verordening nr. 1385/2013 betreft: de betrokken wijziging vormt slechts een overgangsmaatregel waardoor de volle toepasselijkheid van het afgeleide recht op Mayotte mogelijk moet worden gemaakt en deze had volgens het Parlement onder de sectorale rechtsgrondslag van artikel 43, lid 2, VWEU moeten vallen.

41

Wat artikel 3 van verordening nr. 1385/2013 betreft, erkent het Parlement dat de maatregelen in de punten 1 en 2 van dit artikel het karakter hebben van een afwijking en zijn vastgesteld met het oog op de bijzondere structurele economische en sociale situatie van Mayotte. In die omstandigheden zou artikel 349 VWEU inderdaad de passende rechtsgrondslag voor de vaststelling van die maatregelen zijn geweest.

42

Daarentegen heeft de Raad, door bij artikel 3, punt 3, van verordening nr. 1385/2013 de tabel met de maximale vangstcapaciteiten, die staat in bijlage II bij verordening nr. 1380/2013, aan te passen zonder het aantal vissersvaartuigen dat vanuit Mayotte opereert, te beperken, geen „specifieke maatregel” vastgesteld gelet op de „structurele economische en sociale situatie” van Mayotte en op de in artikel 349, eerste alinea, VWEU limitatief genoemde verzwarende factoren. Een dergelijke maatregel had dus artikel 43, lid 2, VWEU als rechtsgrondslag moeten hebben.

43

Wat artikel 4 van verordening nr. 1385/2013 betreft: daar dit ertoe beperkt blijft de inwerkingtreding van artikel 4 van verordening nr. 1069/2009 voor Mayotte uit te stellen tot 1 januari 2021, meent het Parlement dat deze maatregel op grondslag van artikel 168, lid 4, onder b), VWEU had moeten worden vastgesteld. In het bijzonder zou een situatie die analoog is aan die van Mayotte, te weten de situatie dat er geen industrie voor de verwerking van dierlijke bijproducten is, zich in elk ander gebied van de Unie kunnen voordoen.

44

Wat artikel 5 van verordening nr. 1385/2013 betreft, merkt het Parlement op dat deze bepaling voorziet in een tijdelijke vrijstelling ten aanzien van bepaalde regels met betrekking tot de controle voor het segment van de vaartuigen van de vloot van Mayotte met een lengte van minder 10 meter, maar wel een vereenvoudigde en voorlopige controleregeling oplegt. Daar een dergelijke maatregel wordt gerechtvaardigd door de noodzaak, ten eerste, dat „vissers en controleurs [moeten] worden opgeleid en de geschikte administratieve en materiële infrastructuur [moet] worden opgebouwd” en, ten tweede, om „ten minste enkele van de belangrijkste doelstellingen van verordening (EG) nr. 1224/2009 [van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343, blz. 1)] te bereiken”, vormt zij een afwijking, zodat zij onder artikel 349 VWEU kan vallen.

45

Gelet op deze overwegingen meent het Parlement dat, wat verordening nr. 1385/2013 betreft, de voorwaarden voor gelijktijdige toepassing van de verschillende rechtsgrondslagen die zijn voorzien in de artikelen 43, lid 2, VWEU, 168, lid 4, onder b), VWEU en 349 VWEU, waren vervuld.

Argumenten van de Raad

46

De Raad voert aan dat artikel 349 VWEU een specifieke rechtsgrondslag met een beperkt geografisch toepassingsgebied vormt die voorrang heeft boven de sectorale rechtsgrondslagen en waarvan gebruik dient te worden gemaakt wanneer specifieke maatregelen moeten worden vastgesteld die er met name op gericht zijn de voorwaarden voor de toepassing van het Unierecht, met inbegrip van afgeleid recht, vast te stellen, rekening gehouden met de ongunstige omstandigheden van de ultraperifere gebieden, als omschreven in dat artikel.

