2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/10


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 maart 2016 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Kreis Warendorf/Ibrahim Alo (C-443/14) en Amira Osso/Region Hannover (C-444/14)

(Gevoegde zaken C-443/14 en C-444/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 - Artikelen 23 en 26 - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Richtlijn 2011/95/EU - Normen voor de inhoud van de internationale bescherming - Subsidiairebeschermingsstatus - Artikel 29 - Sociale voorzieningen - Toegangsvoorwaarden - Artikel 33 - Vrij verkeer binnen de gastlidstaat - Begrip - Beperking - Woonverplichting in een bepaalde plaats - Ongelijke behandeling - Vergelijkbaarheid van situaties - Evenwichtige spreiding van de lasten over de regionale overheden - Redenen in verband met het immigratie- en integratiebeleid))

(2016/C 156/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Kreis Warendorf (C-443/14), Amira Osso (C-444/14)

Verwerende partijen: Ibrahim Alo (C-443/14), Region Hannover (C-444/14)

in tegenwoordigheid van: Vertreter des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht (C-443/14 en C-444/14)

Dictum

1)

Artikel 33 van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat een woonverplichting voor een persoon met de subsidiairebeschermingsstatus, zoals de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde woonverplichtingen, een beperking vormt van het door dit artikel gewaarborgde vrije verkeer, zelfs wanneer deze maatregel de betrokkene niet verbiedt om zich vrij te verplaatsen op het grondgebied van de lidstaat die deze bescherming heeft verleend, en om tijdelijk op dat grondgebied te verblijven op een andere plaats dan die welke door de woonverplichting is aangewezen.

2)

Artikelen 29 en 33 van richtlijn 2011/95 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een woonverplichting, zoals de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde woonverplichtingen, voor een persoon met de subsidiairebeschermingsstatus die bepaalde specifieke sociale uitkeringen ontvangt, wanneer deze verplichting is opgelegd omwille van een redelijke spreiding van de last die voortvloeit uit de betaling van deze uitkeringen over de verschillende bevoegde instanties, indien de toepasselijke nationale regeling een dergelijke maatregel niet oplegt aan vluchtelingen, onderdanen van derde landen die legaal verblijven in de betrokken lidstaat op andere dan humanitaire, politieke, of volkenrechtelijke gronden, en aan onderdanen van deze lidstaat die de bedoelde uitkeringen ontvangen.

3)

Artikel 33 van richtlijn 2011/95 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een woonverplichting, zoals aan de orde in de hoofdgedingen, voor een persoon met de subsidiairebeschermingsstatus die bepaalde specifieke sociale uitkeringen ontvangt, om de integratie te vergemakkelijken van de onderdanen van derde landen in de lidstaat die deze bescherming heeft verleend, wanneer de toepasselijke nationale regeling een dergelijke maatregel niet oplegt aan onderdanen van derde landen die legaal in deze lidstaat verblijven op andere dan humanitaire, politieke, of volkenrechtelijke gronden en die bedoelde uitkeringen ontvangen, indien de personen met de subsidiairebeschermingsstatus zich uit het oogpunt van deze doelstelling niet in een situatie bevinden die objectief vergelijkbaar is met die van de onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat verblijven op andere dan humanitaire, politieke en volkenrechtelijke gronden, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om te onderzoeken of dit het geval is.


(1)  PB C 439 van 8.12.2014.