CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. SZPUNAR

van 11 november 2015 ( 1 )

Zaak C‑49/14

Finanmadrid EFC SA

tegen

Jesús Vicente Albán Zambrano,

María Josefa García Zapata,

Jorge Luis Albán Zambrano,

Miriam Elisabeth Caicedo Merino

[verzoek van de Juzgado de Primera Instancia no 5 de Cartagena om een prejudiciële beslissing]

„Richtlijn 93/13/EEG — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Betalingsbevelprocedure — Procedure van gedwongen tenuitvoerlegging — Bevoegdheid van de nationale rechter om bij de tenuitvoerlegging van een betalingsbevel een oneerlijk beding ambtshalve onverbindend te verklaren — Betalingsbevel uitgevaardigd door de griffier van een rechterlijke instantie — Beginsel van het gezag van gewijsde — Doeltreffendheidsbeginsel”

I – Inleiding

1.

Dit verzoek om een prejudiciële beslissing biedt het Hof de gelegenheid te verduidelijken hoever de bevoegdheden van de nationale rechter tot toetsing van oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten die binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/13/EEG ( 2 ) vallen, precies reiken.

2.

De verwijzende rechter, bij wie een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van een betalingsbevel is ingediend, vraagt zich af of het zijn taak is om een oneerlijk beding in een overeenkomst ambtshalve onverbindend te verklaren wanneer bij het onderzoek van het verzoek om een betalingsbevel niet is getoetst of die overeenkomst oneerlijke bedingen bevatte. ( 3 )

3.

Deze vraag betreft het geval waarin de betalingsbevelprocedure wordt gevolgd door een procedure van gedwongen tenuitvoerlegging, een geval dat nog niet aan de orde is gekomen in de omvangrijke rechtspraak van het Hof over de rechterlijke toetsing van oneerlijke bedingen.

II – Toepasselijke bepalingen

A – Unierecht

4.

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 luidt als volgt:

„De lidstaten bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden en dat de overeenkomst voor de partijen bindend blijft indien de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.”

5.

Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 bepaalt:

„De lidstaten zien erop toe dat er in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers.”

B – Spaans recht

6.

De betalingsbevelprocedure wordt geregeld in de Ley de Enjuiciamiento Civil (wetboek van burgerlijke rechtsvordering) van 7 januari 2000 (BOE nr. 7 van 8 januari 2000, blz. 575), in de op het geding toepasselijke versie (hierna: „wetboek van burgerlijke rechtsvordering”).

7.

Artikel 812, lid 1, van dit wetboek bepaalt:

„Een betalingsbevelprocedure kan worden ingeleid door eenieder die van een ander betaling van een vervallen en opeisbare geldschuld van een bepaald bedrag vordert, wanneer die schuld op een van de volgende wijzen wordt bewezen:

1)

door middel van documenten, ongeacht hun vorm, soort of fysieke drager, die zijn ondertekend door de schuldenaar [...];

[...]”

8.

Artikel 815, leden 1 en 3, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering luidt:

„1.   Indien de bij het verzoek gevoegde documenten [...] een door de inhoud van het verzoek bevestigd begin van bewijs van het recht van de verzoeker vormen, beveelt de secretario judicial [(griffier)] de schuldenaar, de verzoeker binnen een termijn van 20 dagen te betalen en de rechtbank bewijs te leveren van die betaling of voor de rechtbank te verschijnen en in een bezwaarschrift beknopt uiteen te zetten waarom hij meent het geëiste bedrag geheel of deels niet verschuldigd te zijn.

[...]

3.   Indien uit de bij het verzoek gevoegde documenten blijkt dat het geëiste bedrag niet juist is, zal de secretario judicial [(griffier)] een afschrift aan de rechter verstrekken, die de verzoeker in voorkomend geval bij beschikking de keus zal geven om een voorstel tot betalingsaanmaning te aanvaarden of af te wijzen, een en ander voor een door hem bepaald bedrag dat lager is dan het aanvankelijk geëiste bedrag.

[...]”

9.

Artikel 816, leden 1 en 2, van dit wetboek bepaalt:

„1.   Indien de schuldenaar geen gevolg geeft aan de betalingsaanmaning of niet voor de rechtbank verschijnt, zal de secretario judicial [(griffier)] een decreet tot beëindiging van de betalingsbevelprocedure vaststellen. Een afschrift hiervan wordt naar de schuldeiser gezonden, zodat deze kan verzoeken om verlof tot tenuitvoerlegging. Een louter verzoek is voldoende om de tenuitvoerlegging op gang te brengen.

2.   Als het verlof tot tenuitvoerlegging is verleend, wordt hier voortgang aan gegeven overeenkomstig het bepaalde voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen. Bezwaar kan worden aangetekend zoals in dergelijke zaken [...].

[...]”

10.

Artikel 818, lid 1, eerste alinea, van dit wetboek, betreffende verzet door de schuldenaar, bepaalt:

„Indien de schuldenaar tijdig verzet aantekent, wordt het geding definitief beslecht in de daartoe bestemde procedure. De uitspraak die daaruit voortvloeit, heeft gezag van gewijsde.”

11.

De procedure van gedwongen tenuitvoerlegging wordt geregeld in boek III van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering. De procedure voor de executie van een gerechtelijke of arbitrale titel verschilt van die voor de tenuitvoerlegging van andere executoriale titels.

12.

Overeenkomstig artikel 552, lid 1, tweede alinea, van dit wetboek kan de executierechter verlof tot tenuitvoerlegging weigeren wanneer een executoriale titel als genoemd in artikel 557, lid 1, oneerlijke bedingen bevat. Het verzet dat krachtens artikel 557 kan worden gedaan, betreft uitsluitend executoriale titels die noch gerechtelijk noch arbitraal zijn.

III – Hoofdgeding

13.

Op 29 juni 2006 heeft J. V. Albán Zambrano met Finanmadrid een leningsovereenkomst gesloten voor een bedrag van 30000 EUR, ter financiering van de aankoop van een motorvoertuig.

14.