47

Volgens de Raad zijn alle maatregelen in de bestreden handelingen, ongeacht de duur ervan, erop gericht Mayotte te begunstigen overeenkomstig de vereisten van artikel 349 VWEU en het feit dat op basis van een sectorale rechtsgrondslag overgangsperioden kunnen worden toegekend, doet daaraan geenszins af.

48

De Raad meent bovendien dat de voorwaarden voor gebruikmaking van verscheidene rechtsgrondslagen voor de vaststelling van verordening nr. 1385/2013 en richtlijn 2013/64 niet waren vervuld. Ten eerste zijn de maatregelen daarin, die betrekking hebben op verscheidene afzonderlijke gebieden en die niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, slechts samengebracht in deze handelingen „uit overwegingen van eenvoud en snelheid”. Ten tweede streven deze verordening en deze richtlijn één hoofd‑ en voornaamste doel na, te weten de vaststelling van specifieke maatregelen om aldus rekening te houden met de situatie van Mayotte, hetgeen gebruikmaking van alleen artikel 349 VWEU rechtvaardigde.

49

De Raad betwist met name dat artikel 1 van verordening nr. 1385/2013 en de richtlijnen 2013/62 en 2013/64 sectorale beleidsmaatregelen zouden bevatten. Het doel dat wordt nagestreefd met de beperking op de visserij waarin dat artikel voorziet, is namelijk „de scholen grote trekkende vissen in de buurt van het eiland Mayotte in stand te houden” ten gunste van de ambachtelijke vloot van beugvisserijvaartuigen van Mayotte en aldus de ontwikkeling van de plaatselijke economie mogelijk te maken.

50

Daar deze vloot niet doeltreffend kan concurreren met de efficiëntere vaartuigen die gebruikmaken van ringzegens, is immers het doel van deze maatregel die vloot in staat te stellen over een beperkte zone te beschikken die aan deze vloot is voorbehouden, teneinde baat te hebben van het passeren van de scholen grote trekkende vissen in die zone.

51

De Raad voegt daaraan toe dat artikel 1 van verordening nr. 1385/2013 er aldus toe strekt de handicaps te compenseren die voortvloeien uit de structurele economische en sociale situatie van Mayotte, en dus binnen de werkingssfeer van artikel 349 VWEU valt.

52

Ten slotte merkt de Raad op dat richtlijn 2013/62 is gericht tot de Franse Republiek, dat noch artikel 151 VWEU noch artikel 153 VWEU het specifieke doel noemt dat erin bestaat de ultraperifere gebieden te begunstigen, en dat in casu niet was voldaan aan de in artikel 155, lid 2, VWEU genoemde de juridische voorwaarden.

Argumenten van interveniënten

53

De Franse regering meent dat het doel van artikel 349 VWEU erin bestaat de vaststelling van specifieke maatregelen wegens structurele handicaps mogelijk te maken en dat dit artikel bijgevolg als grondslag kan dienen voor maatregelen die erop gericht zijn rekening te houden met bijzondere factoren die strikt genomen weliswaar niet van economische of sociale aard zijn, maar een ultraperifeer gebied specifiek raken, zoals milieufactoren als klimaat of kwetsbaarheid van de mariene zones van dat gebied. Dat artikel vereist niet dat de daarin voorziene specifieke maatregelen worden vastgesteld om „het hoofd te bieden” aan de specifieke economische of sociale situatie van het betrokken gebied, maar enkel dat zij worden vastgesteld „gezien” deze situatie.

54

Deze regering preciseert dat de bij verordening nr. 1385/2013 voorziene maatregelen noodzakelijk zijn wegens de eigenschappen en beperkingen die Mayotte kenmerken en zijn ingegeven door de structurele economische, sociale en milieusituatie van dit gebied. Zij zijn immers met name nodig om de bescherming van het lokale ecosysteem te verzekeren gezien de kwetsbaarheid ervan en de lokale economie in stand te houden gelet op de gefragmenteerde en onderontwikkelde aard van de systemen voor de verwerking en de verhandeling van visserijproducten, op de kenmerken van de vloot van Mayotte en op het feit dat er geen opleiding is voor vissers en voor controleurs om visserijactiviteiten te controleren.

