C‑417/14 RX62014CD0417EU:C:2014:221900011133CJBESLISSING VAN HET HOF (Kamer van heroverweging)9 september 2014

„Heroverweging”

In zaak C‑417/14 RX,

betreffende een voorstel tot heroverweging, dat de eerste advocaat-generaal op 9 augustus 2014 krachtens artikel 62 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gedaan,

neemt

HET HOF (Kamer van heroverweging),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz (rapporteur), kamerpresident, E. Juhász, A. Rosas, D. Šváby en C. Vajda, rechters,

de navolgende

Beslissing

1

Het door de eerste advocaat-generaal gedane voorstel tot heroverweging betreft het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Kamer voor hogere voorzieningen), Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (T‑401/11 P, EU:T:2014:625). Bij dit arrest heeft het Gerecht vernietigd het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie, Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (F‑50/09, EU:F:2011:55), houdende verwerping van het door Livio Missir Mamachi di Lusignano ingestelde beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie, strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 3 februari 2009, waarbij zijn verzoek tot vergoeding van de schade als gevolg van de moord op zijn zoon Alessandro, ambtenaar van de Europese Unie, is afgewezen, en anderzijds, veroordeling van de Commissie om hem en de rechthebbenden van zijn zoon diverse bedragen uit te keren ter vergoeding van de door die moord veroorzaakte vermogensschade en ideële schade.

2

Dit beroep, dat is gesteund op niet-nakoming door de Commissie van haar plicht om haar ambtenaren te beschermen, strekt tot vergoeding van de door de ambtenaar persoonlijk geleden immateriële schade, waarop verzoeker aanspraak maakt namens de kinderen van de overleden ambtenaar in hun hoedanigheid van rechthebbenden, alsmede tot vergoeding van de vermogensschade en ideële schade die verzoeker en de kinderen van de overleden ambtenaar in hun hoedanigheid van diens gezinsleden hebben geleden.

3

Aangaande de vordering tot vergoeding van de door verzoeker en de kinderen van de overleden ambtenaar geleden schade, is het Gerecht van de Europese Unie tot de conclusie gekomen dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie had moeten vaststellen dat het niet bevoegd was om ervan kennis te nemen aangezien die vordering onder de bevoegdheid van het Gerecht van de Europese Unie valt. Bijgevolg had het moeten overgaan tot terugverwijzing naar dat Gerecht overeenkomstig artikel 8, lid 2, van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

4

Aangaande de vordering tot vergoeding van de schade die de ambtenaar vóór zijn overlijden heeft geleden, heeft het Gerecht van de Europese Unie geoordeeld dat hoewel het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie bevoegd was om ervan kennis te nemen, het deze vordering ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard op basis van de regel van „concordantie” tussen het verzoek en de administratieve klacht. Aangezien de zaak met betrekking tot deze vordering niet in staat van wijzen was, heeft het Gerecht van de Europese Unie vastgesteld dat dit aspect van het beroep naar het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie zou moeten worden terugverwezen. Dat Gerecht zou echter moeten vaststellen dat bij het Gerecht van de Europese Unie en bij zichzelf zaken met hetzelfde voorwerp aanhangig zijn en zou zich overeenkomstig artikel 8, lid 3, tweede alinea, van bijlage I bij het Statuut van het Hof onbevoegd moeten verklaren, zodat het Gerecht van de Europese Unie zich over deze zaken kan uitspreken.

5

Van oordeel dat het bevoegd is om over alle vorderingen uitspraak te doen, heeft het Gerecht van de Europese Unie bijgevolg besloten de zaak in haar geheel naar zichzelf te verwijzen, als rechter in eerste aanleg.

6

Uit artikel 256, lid 2, VWEU volgt dat de door het Gerecht van de Europese Unie gegeven beslissingen in hogere voorziening tegen de beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie, op de wijze en binnen de grenzen die in het Statuut van het Hof worden bepaald, bij uitzondering kunnen worden heroverwogen door het Hof van Justitie, wanneer er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie wordt aangetast.

7

Het door de eerste advocaat-generaal op 9 augustus 2014 gedane voorstel tot heroverweging steunt op artikel 62 van het Statuut van het Hof, krachtens hetwelk de eerste advocaat-generaal het Hof kan voorstellen de beslissing van het Gerecht van de Europese Unie te heroverwegen, wanneer hij van oordeel is dat er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie wordt aangetast.

8

In dat verband volgt uit artikel 193, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof dat wanneer bij de Kamer van heroverweging een dergelijk voorstel wordt ingediend, deze Kamer beslist of de beslissing van het Gerecht van de Europese Unie moet worden heroverwogen en dat, wanneer dit het geval is, de beslissing tot heroverweging van de beslissing van het Gerecht van de Europese Unie enkel de vragen vermeldt die voorwerp van de heroverweging zijn.

9

In casu is de Kamer van heroverweging van oordeel dat het arrest Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (EU:T:2014:625) dient te worden heroverwogen.

10

De vraag die voorwerp van die heroverweging is, is opgenomen in punt 2 van het dispositief van de onderhavige beslissing.

 

Het Hof (Kamer van heroverweging) beslist:

 

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Kamer voor hogere voorzieningen), Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (T‑401/11 P, EU:T:2014:625), dient te worden heroverwogen.

 

2)

De heroverweging betreft de vraag of het arrest van het Gerecht van de Europese Unie, Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (T‑401/11 P, EU:T:2014:625), de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie aantast doordat dit Gerecht, als rechter in hogere voorziening, heeft geoordeeld dat het bevoegd is om als rechter in eerste aanleg uitspraak te doen op een beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie

dat is gebaseerd op niet-nakoming door een instelling van haar plicht om haar ambtenaren te beschermen,

dat is ingesteld door derden in hun hoedanigheid van rechthebbenden van een overleden ambtenaar alsmede in hun hoedanigheid van gezinsleden van deze ambtenaar, en dat

strekt tot vergoeding van de door de overleden ambtenaar persoonlijk geleden immateriële schade en van de door deze derden geleden vermogensschade en ideële schade.

 

3)

De in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden en de partijen in de procedure bij het Gerecht van de Europese Unie wordt verzocht hun schriftelijke opmerkingen over deze vraag bij het Hof van Justitie van de Europese Unie in te dienen binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de betekening van de onderhavige beslissing.

 

ondertekeningen