3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Holterman Ferho Exploitatie BV, Ferho Bewehrungsstahl GmbH, Ferho Vechta GmbH, Ferho Frankfurt GmbH/Friedrich Leopold Freiherr Spies von Büllesheim

(Zaak C-47/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikel 5, punt 1 - Bevoegdheid inzake verbintenissen uit overeenkomst - Artikel 5, punt 3 - Bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad - Artikelen 18 tot en met 21 - Individuele verbintenis uit arbeidsovereenkomst - Overeenkomst als directeur van een vennootschap - Beëindiging van de overeenkomst - Redenen - Onbehoorlijke vervulling van de taak en onrechtmatig handelen - Vordering strekkende tot verklaring voor recht en schadeloosstelling - Begrip „individuele verbintenis uit arbeidsovereenkomst”])

(2015/C 363/10)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Holterman Ferho Exploitatie BV, Ferho Bewehrungsstahl GmbH, Ferho Vechta GmbH, Ferho Frankfurt GmbH

Verwerende partij: Friedrich Leopold Freiherr Spies von Büllesheim

Dictum

1)

De bepalingen van hoofdstuk II, afdeling 5 (artikelen 18-21), van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in een situatie zoals in het hoofdgeding, waarin een vennootschap een persoon die de functies van directeur en van bestuurder van die vennootschap heeft bekleed in rechte aanspreekt om de door die persoon in de uitoefening van die functies gemaakte fouten te doen vaststellen en schadevergoeding te verkrijgen, eraan in de weg staan dat artikel 5, punten 1 en 3, van die verordening wordt toegepast, mits die persoon — het is aan de verwijzende rechterlijke instantie om dit te verifiëren — in zijn hoedanigheid van directeur en van bestuurder gedurende bepaalde tijd voor en onder het gezag van die vennootschap prestaties heeft verricht tegen beloning.

2)

Artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat de vordering die een vennootschap tegen haar voormalige bestuurder indient op grond dat deze niet zou hebben voldaan aan de vennootschapsrechtelijke verplichtingen die op hem rusten, onder het begrip „verbintenissen uit overeenkomst” valt. Bij gebreke van enige afwijkende precisering in de statuten van de vennootschap of in enig ander document is het aan de verwijzende rechterlijke instantie om te bepalen op welke plaats de bestuurder zijn werkzaamheden ter uitvoering van de overeenkomst overwegend heeft uitgevoerd, mits de verrichting van de diensten op de betrokken plaats niet indruist tegen de wil van partijen zoals die blijkt uit hetgeen zij zijn overeengekomen.

3)

In omstandigheden zoals in het hoofdgeding, waarin een vennootschap haar voormalige bestuurder in rechte aanspreekt wegens beweerd onrechtmatig handelen, moet artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat de vordering onder de materie verbintenissen uit onrechtmatige daad valt wanneer — het is aan de verwijzende rechterlijke instantie om dit te verifiëren — het verweten handelen niet kan worden beschouwd als niet-nakoming van de vennootschapsrechtelijke verplichtingen van de bestuurder. Het is aan de verwijzende rechterlijke instantie, aan de hand van de feitelijke omstandigheden van de zaak het aanknopingspunt te bepalen dat het nauwst verband houdt met de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat en met de plaats waar de schade is ingetreden.


(1)  PB C 102 van 7.4.2014.