55

Wat de in richtlijn 2013/64 voorziene maatregelen betreft, deze zijn er eveneens op gericht te beantwoorden aan de specifieke kenmerken van Mayotte met betrekking tot met name de toestand van het milieu, de economische achterstand en het ontbreken van infrastructuur, welke specifieke kenmerken structurele handicaps vormen.

56

Wat de bij richtlijn 2013/62 ingestelde maatregel betreft, volgt uit de overwegingen ervan dat deze ertoe strekt rekening te houden met de moeilijke economische en sociale situatie van Mayotte, die zich kenmerkt door een weinig ontwikkelde arbeidsmarkt, door een gering werkgelegenheidsniveau, veroorzaakt door de grote afstand, het insulaire karakter, een moeilijk reliëf en klimaat, door een laag bruto binnenlands product en door de noodzaak elke destabilisatie van de lokale economie te vermijden.

57

De Franse regering voegt daaraan toe dat, anders dan het Parlement stelt, de bestreden handelingen niet als hoofddoel hebben de toepassing van het acquis van het Unierecht op Mayotte te verzekeren na de overgangsperiodes waarin zij voorzien, daar deze toepassing rechtsreeks uit artikel 355, lid 1, VWEU voortvloeit.

58

De Spaanse regering preciseert dat de door de Commissie verdedigde uitlegging van artikel 349 VWEU zou beletten dat deze bepaling nuttige werking krijgt, omdat het, indien deze uitlegging wordt aanvaard, onmogelijk zou zijn om specifieke maatregelen vast te stellen in de door het afgeleide recht beheerste gebieden van de „vrijhandelszones” en „horizontale programma’s”.

59

Indien voorts het doel van artikel 349 VWEU erin bestaat een kader te bieden voor de specifieke maatregelen die in verband met de toepassing van de Verdagen kunnen worden vastgesteld, dan kunnen volgens deze regering op basis van die bepaling a fortiori voorlopige of overgangsmaatregelen worden vastgesteld waarin rekening wordt gehouden met de kenmerken van de betrokken gebieden en waarin wordt verzekerd dat zij na verloop van tijd volle toepassing geven aan het acquis van het Unierecht. In dit opzicht maakt deze bepaling geen onderscheid tussen de inhoudelijke maatregelen en maatregelen van tijdelijke aard.

60

Wat de bestreden handelingen betreft, merkt de Spaanse regering op dat het hoofddoel ervan, zoals duidelijk blijkt uit overweging 1 van elk van deze handelingen, erin bestaat het afgeleide recht aan te passen aan de structurele economische en sociale situatie van Mayotte. Aangezien voorts de bij die handelingen ingestelde maatregelen tot doel hebben de voorwaarden voor de toepassing van de Verdragen, daaronder begrepen op het gebied van het afgeleide recht, vast te stellen, is artikel 349 VWEU de voornaamste rechtsgrondslag.

61

De Portugese regering meent dat uit lezing van de verschillende Verdragsbepalingen blijkt dat, bij het ontbreken van een uitdrukkelijke andersluidende bepaling, de uitdrukkingen „Verdragen” en „toepassing van de Verdragen” aldus moeten worden begrepen dat zij duiden op het „Unierecht” en het „juridische acquis van de Unie”, het afgeleide recht daaronder begrepen.

62

Bovendien is er voor het door het Parlement aangevoerde criterium waarmee onderscheid zou kunnen worden gemaakt tussen permanente afwijkingen en tijdelijke afwijkingen, geen enkele steun te vinden in de tekst van artikel 349 VWEU.