Volgens de overeenkomst stelden M. J. García Zapata, J. L. Albán Zambrano en M. E. Caicedo Merino zich hoofdelijk borg. De lening moest worden terugbetaald in 84 maanden. De jaarlijkse rente bedroeg 7 %; daarnaast was voorzien in een vertragingsrente van 1,5 % per maand en in een geldboete van 30 EUR per niet-betaalde termijn.

15.

Aangezien J. V. Albán Zambrano vanaf begin 2011 zijn maandelijkse betalingsverplichtingen niet langer nakwam, heeft Finanmadrid de overeenkomst vervroegd beëindigd en heeft zij op 8 november 2011 een betalingsbevelprocedure ingeleid tegen de vier verweerders in het hoofdgeding, waarbij zij van hen betaling vorderde van een bedrag van 13447,01 EUR.

16.

De secretario judicial (griffier van de verwijzende rechterlijke instantie) heeft dat verzoek ontvankelijk verklaard, zonder het toe te zenden aan de rechter. Het verzoek om een betalingsbevel is betekend aan J. V. Albán Zambrano en aan García Zapata, die daarbij werden gesommeerd de andere twee verweerders van het verzoek in kennis te stellen.

17.

Daar verweerders in het hoofdgeding geen gevolg gaven aan het betalingsbevel en er evenmin verzet tegen aantekenden, heeft de secretario judicial (griffier van de verwijzende rechterlijke instantie) de betalingsbevelprocedure gesloten bij decreet van 18 juni 2012.

18.

Op 8 juli 2013 heeft Finanmadrid zich tot de Juzgado de Primera Instancia no 5 de Cartagena (rechtbank van eerste aanleg nr. 5 te Cartagena) gewend met een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van het in het vorige punt genoemde decreet.

19.

Op 13 september 2013 heeft de verwijzende rechter partijen in het hoofdgeding verzocht om hun opmerkingen kenbaar te maken over de vraag of de betrokken contractuele bedingen mogelijkerwijs oneerlijk waren, de vraag of ambtshalve rechterlijke toetsing van deze bedingen nog mogelijk was, en de vraag of eventueel inbreuk was gemaakt op het recht op effectieve rechterlijke bescherming.

20.

Enkel verzoekster in het hoofdgeding heeft opmerkingen ingediend.

21.

De verwijzende rechter zet uiteen dat overeenkomstig het Spaanse procesrecht de rechter slechts wordt ingelicht over het bestaan van een betalingsbevelprocedure indien de secretario judicial (griffier) dat wenselijk acht of de schuldenaars verzet doen. Bijgevolg neemt de rechter, zoals in dit geval, pas kennis van die procedure in het kader van de tenuitvoerlegging van het decreet van de secretario judicial. Aangezien het decreet van de secretario judicial een gerechtelijke executoriale titel met gezag van gewijsde is, kan de executierechter niet ambtshalve toetsen of de overeenkomst die tot de betalingsbevelprocedure heeft geleid mogelijkerwijs oneerlijke bedingen bevat.

22.

De verwijzende rechter betwijfelt of deze regeling, voor zover zij in geen enkele fase van de procedure voorziet in ambtshalve toetsing van de oneerlijke bedingen, verenigbaar is met richtlijn 93/13.

IV – Prejudiciële vragen en procedure bij het Hof

23.

In deze context heeft de Juzgado de Primera Instancia no 5 de Cartagena de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet richtlijn [93/13] worden uitgelegd in die zin dat zij zich verzet tegen een nationale regeling zoals de vigerende regeling ter zake van de Spaanse betalingsbevelprocedure (artikelen 815 en 816 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering), waarin noch de toetsing van oneerlijke bedingen noch de tussenkomst van een rechter dwingend is voorgeschreven, tenzij dit passend wordt geacht door de secretario judicial (griffier) of de schuldenaren verzet aantekenen, aangezien zij de ambtshalve rechterlijke toetsing van overeenkomsten waar oneerlijke bedingen in zouden kunnen staan, bemoeilijkt of onmogelijk maakt?

2)

Moet richtlijn [93/13] worden uitgelegd in die zin dat zij zich verzet tegen een nationale regeling zoals de Spaanse regeling, waarbij geen ambtshalve toetsing [in] limine litis, in de naderhand dienende procedure van tenuitvoerlegging van de gerechtelijke executoriale titel – het decreet afgegeven door de secretario judicial (griffier) waarmee een einde wordt gemaakt aan de betalingsbevelprocedure –, mogelijk is van oneerlijke bedingen in de overeenkomst die ten grondslag heeft gelegen aan de afgifte van het genoemde decreet waarvan om executie wordt verzocht, aangezien dat volgens het nationale recht kracht van gewijsde heeft verkregen (artikelen 551 en 552 gelezen in samenhang met artikel 816, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering)?

3)

Moet het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden uitgelegd in die zin dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals de regeling ter zake van de betalingsbevelprocedure en de procedure tot executie van gerechtelijke titels, waarin rechterlijke toetsing niet in alle gevallen wordt voorgeschreven in de declaratoire fase en waarin de rechter geen gelegenheid krijgt geboden om in de executiefase een controle uit te voeren op hetgeen reeds besloten is door de secretario judicial (griffier)?

4)

Moet het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden uitgelegd in die zin dat het zich verzet tegen een nationale regeling waarbij geen ambtshalve toetsing mogelijk is van de naleving van het recht om gehoord te worden, aangezien het decreet in kracht van gewijsde is gegaan?”

24.

De verwijzingsbeslissing van 23 januari 2014 is op 3 februari 2014 ingekomen ter griffie van het Hof. Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de Spaanse, de Duitse en de Hongaarse regering en door de Europese Commissie. Met uitzondering van de Hongaarse regering hebben deze belanghebbenden ook deelgenomen aan de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 2 september 2015.

V – Analyse

A – Opmerkingen vooraf

25.

De prejudiciële vragen van de verwijzende rechter betreffen de bevoegdheden van de nationale rechter in het kader van de uitvaardiging van een betalingsbevel en de executie daarvan, in het licht van richtlijn 93/13 en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

26.

Ik ga eerst in op de twee vragen die betrekking hebben op richtlijn 93/13, aangezien de twee vragen over de uitlegging van het Handvest mijns inziens subsidiair zijn.

27.

