ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)
24 november 2015
Europese Commissie
tegen
Luigi D’Agostino
„Hogere voorziening — Incidentele hogere voorziening — Openbare dienst — Arbeidscontractant — Besluit tot niet-verlenging — Zorgplicht — Schending van artikel 12 bis, lid 2, van het Statuut — Motiveringsplicht — Verkeerde opvatting van het dossier”
Betreft:
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 23 oktober 2013, D’Agostino/Commissie (F‑93/12, JurAmbt., EU:F:2013:155), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.
Beslissing:
Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 23 oktober 2013, D’Agostino/Commissie (F‑93/12), wordt vernietigd, voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken een verkeerde toepassing aan de zorgplicht heeft gegeven. De principale hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige. Het arrest D’Agostino/Commissie wordt vernietigd voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken geen uitspraak heeft gedaan over het eerste onderdeel van het tweede middel en het verkeerd heeft opgevat. De incidentele hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.
Samenvatting
Ambtenaren — Arbeidscontractanten — Aanwerving — Verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd — Beoordelingsbevoegdheid van de administratie — Op de administratie rustende zorgplicht — Inaanmerkingneming van de belangen van de betrokken functionaris en van de dienst — Rechterlijke toetsing — Grenzen
(Regeling andere personeelsleden, art. 2 en 3 bis)
Ambtenaren — Arbeidscontractanten — Aanwerving — Verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd — Reden voor de niet-verlenging — Bewijslast
Ambtenaren — Psychisch geweld — Niet-verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd om een geldige reden die geen verband houdt met enig feit van intimidatie — Schending van artikel 12 bis, lid 2, van het Statuut — Geen schending
(Ambtenarenstatuut, art. 12 bis, lid 2)
Het betoog dat het Gerecht heeft ontwikkeld voor functionarissen die zijn aangeworven overeenkomstig artikel 2 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, te weten tijdelijk functionarissen, en dat betrekking heeft op de omvang van de zorgplicht, kan a fortiori worden toegepast op functionarissen die zijn aangesteld in het kader van artikel 3 bis van die Regeling, te weten arbeidscontractanten.
Dienaangaande blijkt uit de rechtspraak dat de mogelijkheid om een overeenkomst van tijdelijk functionaris te verlengen slechts een mogelijkheid is die ter beoordeling van het bevoegd gezag staat, daar de instellingen over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken om hun diensten te organiseren aan de hand van de hun toevertrouwde taken en om, met het oog daarop, het hun ter beschikking staande personeel te werk te stellen, op voorwaarde dat deze tewerkstelling plaatsvindt in het belang van de dienst. Bovendien moet het bevoegd gezag bij zijn besluit over de situatie van een functionaris alle elementen in aanmerking nemen die zijn besluit kunnen beïnvloeden, dat wil zeggen niet alleen het belang van de dienst, maar eveneens en met name dat van de betrokken functionaris. Dit volgt immers uit de zorgplicht van de administratie, die een weergave vormt van het door het Statuut en, mutatis mutandis, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden geschapen evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen in de betrekkingen tussen het administratief gezag en zijn personeelsleden. Gelet op de ruime beoordelingsbevoegdheid die de instellingen in dit verband genieten, dient de rechter slechts na te gaan of er sprake is van een kennelijke fout of van misbruik van bevoegdheid.
De Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden verplicht de administratie in dat opzicht niet om in het geval van opzegging van een overeenkomst voor onbepaalde tijd of in het geval van de niet-verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd, eerst de mogelijkheid te onderzoeken om een tijdelijk functionaris opnieuw te werk te stellen.
Indien de administratie niet verplicht is om eerst de mogelijkheid te onderzoeken om tijdelijk functionarissen die zijn aangesteld om een ambt te vervullen dat is opgenomen op de lijst van het aantal ambten opnieuw te werk te stellen, moet dat ook wel gelden voor arbeidscontractanten, die niet zijn aangesteld om een op die lijst genoemd ambt te vervullen. Maar hoewel die categorie functionarissen niet een op die lijst genoemd ambt vervult, dient de administratie zelfs voor hen bij haar besluit over de situatie van een functionaris rekening te houden met alle elementen die haar besluit kunnen beïnvloeden, dat wil zeggen niet alleen het belang van de dienst, maar ook en met name dat van de betrokken functionaris.
(cf. punten 32‑34)
Referentie:Hof: arrest van 29 juni 1994, Klinke/Hof van Justitie,C‑298/93 P, Jurispr., EU:C:1994:273, punt 38
Gerecht: arresten van 18 april 1996, Kyrpitsis/ESC,T‑13/95, JurAmbt., EU:T:1996:50, punt 52; van 15 oktober 2008, Potamianos/Commissie,T‑160/04, JurAmbt., EU:T:2008:438, punt 30; van 8 september 2009, ETF/Landgren,T‑404/06 P, Jurispr., EU:T:2009:313, punt 162en aldaar aangehaalde rechtspraak; van 4 december 2013, ETF/Schuerings,T‑107/11 P, JurAmbt., EU:T:2013:624, punt 98; van 4 december 2013, ETF/Michel,T‑108/11 P, JurAmbt., EU:T:2013:625, punt 99, en van 21 mei 2014, Commissie/Macchia,T‑368/12 P, JurAmbt., EU:T:2014:266, punt 57
Het is de taak van de partij die betoogt dat een besluit om een overeenkomst voor bepaalde tijd niet te verlengen is gebaseerd op andere gronden dan die welke de administratie in het bestreden besluit heeft aangegeven, om te bewijzen dat dit het geval is.
(cf. punt 66)
Referentie:Gerecht: beschikking van 13 januari 2014, Lebedef/Commissie,T‑116/13 P en T‑117/13 P, JurAmbt., EU:T:2014:21, punt 41
Artikel 12 bis, lid 2, van het Statuut, op grond waarvan de ambtenaar die het slachtoffer is geweest van psychisch geweld of seksuele intimidatie daarvan van de kant van de instelling geen nadelige effecten mag ondervinden en de ambtenaar die in een dergelijke aangelegenheid een getuigenis heeft afgelegd, daarvan van de kant van de instelling geen nadelige effecten mag ondervinden, mits hij te goeder trouw heeft gehandeld, verhindert de administratie niet om wegens een geldige reden die geen verband houdt met enig feit van intimidatie een contractuele verhouding te beëindigen.
(cf. punten 59 en 60)