63

Bijgevolg biedt alleen artikel 349 VWEU een passende rechtsgrondslag, waarvan het belang blijkt uit het feit dat dit artikel, ten eerste, het begrip „ultraperifeer gebied” definieert (aanduiding van de gebieden), ten tweede, de materiële werkingssfeer van de differentiatiemaatregelen afbakent (alle toepassingsgebieden van het Unierecht), ten derde, de grenzen van de beslissingsbevoegdheid van de Raad vastlegt (de maatregelen mogen geen „afbreuk doen aan de integriteit en de samenhang van de rechtsorde van de Unie”) en, ten vierde, een bevoegdheidverlenende norm vormt die een rechtsgrondslag verschaft en zowel de te volgen procedure (besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, na raadpleging van het Parlement) als de aard van de specifieke maatregelen (zij moeten tot doel hebben de structurele ongelijkheid van de betrokken gebieden af te zwakken) bepaalt.

Beoordeling door het Hof

64

Vooraf dient in herinnering te worden gebracht dat artikel 52 VEU in de eerste alinea bepaalt dat de Verdragen van toepassing zijn op de lidstaten en in de tweede alinea dat het territoriale toepassingsgebied van de Verdragen wordt omschreven in artikel 355 VWEU.

65

Volgens artikel 355, lid 1, VWEU, zoals gewijzigd bij artikel 2 van besluit 2012/419, zijn de bepalingen van de Verdragen van toepassing op de ultraperifere gebieden, waaronder Mayotte, overeenkomstig artikel 349 VWEU.

66

Artikel 349, eerste alinea, VWEU, zoals gewijzigd bij artikel 2 van besluit 2012/419, bepaalt dat de Raad „specifieke maatregelen aan[neemt] die er met name op gericht zijn de voorwaarden voor de toepassing van de Verdragen, met inbegrip van gemeenschappelijk beleid, op deze gebieden vast te stellen”.

67

Tevens volgt uit artikel 349, eerste alinea, VWEU dat de daarin bedoelde „specifieke maatregelen” worden vastgesteld „gezien de structurele economische en sociale situatie” van de ultraperifere gebieden, die „wordt bemoeilijkt” door een aantal factoren die „door hun blijvende en cumulatieve karakter de ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden”.

68

Die factoren worden in artikel 349, eerste alinea, VWEU dus voorgesteld als elementen waardoor de structurele economische en sociale situatie van de ultraperifere gebieden wordt bemoeilijkt en waarmee de Raad krachtens artikel 349, derde alinea, VWEU rekening moet houden bij het treffen van de specifieke maatregelen.

69

Hoewel het Parlement in deze omstandigheden niet kan betogen dat elke specifieke maatregel in de zin van artikel 349 VWEU moet worden gerechtvaardigd niet alleen door de structurele economische en sociale situatie van het betrokken ultraperifere gebied, maar ook door het bestaan van ten minste één van de in artikel 349, eerste alinea, VWEU limitatief genoemde factoren die dat gebied kenmerken, neemt dat niet weg dat de Raad overeenkomstig artikel 349, derde alinea, VWEU, in staat moet zijn gegevens aan te voeren die een band aantonen tussen de voorgenomen specifieke maatregel en de bijzondere kenmerken en beperkingen van het betrokken ultraperifere gebied.

70

Bovendien is in artikel 349, tweede alinea, VWEU gepreciseerd dat de door de Raad krachtens artikel 349, eerste alinea, VWEU genomen specifieke maatregelen „met name betrekking [hebben] op het douane‑ en handelsbeleid, het fiscale beleid, vrijhandelszones, het landbouw‑ en visserijbeleid, voorwaarden voor het aanbod van grondstoffen en essentiële consumptiegoederen, staatssteun en de voorwaarden voor toegang tot de structuurfondsen en tot horizontale programma’s van de Unie”.

71

Aldus volgt uit de bewoordingen van artikel 349 VWEU dat dit de Raad toestaat, met name op de in het voorgaande punt van dit arrest genoemde gebieden, specifieke maatregelen vast te stellen teneinde rekening te houden met de structurele economische en sociale situatie van de ultraperifere gebieden.