De betalingsbevelprocedure is een procedure die het de schuldeiser mogelijk maakt snel en zonder veel formaliteiten een executoriale titel te verkrijgen voor niet-betwiste schuldvorderingen. De precieze regels verschillen weliswaar van land tot land, maar in wezen gaat het om een procedure waarin enkel een contradictoir debat ten gronde wordt gevoerd wanneer de schuldenaar verzet aantekent. Deze verlegging van het procesinitiatief naar de verweerder – „omkering van het geschil” genoemd – betekent dat het aan de ontvanger van het betalingsbevel staat om de contradictoire procedure in te leiden, teneinde te voorkomen dat het bevel uitvoerbaar wordt. ( 4 )

28.

Op Europees niveau bestaat een soortgelijke procedure voor bepaalde niet-betwiste grensoverschrijdende schuldvorderingen. ( 5 )

29.

Samenvattend draait de onderhavige discussie om de volgende vragen: hoe kan ervoor worden gezorgd dat de rechter zijn ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen kan verrichten in een dergelijke vereenvoudigde procedure, die slechts in een debat op tegenspraak voor een rechter voorziet wanneer verzet wordt aangetekend? Is de rechter gehouden een dergelijke ambtshalve toetsing alsnog in het stadium van de tenuitvoerlegging van een bevel te verrichten, wanneer hij niet is opgetreden in een eerder stadium, aangezien er geen verzet werd aangetekend?

B – Omvang van de bevoegdheden van de rechter bij de tenuitvoerlegging van een betalingsbevel (eerste en tweede vraag)

1. Herformulering van de eerste en de tweede vraag

30.

Met zijn eerste en tweede prejudiciële vraag vraagt de verwijzende rechter zich af of richtlijn 93/13 zich verzet tegen een nationale regeling die, ten eerste, een ambtshalve toetsing van de oneerlijke bedingen niet dwingend voorschrijft in het stadium van het onderzoek van het verzoek om een betalingsbevel en, ten tweede, een dergelijke ambtshalve toetsing niet mogelijk maakt in het stadium van de tenuitvoerlegging van het betalingsbevel.

31.

De twee vragen hangen nauw samen, aangezien zij betrekking hebben op twee opeenvolgende procedures die erop zijn gericht te verkrijgen, allereerst, dat een betalingsbevel wordt uitgevaardigd en, vervolgens, dat dit bevel ten uitvoer wordt gelegd. De vraag naar de toetsing van de oneerlijke bedingen in het stadium van de tenuitvoerlegging van een betalingsbevel rijst enkel wanneer een dergelijke toetsing verplicht had moeten plaatsvinden in het vorige stadium, vóór het bevel werd uitgevaardigd, maar in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden.

32.

Bij het onderzoek of de Spaanse regeling inzake het betalingsbevel de door richtlijn 93/13 voorgeschreven effectieve bescherming biedt, moet bijgevolg rekening worden gehouden met alle relevante procesregels.

33.

Het argument van de Duitse regering dat de eerste vraag, die de uitvaardiging van het betalingsbevel betreft, niet-ontvankelijk is omdat de procedure voor de verwijzende rechter uitsluitend betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van het bevel, kan mij dan ook niet overtuigen.

34.

Om een bruikbaar antwoord te geven op de vragen van de verwijzende rechter moet dus worden nagegaan of richtlijn 93/13 zich verzet tegen een nationale regeling die niet in een ambtshalve toetsing van de oneerlijke bedingen voorziet in het stadium van het onderzoek van het verzoek om een betalingsbevel en die ook de executierechter niet de mogelijkheid biedt om een dergelijke toetsing te verrichten.

2. Overzicht van de rechtspraak

35.

Ik roep meteen in herinnering dat volgens artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 oneerlijke bedingen de consument niet binden.

36.

Dit is een dwingende bepaling die, in de contractuele betrekkingen tussen de kredietverstrekker en de consument, de gelijkheid tussen de contractpartijen beoogt te herstellen. ( 6 )

37.

In het arrest Océano Grupo Editorial ( 7 ) heeft het Hof geoordeeld dat het doel van artikel 6 van richtlijn 93/13 slechts kan worden bereikt als aan de nationale rechter de bevoegdheid wordt verleend om ambtshalve te toetsen of een contractueel beding oneerlijk is.

38.

Sinds dat arrest heeft het Hof steeds geoordeeld dat de rol die de nationale rechter op het betrokken gebied wordt toebedeeld, niet louter de bevoegdheid inhoudt om ambtshalve te onderzoeken of een contractueel beding oneerlijk is, maar ook de verplichting meebrengt om oneerlijke bedingen ambtshalve te toetsen, zodra hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt. ( 8 )

39.

Bovendien moet de nationale rechter maatregelen van instructie nemen om die ambtshalve toetsing te kunnen verrichten. ( 9 )

40.

In het arrest Banco Español de Crédito ( 10 ) heeft het Hof geoordeeld dat de verplichting tot ambtshalve toetsing van de oneerlijke bedingen ook geldt voor de betalingsbevelprocedure, en dat die toetsing moet plaatsvinden vóór de consument verzet aantekent tegen het bevel.

41.

In dit verband breng ik in herinnering dat, bij gebreke van harmonisatie van de nationale regelingen voor inning van niet-betwiste schuldvorderingen, de vaststelling van nadere regels voor de tenuitvoerlegging van de nationale betalingsbevelprocedures krachtens het beginsel van procedurele autonomie van de lidstaten een zaak van hun interne rechtsorde is, op voorwaarde evenwel dat deze nadere regels niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke situaties krachtens intern recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel), en de uitoefening van de door het Unierecht aan de consument verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel). ( 11 )

42.

Niettemin heeft het Hof geoordeeld dat richtlijn 93/13 zich verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke een rechter die om een betalingsbevel is verzocht, niet ambtshalve kan beoordelen of een contractueel beding oneerlijk is, ook al beschikt hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, rechtens en feitelijk, als de consument geen verzet heeft aangetekend. Deze conclusie is gebaseerd op de overweging dat er, rekening houdend met de algemene opzet, het verloop en de bijzondere kenmerken van de betalingsbevelprocedure naar Spaans recht, een niet gering risico bestaat dat de consumenten geen verzet aantekenen. ( 12 )

3. Verplichting om in het stadium van het onderzoek van het verzoek om een betalingsbevel ambtshalve te toetsen of sprake is van oneerlijke bedingen

43.

