Zaak C-98/14: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 juni 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — Berlington Hungary Tanácsadó és Szolgáltató kft e.a./Magyar Állam (Prejudiciële verwijzing — Vrij verrichten van diensten — Kansspelen — Nationale belasting op de exploitatie van speelautomaten in speelzalen — Nationale wettelijke regeling waarbij de exploitatie van speelautomaten buiten casino’s wordt verboden — Beginsel van rechtszekerheid en vertrouwensbeginsel — Richtlijn 98/34/EG — Verplichting tot mededeling van ontwerpen van technische voorschriften aan de Commissie — Aansprakelijkheid van de lidstaat voor schade veroorzaakt door een met het Unierecht strijdige wettelijke regeling)
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 juni 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — Berlington Hungary Tanácsadó és Szolgáltató kft e.a./Magyar Állam
(Zaak C-98/14) ( 1 )
„(Prejudiciële verwijzing — Vrij verrichten van diensten — Kansspelen — Nationale belasting op de exploitatie van speelautomaten in speelzalen — Nationale wettelijke regeling waarbij de exploitatie van speelautomaten buiten casino’s wordt verboden — Beginsel van rechtszekerheid en vertrouwensbeginsel — Richtlijn 98/34/EG — Verplichting tot mededeling van ontwerpen van technische voorschriften aan de Commissie — Aansprakelijkheid van de lidstaat voor schade veroorzaakt door een met het Unierecht strijdige wettelijke regeling)”
2015/C 270/11Procestaal: HongaarsVerwijzende rechter
Fővárosi Törvényszék
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Berlington Hungary Tanácsadó és Szolgáltató kft, Lixus Szerencsejáték Szervező kft, Lixus Projekt Szerencsejáték Szervező kft, Lixus Invest Szerencsejáték Szervező kft, Megapolis Terminal Szolgáltató kft
Verwerende partij: Magyar Állam
Dictum
1) |
Een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, waarbij zonder overgangsperiode een forfaitaire belasting op de exploitatie van speelautomaten in speelzalen wordt vervijfvoudigd en bovendien een percentsgewijze belasting op diezelfde activiteit wordt ingevoerd, vormt een beperking van de door artikel 56 VWEU gewaarborgde vrijheid van dienstverrichting, voor zover zij het vrij verrichten van de exploitatie van speelautomaten in speelzalen verbiedt, belemmert of minder aantrekkelijk maakt, hetgeen aan de nationale rechter staat om na te gaan. |
2) |
Een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, waarbij de exploitatie van speelautomaten buiten casino’s wordt verboden zonder overgangsperiode of vergoeding van de exploitanten van speelzalen, vormt een beperking van de door artikel 56 VWEU gewaarborgde vrijheid van dienstverrichting. |
3) |
De beperkingen van de vrijheid van dienstverrichting die kunnen voortvloeien uit nationale wettelijke regelingen zoals die aan de orde in het hoofdgeding, kunnen slechts hun rechtvaardiging vinden in dwingende vereisten van algemeen belang voor zover de nationale rechter na een algehele beoordeling van de omstandigheden die samenhangen met de vaststelling en uitvoering van die wettelijke regelingen, vaststelt dat zij:
|
4) |
Artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/96/EG van de Raad van 20 november 2006, moet aldus worden uitgelegd dat:
|
5) |
Artikel 56 VWEU strekt ertoe rechten toe te kennen aan particulieren, zodat bij schending ervan door een lidstaat, ook door zijn wetgevend optreden, voor hen een recht ontstaat op vergoeding door deze lidstaat van de wegens die schending geleden schade, voor zover er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending en er een direct causaal verband bestaat tussen deze schending en de geleden schade, wat aan de nationale rechter staat om na te gaan. |
6) |
De artikelen 8 en 9 van richtlijn 98/34, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/96, strekken er niet toe rechten toe te kennen aan particulieren, zodat bij schending ervan door een lidstaat voor hen geen recht ontstaat om op grond van het Unierecht door deze lidstaat te worden vergoed voor de wegens die schending geleden schade. |
7) |
De omstandigheid dat nationale wettelijke regelingen zoals die in het hoofdgeding betrekking hebben op een gebied dat tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort, heeft geen invloed op de antwoorden op de vragen van de verwijzende rechter. |
( 1 ) PB C 142 van 12.5.2014.