22.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 85/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Nejvyšším soudem České republiky (Tsjechische Republiek) op 12 december 2013 — L/M, R en K

(Zaak C-656/13)

2014/C 85/19

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší soud České republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: L

Verwerende partijen: M, R en K

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 12, lid 3, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (hierna: „verordening Brussel II bis”) (1) aldus worden uitgelegd dat het de grondslag vormt van de bevoegdheid voor een procedure inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid ook wanneer geen desbetreffende procedure aanhangig is (dat wil zeggen „andere procedures dan die welke in lid 1 worden bedoeld”)?

Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt:

2)

Moet artikel 12, lid 3, van verordening Brussel II bis aldus worden uitgelegd dat onder „uitdrukkelijk dan wel op enige andere ondubbelzinnige wijze aanvaard” ook de situatie wordt verstaan waarin de partij die de procedure niet heeft ingesteld, in dezelfde zaak haar eigen gedinginleidend stuk indient, maar vervolgens bij de eerste door haar te stellen handeling de onbevoegdheid aanvoert van de rechter in de door de andere partij voorheen ingestelde procedure?


(1)  PB L 338, blz. 1.