72

Met betrekking tot de argumentatie van de Commissie dat artikel 349 VWEU alleen toestaat om af te wijken van de toepassing van de bepalingen van het primaire recht op de perifere gebieden en niet, zoals in casu is gebeurd, om handelingen van afgeleid recht aan te passen aan de bijzondere situatie van deze gebieden, dient om te beginnen te worden beklemtoond dat de „voorwaarden voor de toepassing van de Verdragen” in de zin van dat artikel aldus moeten worden begrepen dat zij zowel de voorwaarden voor toepassing van het primaire recht van de Unie als de voorwaarden voor toepassing van de op basis van dat primaire recht vastgestelde handelingen van afgeleid recht omvatten.

73

Voor deze uitlegging is steun te vinden in de uitlegging die het Hof heeft gegeven aan artikel 227, lid 2, van het EG-Verdrag (nadien artikel 299, lid 2, EG, thans artikel 349 VWEU), waaruit blijkt dat de bij deze bepaling aan de Raad verleende machtiging om bijzondere maatregelen vast te stellen om tegemoet te komen aan de behoeften van de overzeese gebieden, zowel de bepalingen van het Verdrag als de bepalingen van het afgeleide recht betreft (arrest Hansen & Balle, 148/77, EU:C:1978:173, punt 10).

74

Vervolgens worden, zoals de Raad heeft opgemerkt, verschillende van de in artikel 349, tweede alinea, VWEU genoemde gebieden overwegend beheerst door handelingen van afgeleid recht. Derhalve zou afbreuk worden gedaan aan de nuttige werking van deze bepaling, indien, op die gebieden, op basis daarvan enkel specifieke maatregelen zouden mogen worden getroffen die erop gericht zijn de voorwaarden voor de toepassing van het primaire recht vast te stellen.

75

Ten slotte, zoals de advocaat-generaal in punt 57 van zijn conclusie heeft opgemerkt, omschrijven de handelingen van afgeleid recht, anders dan de Commissie stelt, niet allemaal hun territoriale toepassingsgebied.

76

Bij het ontbreken van preciseringen in die zin moet de werkingssfeer van een handeling van afgeleid recht derhalve op basis van artikel 52 VEU en artikel 355 VWEU worden bepaald, zoals met name de Franse regering betoogt.

77

Het Hof heeft immers reeds de gelegenheid gehad te preciseren dat het afgeleide recht in beginsel hetzelfde toepassingsgebied heeft als de Verdragen zelf en van rechtswege van toepassing is op dat gebied (zie in die zin arresten Commissie/Ierland, 61/77, EU:C:1978:29, punt 46, en Hansen & Balle, 148/77, EU:C:1978:173, punt 10).

78

Bijgevolg volgt uit de bewoordingen en de doelen van artikel 349 VWEU alsmede uit de opzet van de Verdragen, dat met betrekking tot de ultraperifere gebieden, het territoriale toepassingsgebied van het gehele acquis van het Unierecht met name door artikel 52 VEU gelezen in samenhang met artikel 355, lid 1, VWEU alsmede door de uit hoofde van artikel 349 VWEU vastgestelde maatregelen wordt bepaald.

79

Anders dan de Commissie stelt, machtigt artikel 349 VWEU de Raad dus om specifieke maatregelen te nemen die erop gericht zijn de voorwaarden voor toepassing op die gebieden niet alleen van de bepalingen van de Verdragen maar ook van de bepalingen van het afgeleide recht vast te stellen.

80

Daaruit volgt dat de beroepen van de Commissie in de zaken C‑133/14 tot en met C‑135/14, die uitsluitend op de tegengestelde redenering berusten, moeten worden verworpen.