Mijns inziens moet het arrest Banco Español de Crédito ( 13 ) worden opgevat als een principieel uitgangspunt dat, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van de betalingsbevelprocedure naar Spaans recht, evenwicht brengt tussen de gedachte dat van de rechter wordt verlangd dat hij een procedureel verzuim van een met zijn rechten onbekende consument herstelt, en de gedachte dat de volledige passiviteit van de betrokken consument niet kan worden verholpen. ( 14 )

44.

Behoudens heroverweging van de oplossing waarvoor het Hof heeft gekozen in het arrest Banco Español de Crédito, kan het standpunt van de Duitse en de Hongaarse regering dat een rechter in het kader van een betalingsbevelprocedure niet verplicht is te toetsen of sprake is van oneerlijke bedingen wanneer een consument niets onderneemt en niet in verzet komt, derhalve niet worden gevolgd.

45.

Ik wijs er tevens op dat het arrest Banco Español de Crédito ten volle relevant is voor de onderhavige zaak, ook al betreft het de betalingsbevelprocedure zoals die bestond vóór de hervorming die in 2009 in het Spaanse recht is doorgevoerd. ( 15 )

46.

Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, had deze hervorming ten doel de rechterlijke bevoegdheid op het gebied van de betalingsbevelprocedure over te dragen aan de griffer van de rechterlijke instantie, de secretario judicial, zodat de rechter thans slechts in de procedure optreedt als de secretario judicial dat wenselijk acht of wanneer de schuldenaar verzet aantekent, en daarmee de gewone procedure op gang brengt.

47.

Volgens mij moet de rechtspraak van het Hof over de rol van de rechter bij de toetsing van oneerlijke bedingen óók gelden voor de andere organen van rechterlijke instanties, zoals de griffiers, wanneer aan hen bevoegdheden worden overgedragen die een directe weerslag hebben op de uitvoering van richtlijn 93/13.

48.

Dat is hier het geval, aangezien aan de secretario judicial (griffier) de bevoegdheid is verleend om decreten af te geven die krachtens het Spaanse procesrecht gevolgen teweegbrengen die vergelijkbaar zijn met die van een rechterlijke beslissing.

49.

Aangezien naar Spaans recht de bevoegdheid om het verzoek om een betalingsbevel te onderzoeken en decreten vast te stellen die op gelijke voet staan met rechterlijke beslissingen, thans bij de secretario judicial (griffier) berust, moet de nationale wettelijke regeling hem ook de verplichting opleggen het oneerlijke karakter van een contractueel beding ambtshalve vast te stellen en zich bij twijfel tot de rechter te wenden, zodat het contractuele beding kan worden getoetst in een procedure die wordt beheerst door het beginsel van hoor en wederhoor. ( 16 )

50.

Het hoofdgeding onderscheidt zich in dat opzicht van het geding dat heeft geleid tot het recente arrest ERSTE Bank Hungary ( 17 ), waarin het Hof op basis van het voorstel van advocaat-generaal Cruz Villalón heeft geoordeeld dat de rechtspraak over ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen niet van toepassing is op de notarissen, aangezien er fundamentele verschillen bestaan tussen de taken van een rechter en die van een notaris.

51.

Anders dan de notaris heeft de secretario judicial (griffier) namelijk enkel tot taak bij te dragen aan de rechtsbedeling. Met het oog daarop is hij verbonden aan een rechterlijke instantie en handelt hij onder het toezicht van een rechter.

52.

Een lidstaat kan zich niet onttrekken aan zijn plicht ervoor te zorgen dat oneerlijke bedingen in de betalingsbevelprocedure ambtshalve worden getoetst, door de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een betalingsbevel over te dragen aan de griffier van een rechterlijke instantie. De nationale wettelijke regeling moet een dergelijk orgaan de verplichting opleggen die toetsing ambtshalve te verrichten en zich bij twijfel tot de rechter te wenden.

4. Verplichting om in het stadium van de tenuitvoerlegging van een betalingsbevel ambtshalve te toetsen of sprake is van oneerlijke bedingen

53.

Vervolgens moet de – voor deze zaak essentiële – vraag worden onderzocht of de nationale wettelijke regeling ook de executierechter in staat moet stellen oneerlijke bedingen ambtshalve te toetsen wanneer dat niet is gebeurd bij het onderzoek van het verzoek om het betalingsbevel.

54.

Er zijn meerdere redenen waarom het in beginsel niet wenselijk lijkt om in een dergelijke ambtshalve toetsing te voorzien in het stadium van de tenuitvoerlegging.

55.

Ten eerste leent de procedure van tenuitvoerlegging zich niet voor het onderzoek van de juistheid van hetgeen partijen stellen. Als de rechter in dit stadium zou optreden, zou hij zelden over de feitelijke gegevens beschikken die hij nodig heeft om contractuele bedingen te toetsen en zou hij dus regelmatig maatregelen van instructie moeten gelasten om die gegevens te verkrijgen.

56.

Ten tweede verdraagt toetsing van de oneerlijke bedingen zich mogelijkerwijs niet met het beginsel van het gezag van gewijsde wanneer de procedure strekt tot tenuitvoerlegging van een bevel dat is uitgevaardigd bij rechterlijke beslissing.

57.

Ten derde valt de zienswijze dat de rechter het oneerlijke karakter van bedingen moet toetsen bij de tenuitvoerlegging van een in het kader van de betalingsbevelprocedure verkregen titel moeilijk in overeenstemming te brengen met het model dat wordt voorgeschreven in de handelingen van het Unierecht tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure en een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen.

58.

In het kader van de Europese betalingsbevelprocedure wordt in de lidstaat van tenuitvoerlegging de juistheid van een Europees betalingsbevel in geen geval onderzocht. ( 18 ) Hetzelfde geldt voor de Europese executoriale titel in het kader van de Europese regeling voor de tenuitvoerlegging van niet-betwiste schuldvorderingen. ( 19 )

59.

Aangezien ambtshalve toetsing van de oneerlijke bedingen bij de tenuitvoerlegging van een Europees betalingsbevel dat of een Europese executoriale titel die is verkregen in een andere lidstaat en binnen de werkingssfeer van de voormelde Europese regelingen valt, uitdrukkelijk is uitgesloten, lijkt het weinig coherent om in een dergelijke toetsing te voorzien bij de tenuitvoerlegging van bevelen die uitsluitend door het nationale recht worden geregeld, zoals het bevel dat aan de orde is in het hoofdgeding. ( 20 )

60.

Ik geef toe dat deze argumenten, die zijn aangedragen door de Spaanse, de Duitse en de Hongaarse regering, valabel zijn. Toch meen ik dat de overweging in verband met de effectiviteit van artikel 6 van richtlijn 93/13 doorslaggevend is in het geval dat het nationale recht in geen enkel stadium van de procedure volgend op het verzoek om een betalingsbevel de verplichting oplegt om ambtshalve te toetsen of sprake is van oneerlijke bedingen.

61.

Het gaat er niet om een eventueel verzuim te verhelpen dat zich heeft voorgedaan in de betalingsbevelprocedure, maar een systemisch probleem op te lossen vanuit de gedachte dat in een van de stadia van de procedure tot uitvaardiging en tenuitvoerlegging van een betalingsbevel moet zijn voorzien in de ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen.

62.

Bijgevolg staat het bij wijze van uitzondering en bij gebrek aan een betere oplossing, wanneer het nationale procesrecht een dergelijke ambtshalve toetsing in geen van de eerdere fasen voorschrijft, aan de executierechter om die toetsing alsnog te verrichten.

63.

Dit lijkt het geval te zijn in het hoofdgeding. Het is aan de nationale rechter om na te gaan of dit inderdaad zo is.

64.

Hoewel de Spaanse regering uitlegt dat de betalingsbevelprocedure momenteel wordt herzien om rekening te houden met het arrest Banco Español de Crédito ( 21 ) en dat na die herziening de secretario judicial verplicht zal zijn om, alvorens een betalingsbevel uit te vaardigen, de rechter in te lichten over de verzoeken die betrekking hebben op overeenkomsten met consumenten, zodat deze kan toetsen of deze overeenkomsten oneerlijke bedingen bevatten, geeft deze regering eveneens te kennen dat de herziening in kwestie nog niet in werking is getreden. ( 22 )

65.

Bovendien, gesteld al dat de nieuwe regels de facto reeds worden toegepast sinds de uitspraak in het arrest Banco Español de Crédito en dat de secretarios judiciales (griffiers) de rechters bijgevolg op de hoogte stellen van verzoeken tot inleiding van de betalingsbevelprocedure in het kader van overeenkomsten met consumenten, zoals de Spaanse regering stelt, dan nog volstaat een dergelijke de facto-toepassing niet om te verzekeren dat de uit richtlijn 93/13 voortvloeiende rechten effectief worden beschermd. Hoe dan ook heeft de in het hoofdgeding aan de orde zijnde betalingsbevelprocedure plaatsgevonden vóór het arrest Banco Español de Crédito is gewezen, zoals de Spaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen erkent.

66.

Mijns inziens moet in een dergelijke situatie, die erdoor wordt gekenmerkt dat op geen enkel moment in de procedure die heeft geleid tot de uitvaardiging van het betalingsbevel een ambtshalve toetsing van de oneerlijke bedingen heeft plaatsgevonden, de eis te zorgen voor een effectieve bescherming van de uit richtlijn 93/13 voortvloeiende rechten de voorrang hebben boven argumenten van praktische aard tégen het verrichten van een dergelijke toetsing in het stadium van de tenuitvoerlegging van een betalingsbevel.

67.

Niettemin moet nog de vraag worden onderzocht of een ambtshalve toetsing van de oneerlijke bedingen in het stadium van de tenuitvoerlegging van een betalingsbevel zich verdraagt met het beginsel van het gezag van gewijsde dat wordt gehuldigd in het Spaanse procesrecht, volgens welk recht een decreet van de secretario judicial (griffier) soortgelijke gevolgen teweegbrengt als een rechterlijke beslissing.

68.

Ik breng in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het Unierecht een nationale rechter niet gebiedt, nationale procesregels die een beslissing gezag van gewijsde verlenen buiten toepassing te laten, ook al zou daardoor een schending van een bepaling van het Unierecht – van welke aard ook – door een dergelijke beslissing kunnen worden opgeheven. ( 23 )

69.

Bij gebreke van een Unieregeling ter zake zijn de nadere regels voor de tenuitvoerlegging van het beginsel van het gezag van gewijsde krachtens het beginsel van procedurele autonomie van de lidstaten een zaak van hun interne rechtsorde. Deze nadere regels moeten evenwel de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid eerbiedigen. ( 24 )

70.

Wat het gelijkwaardigheidsbeginsel betreft, is er in het hoofdgeding niets waaruit kan worden afgeleid dat de nadere regels volgens welke aan het in het Spaanse recht neergelegde beginsel van het gezag van gewijsde uitvoering wordt gegeven in zaken die verband houden met richtlijn 93/13 minder gunstig zijn dan die welke gelden voor situaties die niet onder die richtlijn vallen.

71.

Wat het doeltreffendheidsbeginsel betreft, moet volgens de rechtspraak van het Hof in alle gevallen waarin de vraag rijst of een regel van nationaal procesrecht de toepassing van het Unierecht onmogelijk of uiterst moeilijk maakt, worden gekeken naar de plaats van die regel in de gehele procedure en naar het verloop en de bijzondere kenmerken hiervan, voor de verschillende nationale instanties. ( 25 )

72.

Ik merk dienaangaande op dat het verlenen van gezag van gewijsde aan een beslissing houdende oplegging van een betalingsbevel twijfel kan wekken, ook wanneer een dergelijke beslissing door een rechter wordt gegeven en niet, zoals in dit geval, door de griffier van een rechterlijke instantie. Die twijfel rijst met name omdat de betalingsbevelprocedure geen contradictoir onderzoek van het verzoek omvat en een zware last op de schouders van de verweerder legt, doordat zij de verantwoordelijkheid om de contradictoire procedure in te leiden, bij hem legt. ( 26 )

73.

