Zaak C‑121/14

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

tegen

Europees Parlement

en

Raad van de Europese Unie

„Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EU) nr. 1316/2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen — Projecten van gemeenschappelijk belang die betrekking hebben op het grondgebied van een lidstaat — Goedkeuring door die lidstaat — Verlenging van een corridor voor goederenvervoer per spoor — Rechtsgrondslag — Artikelen 171 VWEU en 172, tweede alinea, VWEU”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 november 2015

  1. Beroep tot nietigverklaring — Voorwerp — Gedeeltelijke nietigverklaring — Voorwaarde — Scheidbaarheid van de omstreden bepalingen

    (Art. 263 VWEU; verordening nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad)

  2. Trans-Europese netwerken — Sector vervoersinfrastructuur — Projecten van gemeenschappelijk belang — Begrip — Voorwaarden — Project voor de verlenging van een bestaande corridor voor goederenvervoer per spoor — Daarvan uitgesloten

    (Art. 170 VWEU, 171, lid 1, VWEU en 172 VWEU; verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 913/2010 en nr. 1315/2013, overweging 8 en art. 7 en 48, lid 1)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 20‑24)

  2.  Het begrip „project van gemeenschappelijk belang” in de zin van de artikelen 171, lid 1, VWEU, en 172, tweede alinea, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een project dat beperkt blijft tot het verlengen van een bestaande corridor voor goederenvervoer per spoor. Dit begrip omvat projecten die het stadium van een eenvoudig verkeerscoördinatiemechanisme overstijgen en die een structurele kwaliteitsverbetering van de corridor voor goederenvervoer per spoor van de eerste reeks meebrengen.

    Het begrip „project van gemeenschappelijk belang”, dat in die bepalingen staat, is in het VWEU immers niet gedefinieerd. Uit artikel 171, lid 1, eerste en derde streepje, VWEU blijkt namelijk dat de Unie voor de verwezenlijking van de in artikel 170 VWEU genoemde doelstellingen richtsnoeren opstelt, dat in deze richtsnoeren projecten van gemeenschappelijk belang worden aangegeven en dat de Unie steun kan verlenen voor dergelijke projecten. Wat vervoersinfrastructuur betreft, wijst verordening nr. 1315/2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk in dat kader projecten van gemeenschappelijk belang aan als voornaamste instrument voor de totstandbrenging van een trans-Europees vervoersnetwerk. Blijkens overweging 8 van die verordening moet dat netwerk worden ontwikkeld door de totstandbrenging van nieuwe vervoersinfrastructuur, door het rehabiliteren en het opschalen van bestaande infrastructuur en door maatregelen die de hulpbronnenefficiënte benutting ervan bevorderen. In dit verband is voor de erkenning van een maatregel als project van gemeenschappelijk belang weliswaar niet vereist dat een nieuwe vervoersinfrastructuur tot stand worden gebracht, doch moet een dergelijk project wel een investering meebrengen waarmee op zijn minst wordt beoogd een bestaande infrastructuur te rehabiliteren of te moderniseren om deze doeltreffender en beter te maken, zoals met name voortvloeit uit artikel 7 van verordening nr. 1315/2013.

    Voorts volgt uit artikel 48, lid 1, van verordening nr. 1315/2013, dat alleen adequate coördinatie tussen de kernnetwerkcorridors en de corridors voor goederenvervoer per spoor noemt, dat het Parlement en de Raad bij de uitoefening van de hun bij de artikelen 171, lid 1, VWEU en 172, eerste alinea, VWEU toegedeelde bevoegdheid hebben gemeend dat de corridors voor goederenvervoer per spoor niet behoren tot de in deze verordening aangewezen projecten van gemeenschappelijk belang. Bovendien bepaalt verordening nr. 913/2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer, zelfs voor bestaande corridors voor goederenvervoer per spoor, niet dat zij worden ontwikkeld als infrastructuurprojecten.

    (cf. punten 43, 44, 46, 51‑53, 55, 58, 60)