Zaak C‑103/14
Bronius Jakutis
en
Kretingalės kooperatinė ŽŪB
tegen
Nacionalinė mokėjimo agentūra prie Žemės ūkio ministerijos
en
Lietuvos valstybė
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas)
„Prejudiciële verwijzing — Landbouw — Verordening (EG) nr. 73/2009 — Artikelen 7, lid 1, 10, lid 1, 121 en 132, lid 2 — Uitvoeringshandelingen van die verordening — Geldigheid tegen de achtergrond van het VWEU, de Toetredingsakte van 2003 en de beginselen van non-discriminatie, rechtszekerheid, bescherming van het gewettigd vertrouwen, en behoorlijk bestuur — Modulatie van de rechtstreekse betalingen aan de landbouwers — Verlaging van de bedragen — Niveau van de rechtstreekse betalingen in de lidstaten van de Europese Gemeenschap zoals zij op 30 april 2004 was samengesteld en in de lidstaten die op 1 mei 2004 zijn toegetreden — Geen bekendmaking en gebrekkige motivering”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 november 2015
Recht van de Europese Unie — Uitlegging — Methoden — Letterlijke, systematische en teleologische uitlegging
(Verordening nr. 73/2009 van de Raad, art. 10, 121 en 132, lid 2)
Landbouw — Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening — Gemeenschappelijke voorschriften — Modulatie van de rechtstreekse betalingen aan de landbouwers in de lidstaten die in 2004 zijn toegetreden tot de Europese Unie — Verlaging van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen — Niveau van de rechtstreekse betalingen in de oude lidstaten en in de nieuwe lidstaten — Toepassingsmodaliteiten
(Toetredingsakte van 2003; verordening nr. 73/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, 10, lid 1, en 121)
Landbouw — Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening — Gemeenschappelijke voorschriften — Modulatie van de rechtstreekse betalingen aan de landbouwers in de lidstaten die in 2004 zijn toegetreden tot de Europese Unie — Verlaging van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen — Verplichting voor de Commissie om het parallellisme in acht te nemen tussen de modulatie van de rechtstreekse betalingen en de modulatie van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen — Draagwijdte
[Toetredingsakte van 2003, bijlage II, hoofdstuk 6, A, punt 27, b); verordeningen van de Raad nr. 1259/1999, art. 1 quater, en nr. 73/2009, overweging 17 en art. 7, leden 1 en 2, 10, lid 2, en 132, leden 2 en 5‑8]
Recht van de Europese Unie — Uitlegging — Meertalige teksten — Eenvormige uitlegging — Divergentie tussen de verschillende taalversies — Inaanmerkingneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling
(Verordening nr. 1259/1999 van de Raad, art. 1 quater, lid 2)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 52, 93)
De artikelen 7, lid 1, 10, lid 1, en 121 van verordening nr. 73/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers moeten in die zin worden uitgelegd dat het begrip „niveau van de rechtstreekse betalingen in de andere dan de nieuwe lidstaten” aldus moet worden opgevat dat dit niveau voor het jaar 2012 gelijk was aan 90 % van het niveau van alle rechtstreekse betalingen, en dat het begrip „niveau van de rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaten” aldus moet worden opgevat dat dit laatste niveau voor het jaar 2012 gelijk was aan dat in de lidstaten van de Europese Gemeenschap zoals zij op 30 april 2004 was samengesteld. De verwijzing naar het niveau van de rechtstreekse betalingen in de andere dan de nieuwe lidstaten, bedoeld in de artikelen 10 en 121 van verordening nr. 73/2009, is immers in het Unierecht ingevoegd door de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek, teneinde de gefaseerde invoering van de rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaten te regelen. In dat verband dient, gelet op het feit dat het verband tussen de respectieve niveaus van de rechtstreekse betalingen in de twee groepen lidstaten voortvloeit uit die Toetredingsakte en dus uit bepalingen van primair recht, van dat verband te worden uitgegaan bij de uitlegging van verordening nr. 73/2009, voor zover daarin de bepalingen van bijlage II bij de Toetredingsakte tot uitdrukking komen.