81

Wat de redenering van het Parlement betreft dat artikel 349 VWEU de Raad niet machtigt om maatregelen vast te stellen die er louter toe strekken de toepassing van bepaalde regels van het Unierecht op de ultraperifere gebieden uit te stellen, moet worden vastgesteld dat dit artikel de beslissingsbevoegdheid van de Raad niet tot een bijzondere categorie maatregelen beperkt.

82

Naast het feit dat het woord „maatregel” elk mogelijk type optreden van de Raad bestrijkt, moet immers worden beklemtoond dat het gebruik van de term „met name” in artikel 349 VWEU impliceert dat de auteurs van het VWEU niet hebben bedoeld een uitputtende lijst te geven van de typen maatregelen die op grondslag van dit artikel kunnen worden genomen.

83

De Raad alsmede de Spaanse en de Portugese regering betogen derhalve op goede gronden dat er voor het door het Parlement gemaakte onderscheid tussen afwijkingen van bepalingen van het Unierecht enerzijds en eenvoudig uitstel van de toepasselijkheid ervan tot een later tijdstip anderzijds, geen enkele steun is te vinden in de bewoordingen van dat artikel.

84

Een dergelijke beperking zou tevens indruisen tegen de doelen van artikel 349 VWEU, omdat er geen enkele reden is om uit te sluiten dat uitstel van de volle toepasselijkheid van een bepaling van het Unierecht tot een later tijdstip de meest geschikte maatregel zou kunnen blijken te zijn om rekening te houden met de structurele economische en sociale situatie van het ultraperifere gebied.

85

In casu dient te worden onderzocht of de bestreden handelingen voldoen aan de in de punten 67 tot en met 69 van dit arrest genoemde vereisten.

86

Wat in de eerste plaats verordening nr. 1385/2013 betreft, moet ten eerste worden vastgesteld dat bij artikel 1, punt 1, van deze verordening aan „Gebied 8”, als omschreven in verordening nr. 850/98, de wateren voor de kust van Mayotte die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de Franse Republiek vallen, zijn toegevoegd, en dat bij punt 2 van dat artikel in diezelfde verordening nr. 850/98 een artikel 34 [octies] is ingevoegd waarbij het vaartuigen wordt verboden om in de zone van 24 mijl gemeten vanaf de basislijnen vanwaar de territoriale wateren worden gemeten, van de kusten van Mayotte, ten aanzien van scholen van tonijn en aanverwante soorten ringzegens te gebruiken.

87

In dit verband blijkt uit de overwegingen 3 en 7 van verordening nr. 1385/2013, gelezen in hun onderlinge samenhang, zoals deze door de Raad voor het Hof zijn toegelicht, dat het doel van deze maatregelen erin bestaat de scholen grote trekkende vissen in de buurt van Mayotte in stand te houden ten behoeve van de lokale vloot die, aangezien deze een onderontwikkelde vloot van mechanische beugschepen is, niet kan wedijveren met de buitenlandse vloten. Daaruit volgt dat die maatregelen zijn vastgesteld gezien de structurele economische en sociale situatie van Mayotte. Bijgevolg kon de Raad zich rechtmatig op artikel 349 VWEU baseren voor de vaststelling ervan.

88

Ten tweede heeft artikel 2 van verordening nr. 1385/2013 aan artikel 35 van verordening nr. 1379/2013 een lid 6 toegevoegd, waarin is bepaald dat tot 31 december 2021 de leden 1, 2 en 3 van laatstgenoemd artikel niet zouden gelden voor producten die voor verkoop in het klein worden aangeboden aan de eindverbruiker in Mayotte.

89

Blijkens overweging 4 van verordening nr. 1385/2013 werd deze maatregel door de Raad gerechtvaardigd door de noodzaak rekening te houden met de „zeer versnipperde en onderontwikkelde afzetregelingen van Mayotte” en te vermijden dat voortijdige toepassing van de regels inzake de etikettering van visserijproducten voor de kleinhandelaren een belasting met zich mee zou brengen die niet in verhouding staat tot de informatie die aan de consument zal worden verstrekt.

