|
2.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 73/8 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 januari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel te Brussel — België) — RG (*1)/ SF (*1)
(Zaak C-498/14 PPU) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Prejudiciële spoedprocedure - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid - Kinderontvoering - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Artikel 11, leden 7 en 8)
(2015/C 073/11)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour d’appel te Brussel
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: RG (*1)
Verwerende partij: SF (*1)
Dictum
Artikel 11, leden 7 en 8, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, moet aldus worden uitgelegd dat het zich er in beginsel niet tegen verzet dat een lidstaat een gespecialiseerd gerecht de bevoegdheid verleent om vragen betreffende de terugkeer van of het gezagsrecht over het kind te onderzoeken in het kader van de procedure die in deze bepalingen is vastgesteld, zelfs wanneer bij een hof of rechtbank voor het overige reeds een bodemprocedure inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind aanhangig is gemaakt.
(*1) Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid.