28.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 320/12


Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Castellón — Spanje) — Juan Carlos Sánchez Morcillo en María del Carmen Abril García/Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

(Zaak C-539/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Richtlijn 93/13/EEG - Artikel 7 - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 7 en 47 - Consumentenovereenkomsten - Hypothecaire lening - Oneerlijke bedingen - Hypothecaire executie - Recht op hoger beroep))

(2015/C 320/17)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Castellón

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Juan Carlos Sánchez Morcillo en María del Carmen Abril García

Verwerende partij: Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

Dictum

Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, gelezen in samenhang met de artikelen 7 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale bepaling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan de consument, als schuldenaar/geëxecuteerde in een hypothecaire executieprocedure, slechts hoger beroep kan instellen tegen de beslissing tot ongegrondverklaring van het verzet tegen de executie wanneer de rechter in eerste aanleg oordeelt dat het verzet dat is gebaseerd op de oneerlijkheid van een contractueel beding dat de grondslag vormt voor de executoriale titel, niet slaagt, ook al kan de kredietverstrekker hoger beroep instellen tegen iedere beslissing waarbij de beëindiging van de executie wordt gelast, ongeacht de daaraan ten grondslag liggende verzetsgrond.


(1)  PB C 26 van 26.1.2015.