9.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 6/8


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 oktober 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Ret i Glostrup — Denemarken) — Strafzaak tegen Canal Digital Danmark A/S

(Zaak C-611/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Oneerlijke handelspraktijken - Richtlijn 2005/29/EG - Artikelen 6 en 7 - Reclame voor een satelliettelevisieabonnement - Abonnementsprijs die, naast de maandelijkse prijs, een halfjaarlijkse prijs omvat voor de kaart die nodig is om de uitzendingen te decoderen - Niet-vermelding van de halfjaarlijkse prijs of minder in het oog springende presentatie ervan dan van de maandelijkse prijs - Misleidende handeling - Misleidende omissie - Richtlijnbepaling die alleen is omgezet in de voorbereidende werkzaamheden voor de nationale uitvoeringswet en niet in die wet zelf))

(2017/C 006/09)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Retten i Glostrup

Partij in de strafzaak

Canal Digital Danmark A/S

Dictum

1)

Artikel 7, leden 1 en 3, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) moet aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling of een handelspraktijk als een misleidende omissie moet worden beschouwd, rekening dient te worden gehouden met de context waarin die praktijk plaatsvindt, met name de beperkingen die eigen zijn aan het voor de handelspraktijk gebruikte communicatiemedium, de beperkingen qua ruimte of tijd die dat medium meebrengt alsook maatregelen die de handelaar genomen heeft om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen, ook al blijkt dat vereiste niet uitdrukkelijk uit de bewoordingen van de betrokken nationale regeling.

2)

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat een handelspraktijk waarbij de prijs van een product in meerdere componenten wordt opgesplitst en één daarvan op de voorgrond wordt geplaatst, als misleidend moet worden beschouwd, aangezien die praktijk bij de gemiddelde consument de onjuiste indruk kan wekken dat hem een voordelige prijs wordt aangeboden en hem er voorts toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Het is de taak van de verwijzende rechter om dit te beoordelen, rekening houdend met alle relevante omstandigheden van het hoofdgeding. Beperkingen qua tijd die bepaalde communicatiemedia, zoals televisiereclame, kunnen meebrengen, kunnen echter niet in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of een handelspraktijk misleidend is in de zin van artikel 6, lid 1, van die richtlijn.

3)

Artikel 7 van richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat de praktijk waarbij een handelaar ervoor heeft gekozen om de prijs van een abonnement aldus vast te stellen dat de consument zowel maandelijkse kosten als halfjaarlijkse kosten dient te betalen en waarbij, bij de marketing van het product, de maandelijkse prijs bijzonder in het oog springt, terwijl de zesmaandelijkse kosten volledig worden weggelaten of alleen worden gegeven op een minder in het oog springende wijze, als een misleidende omissie moet worden beschouwd wanneer een dergelijke weglating de consument ertoe brengt een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen, rekening houdend met de beperkingen die eigen zijn aan het gebruikte communicatiemedium, de aard en de kenmerken van het product alsook met maatregelen die de handelaar daadwerkelijk genomen heeft om de essentiële informatie over het product langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen.

4)

Artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat het een uitputtende opsomming bevat van de essentiële informatie die in een uitnodiging tot aankoop moet worden verstrekt. Het is de taak van de nationale rechter om te beoordelen of de betrokken handelaar heeft voldaan aan zijn informatieplicht, rekening houdend met de aard en de kenmerken van het product, maar ook met het voor de uitnodiging tot aankoop gebruikte communicatiemedium en de bijkomende informatie die die handelaar eventueel heeft verstrekt. Ook wanneer een handelaar in een uitnodiging tot aankoop alle in artikel 7, lid 4, van die richtlijn vermelde informatie verstrekt, sluit zulks niet uit dat die uitnodiging als een misleidende handelspraktijk in de zin van artikel 6, lid 1, of artikel 7, lid 2, van de richtlijn kan worden aangemerkt.


(1)  PB C 73 van 2.3.2015.