Zo is in het onderhavige geval het decreet van de secretario judicial (griffier) waarbij de betalingsbevelprocedure is gesloten, definitief geworden wegens het enkele feit dat de consumenten niet binnen de gestelde termijn in verzet zijn gekomen tegen het bevel en de secretario judicial het niet wenselijk heeft geacht de rechter in de zaak te betrekken. In dit verband blijkt dat de secretario judicial het verzoek overeenkomstig de regeling inzake de betalingsbevelprocedure, inzonderheid artikel 815, leden 1 tot en met 3, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, enkel uit formeel oogpunt heeft getoetst. Het stond niet aan hem om de inhoud van de contractuele bedingen te beoordelen of zelfs maar de rechter over die inhoud in te lichten.

74.

Deze procesregels leiden er niet alleen toe dat aan de griffier van een rechterlijke instantie de bevoegdheid wordt verleend om een betalingsbevel uit te vaardigen, hoewel hij niet bevoegd is om oneerlijke bedingen te toetsen, maar impliceren ook dat aan zijn beslissingen gezag van gewijsde wordt verleend, waardoor het onmogelijk wordt om in het stadium van de tenuitvoerlegging van een bevel alsnog te toetsen of sprake is van oneerlijke bedingen.

75.

Volgens mij verdragen dergelijke regels voor de tenuitvoerlegging van het beginsel van het gezag van gewijsde in het kader van de betalingsbevelprocedure zich niet met het doeltreffendheidsbeginsel, aangezien zij de nationale rechter beletten te waarborgen dat artikel 6 van richtlijn 93/13 effectief wordt toegepast.

76.

In die omstandigheden staat het aan de executierechter ervoor te zorgen dat de uit richtlijn 93/13 voortvloeiende rechten effectief worden beschermd door de regel van nationaal recht die gezag van gewijsde verleent aan een beslissing waarbij de griffier van een rechterlijke instantie een bevel tot betaling oplegt, buiten toepassing te laten.

77.

In het licht van al het voorgaande stel ik het Hof voor om op de eerste en de tweede prejudiciële vraag van de verwijzende rechter te antwoorden dat richtlijn 93/13, in het bijzonder de artikelen 6 en 7 ervan, alsook het doeltreffendheidsbeginsel zich verzetten tegen een nationale regeling die niet de verplichting oplegt om een eventueel oneerlijk beding ambtshalve onverbindend te verklaren in het stadium van het onderzoek van het verzoek om een betalingsbevel dat door de griffier van een rechterlijke instantie wordt afgehandeld, en ook de rechter die dat bevel ten uitvoer moet leggen niet de mogelijkheid biedt om de onverbindendheid van dat beding ambtshalve vast te stellen.

C – Verenigbaarheid van de betrokken procesregels met het Handvest (derde en vierde vraag)

78.

Met zijn derde en vierde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de regels van Spaans procesrecht verenigbaar zijn met de in het Handvest verankerde grondrechten, en met name met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, dat in artikel 47 van het Handvest is neergelegd.

79.

Als het Hof mijn voorstel voor de beantwoording van de eerste twee vragen volgt, behoeven de vragen van de verwijzende rechter over het Handvest geen antwoord. Uit mijn voorstel volgt immers dat de nationale rechter de betrokken nationale regels buiten toepassing moet laten, zonder dat het nodig is te onderzoeken of die regels verenigbaar zijn met artikel 47 van het Handvest.

80.

Voor het geval dat het Hof een andere benadering zou kiezen, zal ik toch kort ingaan op de vraag of de betrokken regels voldoen aan de vereisten van het Handvest.

81.

Wat om te beginnen de werkingssfeer van het Handvest betreft, stelt de Duitse regering dat de hier in geding zijnde regels van Spaans procesrecht onder het beginsel van procedurele autonomie van het nationale recht vallen, zodat zij buiten de werkingssfeer van het Handvest vallen.

82.

Ik deel dat standpunt niet.

83.

De nationale rechter moet de vereisten inzake een doeltreffende voorziening in rechte, zoals die wordt gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest, naleven in het kader van elke vordering in rechte waarmee de justitiabelen bescherming zoeken van de rechten die hun door het Unierecht worden verleend. ( 27 )

84.

Dit valt te verklaren door het feit dat de bescherming van rechten die de justitiabelen ontlenen aan het Unierecht in de regel afhankelijk is van de rechtsmiddelen waarin het nationale recht voorziet. Als de lidstaten zich aan de verplichting om artikel 47 van het Handvest te eerbiedigen, zouden kunnen onttrekken met een beroep op het beginsel van de autonomie van het nationale procesrecht, zou de effectieve rechterlijke bescherming van de rechten die de burgers ontlenen aan het Unierecht, worden uitgehold.

85.

Het Hof heeft nog niet de gelegenheid gehad om de verhouding te verduidelijken tussen de vereisten die voortvloeien uit artikel 47 van het Handvest en de sterk gelijkende vereisten die voortvloeien uit de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. Met name dit tweede beginsel vertaalt zich immers ook in de algemene verplichting voor de lidstaten om te zorgen voor een effectieve rechterlijke bescherming van de rechten die aan het Unierecht worden ontleend. Bijgevolg kan men zich afvragen of artikel 47 van het Handvest komt bovenop het doeltreffendheidsbeginsel dan wel in de plaats ervan. ( 28 )

86.

Ondanks dit dilemma staat het als een paal boven water dat de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat artikel 47 van het Handvest ook op het gebied van het procesrecht wordt geëerbiedigd.

87.

Zo impliceert volgens vaste rechtspraak over de toepassing van richtlijn 93/13 de verplichting voor de lidstaten tot waarborging van de effectiviteit van de rechten die de justitiabelen aan deze richtlijn ontlenen om op te komen tegen het gebruik van oneerlijke bedingen, dat moet worden gezorgd voor rechterlijke bescherming, welk vereiste tevens in artikel 47 van het Handvest is neergelegd en door de nationale rechter in acht dient te worden genomen. ( 29 )

88.