In die omstandigheden moet een betoog worden afgewezen waarmee wordt betwist dat de in de andere dan de nieuwe lidstaten geldende niveaus van de rechtstreekse betalingen even hoog liggen als die in de nieuwe lidstaten in de zin van artikel 10 van verordening nr. 73/2009, omdat de niet-toepasselijkheid van de modulatie bij rechtstreekse betalingen van lager dan 5000 EUR tot gevolg heeft dat het bedrag van de voor 2012 in de andere dan de nieuwe lidstaten uitgekeerde rechtstreekse betalingen, niettegenstaande de modulatie met 10 %, daadwerkelijk hoger ligt dan het niveau van 90 % van alle rechtstreekse betalingen, welk niveau in de nieuwe lidstaten formeel is bereikt. Aangezien het niveau van de rechtstreekse betalingen vóór de modulatie 100 % bedraagt, ongeacht de bedragen die daadwerkelijk in de verschillende lidstaten worden betaald, moet bij de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 73/2009 voorziene algemene modulatie met 10 % immers worden geacht sprake te zijn van een verlaging in de zin van artikel 10, lid 1, van die verordening, waarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling dat de niveaus van de rechtstreekse betalingen even hoog liggen. Zou daarentegen rekening worden gehouden met de nominale effecten van die berekeningen, dan zou niet alleen de vraag rijzen hoeveel landbouwers in de andere dan de nieuwe lidstaten respectievelijk in de nieuwe lidstaten minder dan 5000 EUR ontvangen, maar ook de vraag van het aanzienlijke verschil tussen de respectieve bedragen van de rechtstreekse betalingen per hectare, waardoor een absolute vergelijking van het niveau van de betalingen in deze twee groepen lidstaten onmogelijk zou zijn. Met de keuze voor het abstracte criterium van het geldende niveau van de rechtstreekse betalingen kunnen dergelijke overwegingen worden vermeden.
(cf. punten 53, 59‑63, dictum 1)
Wat de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen betreft die in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling kunnen worden toegekend in de nieuwe lidstaten die in 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, veronderstelt de toestemming van de Commissie, die ingevolge lid 6 van artikel 132 van verordening nr. 73/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers een voorwaarde is voor de verlening van die betalingen, een concreet en uitgebreid onderzoek van de betrokken betalingen, van welk onderzoek de stappen reeds waren opgenomen in artikel 1 quater, dat bij hoofdstuk 6, A, punt 27, onder b), van bijlage II bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor voormelde nieuwe lidstaten was opgenomen in verordening nr. 1259/1999 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Hoewel zowel voormeld artikel 1 quater als artikel 132, lid 2, van verordening nr. 73/2009 in beginsel voor alle nieuwe lidstaten geldt, volgt immers uit lid 4 van elk van die artikelen dat een nieuwe lidstaat die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepast, aanvullende nationale rechtstreekse steun mag verlenen onder de in leden 5 tot en met 8 van elk van die artikelen vermelde voorwaarden. In overeenstemming met het legitieme doel om vanaf 2012 de modulatieregeling in de nieuwe lidstaten toe te passen, en zulks ook, zoals overweging 17 van verordening nr. 73/2009 suggereert, met betrekking tot de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen, dient het mechanisme van verlaging van het gecumuleerde bedrag van de rechtstreekse betalingen van de Unie en de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen te worden afgestemd op het mechanisme voor de modulatie van uitsluitend de rechtstreekse betalingen van de Unie. Bijgevolg moeten, wat het hierboven bedoelde gecumuleerde bedrag betreft, de verlagingen slechts in aanmerking worden genomen wanneer de modulatie voor de rechtstreekse betalingen van de Unie toepassing vindt. Voor zover ingevolge artikel 10, lid 2, van verordening nr. 73/2009 de modulatie geen toepassing vindt op betalingen van minder dan 300000 EUR, mogen de verlagingen evenmin worden toegepast ten aanzien van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen.
Aangezien artikel 7, lid 1, van verordening nr. 73/2009 niet van toepassing is in de lidstaten die in 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, vindt in dat verband alleen artikel 7, lid 2, van die verordening toepassing en is dus alleen een verlaging met vier procentpunten voor bedragen boven 300000 EUR van toepassing. Hieruit volgt dat ongeldig moet worden verklaard een besluit van de Commissie dat het parallellisme tussen de modulatie van de rechtstreekse betalingen en die van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen niet in acht heeft genomen door voor te schrijven dat voor het jaar 2012 de modulatie wordt toegepast ten aanzien van de landbouwers voor wie het totaalbedrag van de nationale rechtstreekse betalingen en de rechtstreekse betalingen van de Unie tussen 5000 EUR en 300000 EUR ligt.
(cf. punten 81‑87, dictum 2)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 103)