|
3.8.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 226/23 |
Beroep ingesteld op 12 juni 2013 — Portugese Republiek/Europese Commissie
(Zaak T-314/13)
(2013/C 226/32)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, gemachtigde, M. Gorjão-Henriques en J. da Silva Sampaio, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de artikelen 1 en 2 van besluit C(2013) 1870 final van de Europese Commissie nietig verklaren, |
|
— |
verordening (EG) nr. 16/2003 (1) en inzonderheid artikel 7 ervan in casu buiten toepassing verklaren wegens schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van verordening (EG) nr. 1164/94 (2) en in elk geval wegens schending van de algemene rechtsbeginselen die gelden in de rechtsorde van de EU, |
|
— |
de Europese Commissie gelasten het nog verschuldigde saldo te betalen, |
|
— |
subsidiair,
|
|
— |
in elk geval de Europese Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.
|
1) |
Eerste middel: onwettigheid van verordening (EG) nr. 16/2003 wegens schending van wezenlijke vormvoorschriften en schending van een hiërarchisch hogere norm Verordening (EG) nr. 16/2003 is onwettig doordat zij niet is aangenomen door het College van Commissieleden volgens de machtigingsprocedure of de schriftelijke procedure, of enige andere vereenvoudigde procedure overeenkomstig het Reglement van orde van de Commissie (3), zoals van toepassing op de datum van vaststelling van verordening nr. 16/2003, en doordat zij niet in overeenstemming is met artikel 18 van het Reglement van orde van de Commissie, zoals van toepassing op de datum van vaststelling van deze verordening, voor zover de Commissie artikel 7 van deze verordening niet conform verordening (EG) nr. 1164/94 heeft uitgelegd. |
|
2) |
Tweede middel: schending van de Europese voorschriften inzake de subsidiabiliteit van uitgaven Het bestreden besluit schendt de uitvoeringsbepalingen van het Verdrag, met name met betrekking tot de vraag of uitgaven die zijn betaald na en gedurende de aanvang van de subsidiabiliteitsperiode maar die daarvoor zijn gefactureerd, uitgaven vormen die in aanmerking komen voor Europese financiering. |
|
3) |
Derde middel: schending van het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel dat bestuursorganen aan hun eigen handelingen gebonden zijn De Europese Commissie heeft een vaste bestuurspraktijk waarbij het betrokken voorschrift wordt uitgelegd in een zin die de Portugese Republiek voorstaat. Deze uitlegging is afkomstig van daartoe gemachtigde bronnen van de Europese Commissie en is aan de Portugese Republiek, net als aan de andere lidstaten, meegedeeld. Uit de context daarvan bleek duidelijk dat de Portugese Republiek rechtmatig kon verwachten dat de uitgaven betreffende de facturen ontvangen vóór en betaald na ontvangst door de Europese Commissie van het verzoek tot integrale betaling, subsidiabel waren. De uitlegging die de Commissie thans verdedigt, is kennelijk in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel doordat de Portugese Republiek een aanzienlijke financiële last wordt opgelegd zonder dat deze uitlegging vaststond of voorzienbaar was. |
|
4) |
Vierde — subsidiaire — middel: schending van het evenredigheidsbeginsel Hoewel de Europese Commissie volgens artikel H van bijlage II bij verordening (EG) nr. 1164/94 de financiële correcties kan toepassen die zij nodig acht, en die kunnen leiden tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de verleende bijstand voor de actie, moet deze instelling het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen, rekening houdend met de omstandigheden van het concrete geval, zoals de aard van de onregelmatigheid en de mogelijke financiële impact van eventuele gebreken in het beheers- en controlesysteem. In dit opzicht is het onbegrijpelijk hoe gehele of gedeeltelijke intrekking van de verleende bijstand in overweging kon worden genomen, aangezien correcties van 100 % slechts worden toegepast wanneer gebreken in het beheers- en controlesysteem zo ernstig zijn of wanneer de vastgestelde onregelmatigheid zo zwaar is dat er sprake is van een algehele niet-naleving van de gemeenschapsvoorschriften, waardoor alle betalingen onrechtmatig worden. Uitleggingsproblemen zijn een doorslaggevende verzachtende omstandigheid waarmee de Europese Commissie altijd rekening moet houden. Gelet op de hierboven omschreven omstandigheden, bestaan er minder beperkende middelen — zoals toepassing van een verlaagd percentage of helemaal geen correctie — om het nagestreefde doel te bereiken. |
|
5) |
Vijfde — subsidiaire — middel: verjaring In elk geval is de verjaring al ingetreden voor de uitgaven die dateren van vóór 3 juni 2003, daar de laatste factuur dateert van 28 februari 2008, zijnde drie maanden en twee dagen vóór de betrokken datum. Overeenkomstig verordening (EG) nr. 2988/95 (4) van 18 december 1995 bedraagt de verjaringstermijn van de vervolging vier jaar te rekenen vanaf het ogenblik waarop de onregelmatigheid is begaan. |
(1) Verordening (EG) nr. 16/2003 van de Commissie van 6 januari 2003 tot vaststelling van bijzondere uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door het Cohesiefonds medegefinancierde acties (PB L 2, blz. 7).
(2) Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds (PB L 130, blz. 1).
(4) Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312, blz. 1).