Om terug te komen op de vragen van de verwijzende rechter aangaande de uitlegging van het Handvest, deze wenst met zijn derde prejudiciële vraag te vernemen of het Handvest zich verzet tegen een nationale regeling die, voor het geval dat de verweerder geen verzet aantekent, noch in het stadium van het onderzoek van het verzoek om een betalingsbevel, noch in het stadium van de tenuitvoerlegging ervan voorziet in rechterlijke toetsing van de inhoud van de vorderingen. Met zijn vierde prejudiciële vraag wenst hij te vernemen of het Handvest in de weg staat aan een nationale regeling die de executierechter niet de mogelijkheid biedt om ambtshalve te verifiëren of het recht om te worden gehoord is geëerbiedigd in de betalingsbevelprocedure.

89.

Hoewel ik reeds tot de conclusie ben gekomen dat richtlijn 93/13 en het doeltreffendheidsbeginsel zich verzetten tegen de betrokken nationale regels, kan die conclusie volgens mij niet worden getrokken op basis van artikel 47 van het Handvest alleen.

90.

Deze divergentie valt te verklaren door het feit dat de rechterlijke bescherming van de rechten die de consumenten ontlenen aan richtlijn 93/13 ruimer is dan die welke voor elke partij bij een het Unierecht betreffend civiel geding voortvloeit uit artikel 47 van het Handvest.

91.

Zoals de Commissie terecht stelt, verzet artikel 47 van het Handvest zich er immers algemeen gesproken niet tegen dat bepaalde beslissingen die passen in de uitoefening van de gerechtelijke taak, worden gegeven door een niet-rechterlijk orgaan, mits die beslissingen later door een rechter kunnen worden getoetst. Voorts houdt het in dat artikel 47 neergelegde recht op een rechter als zodanig niet in dat de rechter moet overgaan tot een ambtshalve toetsing teneinde de rechten die de partijen ontlenen aan het Unierecht te beschermen.

92.

Het vereiste inzake ambtshalve toetsing is eigen aan gedingen die worden gekenmerkt door een gebrek aan evenwicht tussen de partijen. In het onderhavige geval kan dit vereiste slechts voortvloeien uit de noodzaak om ervoor te zorgen dat de consument de in artikel 6 van richtlijn 93/13 bedoelde bescherming geniet.

93.

Bijgevolg verzet artikel 47 van het Handvest zich volgens mij niet tegen een vereenvoudigde nationale procedure volgens welke de inhoud van de vorderingen slechts wordt beoordeeld ingeval de verweerder verzet aantekent, en de rechter de contractuele bepalingen dus niet ambtshalve kan toetsen wanneer geen verzet wordt gedaan. Dat artikel 47 staat bovendien niet in de weg aan een procesregel die de executierechter belet ambtshalve vast te stellen dat inbreuk is gemaakt op de rechten van de verdediging doordat de betekening niet volgens de regels is verricht, ingeval de verweerder geen verzet aantekent.

94.

Ik breng dienaangaande in herinnering dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging geen absoluut recht is, maar kan worden beperkt. In zijn rechtspraak over de uitlegging van verordening (EG) nr. 44/2001 ( 30 ) heeft het Hof de mogelijkheid erkend om de procedure voort te zetten buiten het medeweten van de verweerder, wanneer alle door de beginselen van zorgvuldigheid en goede trouw vereiste inspanningen zijn geleverd om de verweerder op te sporen, rekening houdend met het feit dat deze laatste zich later kan verzetten tegen de erkenning van het vonnis. ( 31 )

95.

Als de verweerder niet beschikt over een doeltreffend rechtsmiddel om zich te verzetten tegen het bevel, bijvoorbeeld wegens de restrictieve regels voor de berekening van de termijn om verzet aan te tekenen ( 32 ), de buitensporige kostbaarheid van de procedure of het gewoonweg ontbreken van een procedure waarin een betalingsbevel dat is uitgevaardigd buiten het medeweten van de verweerder, kan worden heroverwogen ( 33 ), moet een andere benadering worden gevolgd.

96.

De verwijzingsbeslissing bevat echter niet voldoende gegevens om deze vragen te beantwoorden. In het bijzonder lijkt de verwijzende rechter weliswaar van oordeel te zijn dat in de onderhavige betalingsbevelprocedure een onregelmatige dagvaarding heeft plaatsgevonden, maar hij zet niet nader uiteen waarin die onregelmatigheid bestaat en geeft evenmin aan of voor de betrokken partijen rechtsmiddelen openstaan om zich tegen de tenuitvoerlegging te verzetten wanneer zij uiteindelijk kennis krijgen van de buiten hun medeweten getroffen beslissing.

97.

Bijgevolg meen ik dat als het Hof aanleiding ziet om de derde en de vierde vraag te beantwoorden, het antwoord moet luiden dat artikel 47 van het Handvest zich niet verzet tegen een nationale regeling die de executierechter belet om de executoriale titel ambtshalve te toetsen en de gebreken in de betalingsbevelprocedure ambtshalve vast te stellen, mits de verweerder over een doeltreffend rechtsmiddel beschikt om zich te verzetten tegen het betalingsbevel en aan te voeren dat zijn rechten van verdediging mogelijkerwijs zijn geschonden.

VI – Conclusie

98.

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen van de Juzgado de Primera Instancia no 5 de Cartagena te beantwoorden als volgt:


( 1 )   Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 )   Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).

( 3 )   Een soortgelijke vraag is door dezelfde Spaanse rechter gesteld in de zaak Aktiv Kapital Portfolio Investment (C‑122/14, hangende voor het Hof).

( 4 )   Voor een vergelijkend onderzoek dat werd verricht ten tijde van de discussie over de Europese procedure op dat gebied, zie het rapport van E. Serverin, „Des procédures de traitement judiciaire des demandes de faible importance ou non contestées dans les droits des États membres de l’Union européenne”, blz. 27‑28 (http://ec.europa.eu/civiljustice), en het Groenboek van de Europese Commissie betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen [COM(2002) 746 van 20 december 2002, blz. 11‑12].

( 5 )   Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (PB L 399, blz. 1).