90

Een dergelijke maatregel is dus vastgesteld gezien de structurele economische en sociale situatie van Mayotte. Daaruit volgt dat de Raad zich op artikel 349 VWEU kon baseren om deze maatregel vast te stellen.

91

Daar, ten derde, het Parlement niet betwist dat de maatregelen in artikel 3, leden 1 en 2, van verordening nr. 1385/2013 op artikel 349 VWEU konden worden gebaseerd, staat het niet aan het Hof om na te gaan of deze maatregelen in overeenstemming met de in de punten 67 tot en met 69 van dit arrest genoemde vereisten zijn vastgesteld.

92

Voor zover het Parlement betwist dat het invoegen, als voorzien in artikel 3, lid 3, van verordening nr. 1385/2013, van de vermeldingen ten aanzien van Mayotte die staan in de bijlage bij deze verordening, in de tabel in bijlage II bij verordening nr. 1380/2013, op artikel 349 VWEU kon worden gebaseerd, moet worden vastgesteld dat deze maatregel, samen met de maatregelen van artikel 3, leden 1 en 2, van verordening nr. 1385/2013, een onlosmakelijk geheel vormt en dat deze, zoals de advocaat-generaal in punt 81 van zijn conclusie heeft opgemerkt, ten opzichte van laatstbedoelde maatregelen ondergeschikt van aard is.

93

In die omstandigheden kan het Parlement de Raad niet verwijten zich voor de vaststelling van het geheel van de in artikel 3 van verordening nr. 1385/2013 bedoelde maatregelen op artikel 349 VWEU te hebben gebaseerd.

94

Ten vierde moet worden vastgesteld dat het uitstel tot 1 januari 2021, bij artikel 4 van verordening nr. 1385/2013, van de inwerkingtreding van artikel 4 van verordening nr. 1069/2009 ten aanzien van Mayotte door de Raad is gerechtvaardigd, blijkens overweging 8 van eerstgenoemde verordening, met de omstandigheid dat Mayotte niet over de industriële capaciteit beschikt om dierlijke bijproducten te verwerken.

95

Een dergelijke maatregel is dus genomen gezien de structurele economische en sociale situatie van Mayotte. Daaruit volgt dat gebruikmaking van artikel 349 VWEU als rechtsgrondslag voor deze maatregel in overeenstemming was met het Unierecht.

96

Wat in de tweede plaats de vraag betreft of de bepalingen van richtlijn 2013/64 voldoen aan de in de punten 67 tot en met 69 van dit arrest genoemde vereisten, dient in herinnering te worden gebracht dat, zoals het Parlement terecht opmerkt, de Raad bij de artikelen 1 tot en met 6 van deze richtlijn, de richtlijnen 91/271, 1999/74, 2000/60, 2006/7, 2006/25 en 2011/24 heeft gewijzigd, teneinde de volle toepasselijkheid van een aantal bepalingen daarin ten aanzien van Mayotte uit te stellen.

97

Deze wijzigingen zijn op algemene wijze gerechtvaardigd, volgens overweging 2 van richtlijn 2013/64, door de wenselijkheid „rekening te houden met de bijzondere situatie in Mayotte wat betreft de toestand van het milieu. Deze moet aanzienlijk worden verbeterd om te voldoen aan de milieudoelstellingen die door het recht van de Unie zijn vastgesteld en daar is extra tijd voor nodig.”

98

Bovendien zijn passende rechtvaardigingen voor elk van deze wijzigingen door de Raad uiteengezet in de overwegingen 3 tot en met 9 van die richtlijn.

99

Aldus wordt er in overweging 3 van deze richtlijn, die de aan richtlijn 91/271 aangebrachte wijzigingen betreft, op gewezen dat de specifieke structurele en economische situatie van Mayotte, wat de behandeling van stedelijk afvalwater betreft, niet voldeed aan de vereisten van laatstgenoemde richtlijn.

100

In overweging 4 van richtlijn 2013/64, betreffende de aan richtlijn 1999/74 aangebrachte wijzigingen, wordt opgemerkt dat op het gebied van de bescherming van legkippen, aanzienlijke investeringen en voorbereidende werkzaamheden nodig waren om de situatie in Mayotte in overeenstemming te brengen met de vereisten van laatstgenoemde richtlijn.

101

In overweging 5 van richtlijn 2013/64, die ziet op de aan richtlijn 2000/60 aangebrachte wijzigingen, heeft de Raad beklemtoond dat de Franse Republiek, gelet op de specifieke structurele en economische situatie van Mayotte, voldoende tijd moet krijgen om maatregelen te kunnen vaststellen en uitvoeren waarmee overeenstemming van de stroomgebiedsbeheerplannen met de vereisten van laatstgenoemde richtlijn wordt verzekerd.

102

In overweging 6 van richtlijn 2013/64, betreffende de aan richtlijn 2006/7 aangebrachte wijzigingen, is beklemtoond dat de toestand van de oppervlaktewateren in Mayotte zodanig was dat aanzienlijke verbeteringen vereist waren om te voldoen aan de voorschriften van laatstgenoemde richtlijn, daar de zwemwaterkwaliteit wordt beïnvloed door de bijzondere sociale en economische situatie van dit gebied.

103

In overweging 7 van richtlijn 2013/64, die de aan richtlijn 2006/25 aangebrachte wijzigingen betreft, wijst de Raad erop dat er in Mayotte, wegens de bijzondere sociale en economische situatie, geen technische voorzieningen beschikbaar waren voor de uitvoering van de maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan deze richtlijn waar het gaat om kunstmatige optische straling.

104

Ten slotte, in overweging 9 van richtlijn 2013/64, die ziet op de aan richtlijn 2011/24 aangebrachte wijzigingen, heeft de Raad gepreciseerd dat de omzetting van deze richtlijn vereiste dat een aantal aanpassingen wordt doorgevoerd teneinde de continuïteit van de zorgverlening en de informatieverstrekking aan patiënten te waarborgen.

105

Vastgesteld moet worden dat de maatregelen in richtlijn 2013/64, waarbij de Raad de richtlijnen 91/271, 1999/74, 2000/60, 2006/7, 2006/25 en 2011/24 heeft gewijzigd, zijn getroffen gezien de structurele economische en sociale situatie van Mayotte. Bijgevolg heeft de Raad zich voor het treffen van die maatregelen terecht op artikel 349 VWEU gebaseerd.

106

Gelet op een en ander blijkt uit de doelen en de inhoud van de bestreden handelingen dat de maatregelen daarin zijn getroffen gezien de structurele economische en sociale situatie van Mayotte, in de zin van artikel 349, eerste alinea, VWEU.

107

Bijgevolg kan het Parlement niet betogen dat artikel 349 VWEU noch voor de artikelen 1, 2 en 4 van verordening nr. 1385/2013 noch voor richtlijn 2013/64 rechtmatig als rechtsgrondslag kon dienen.

108

Bijgevolg moeten de beroepen van het Parlement in de zaken C‑132/14 en C‑136/14 eveneens worden verworpen.

Kosten

109

Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd.

110

Daar het Parlement en de Commissie in de zaken C‑132/14 tot en met C‑136/14 in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Raad te worden verwezen in de kosten van de Raad in die zaken.

111

Ingevolge artikel 140, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof zullen het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en de Portugese Republiek hun eigen kosten dragen.

 

Het Hof (Grote kamer) verklaart:

 

1)

De beroepen in de zaken C‑132/14 tot en met C‑136/14 worden verworpen.

 

2)

Het Europees Parlement wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie in de zaken C‑132/14 en C‑136/14.

 

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie in de zaken C‑133/14 tot en met C‑135/14.

 

4)

Het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en de Portugese Republiek dragen hun eigen kosten.

 

ondertekeningen


( * )   Procestaal: Frans.