( 6 )   Zie met name arresten Mostaza Claro (C‑168/05, EU:C:2006:675, punt 36) en Asturcom Telecomunicaciones (C‑40/08, EU:C:2009:615, punt 30).

( 7 )   C‑240/98–C‑244/98, EU:C:2000:346, punten 26 en 28.

( 8 )   Arresten Mostaza Claro (C‑168/05, EU:C:2006:675, punt 38), Asturcom Telecomunicaciones (C‑40/08, EU:C:2009:615, punt 32) en Pannon GSM (C‑243/08, EU:C:2009:350, punt 32).

( 9 )   Zie arresten VB Pénzügyi Lízing (C‑137/08, EU:C:2010:659, punt 56), Banco Español de Crédito (C‑618/10, EU:C:2012:349, punt 44) en Banif Plus Bank (C‑472/11, EU:C:2013:88, punt 24).

( 10 )   C‑618/10, EU:C:2012:349, punten 53 en 54.

( 11 )   Ibidem, punt 46.

( 12 )   Ibidem, punt 57.

( 13 )   C‑618/10, EU:C:2012:349.

( 14 )   Zie met betrekking tot de verhouding tussen deze twee gedachten, arrest Asturcom Telecomunicaciones (C‑40/08, EU:C:2009:615, punt 47).

( 15 )   Krachtens Ley 13/2009 de reforma de la legislación procesal para la implantación de la nueva oficina judicial (wet 13/2009 tot herziening van het procesrecht met het oog op de inrichting van de nieuwe griffie) van 3 november 2009 (BOE nr. 266 van 4 november 2009, blz. 92103).

( 16 )   Dit beginsel verplicht de nationale rechter die ambtshalve heeft vastgesteld dat een beding van een overeenkomst oneerlijk is, in de regel om de procespartijen daarvan te informeren en hun de mogelijkheid te bieden hierover op tegenspraak hun standpunt kenbaar te maken overeenkomstig de naar nationaal recht geldende procesregels. Zie in die zin arrest Banif Plus Bank (C‑472/11, EU:C:2013:88, punten 1736).

( 17 )   C‑32/14, EU:C:2015:637, punten 47 en 48.

( 18 )   Artikel 22, lid 3, van verordening nr. 1896/2006.

( 19 )   Artikel 21, lid 2, van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB L 143, blz. 15).

( 20 )   De lege ferenda is het wenselijk dat verordening nr. 1896/2006, die ook betrekking kan hebben op schuldvorderingen uit overeenkomsten met consumenten, wordt gewijzigd teneinde uitdrukkelijk te voorzien in ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen in het stadium van uitvaardiging van het Europese betalingsbevel.

( 21 )   C‑618/10, EU:2012:349.

( 22 )   Ik vestig er de aandacht op dat Ley 42/2015 de reforma de la Ley de Enjuiciamiento Civil (wet 42/2015 tot herziening van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering) van 5 oktober 2015 (BOE nr. 239 van 6 oktober 2015, blz. 90240) kort na de terechtzitting in de onderhavige zaak is vastgesteld. Blijkens de overgangsbepalingen van wet 42/2015 heeft de herziening evenwel geen gevolgen voor betalingsbevelprocedures die zijn afgesloten vóór haar inwerkingtreding, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is.

( 23 )   Arresten Kapferer (C‑234/04, EU:C:2006:178, punt 21) en Asturcom Telecomunicaciones (C‑40/08, EU:C:2009:615, punt 37). Voor een analyse van de gespannen verhouding tussen het beginsel van procedurele autonomie en de Unierechtelijke regelingen die het mogelijk maken de bindende kracht van definitieve beslissingen in het nationale recht te beperken, zie Taborowski M., Konsekwencje naruszenia prawa Unii Europejskiej przez sądy krajowe (De gevolgen van schending van het Unierecht door de nationale rechter), Lex – Wolters Kluwer, Warschau, 2012, blz. 259 e.v.

( 24 )   Arrest Asturcom Telecomunicaciones (C‑40/08, EU:C:2009:615, punt 38en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 25 )   Arresten Peterbroeck (C‑312/93, EU:C:1995:437, punt 14) en Asturcom Telecomunicaciones (C‑40/08, EU:C:2009:615, punt 39).

( 26 )   Voor een kritische reflectie over deze kwestie, zie het Groenboek van de Commissie [COM(2002) 746, vragen 23‑26].

( 27 )   Zie in die zin arrest DEB (C‑279/09, EU:C:2010:811, punten 28 en 29). Zie ook, a contrario, arrest Torralbo Marcos (C‑265/13, EU:C:2014:187, punt 34) en beschikking Sociedade Agrícola e Imobiliária da Quinta de S. Paio (C‑258/13, EU:C:2013:810, punt 23).

( 28 )   Zie, met betrekking tot de verhouding tussen deze beginselen, de conclusie van advocaat-generaal Bot in de zaak Agrokonsulting-04 (C‑93/12, EU:C:2013:172, punt 30), de conclusie van advocaat-generaal Cruz Villalón in de zaak E.ON Földgáz Trade (C‑510/13, EU:C:2014:2325, punt 43) en de conclusie van advocaat-generaal Jääskinen in de zaak Orizzonte Salute (C‑61/14, EU:C:2015:307, punt 24).

( 29 )   Zie arresten Banif Plus Bank (C‑472/11, EU:C:2013:88, punt 29), Sánchez Morcillo en Abril García (C‑169/14, EU:C:2014:2099, punt 35) en Kušionová (C‑34/13, EU:C:2014:2189, punt 47).

( 30 )   Verordening van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

( 31 )   Arresten Gambazzi (C‑394/07, EU:C:2009:219, punt 29) en Hypoteční banka (C‑327/10, EU:C:2011:745, punt 50).

( 32 )   Zie mijn conclusie in de zaak BBVA (C‑8/14, EU:C:2015:321, punten 5467).

( 33 )   Zo kan bijvoorbeeld in het stelsel van verordening nr. 1896/2006 het feit dat de verweerder niet naar behoren is opgeroepen, leiden tot heroverweging van het Europees betalingsbevel door het bevoegde gerecht van de lidstaat van oorsprong (artikel 20).